GH-2018-02 Interview met Hans Gloudemans

Hein van Dooren

Hans Gloudemans diende als militair in Suriname
Een ingreep bij het Brokopondomeer

Gemertenaar Hans Gloudemans (72) vervulde tweeënvijftig jaar geleden zijn dienstplicht in de toenmalige kolonie Suriname. Met diep nadenken over zijn eventuele rol aldaar ging dat niet gepaard. “Ik rolde erin”, zegt hij. “Ze vroegen me of ik als hospik naar Suriname wilde en ik zag dat wel zitten. Ik vond het prachtig en stoer. Ik was nog nooit op vakantie geweest en zocht het avontuur.” Bij zijn ouders thuis in de Alde Biezenstraat werd zijn besluit niet met gejuich ontvangen. Hans Gloudemans: “Een bekende van mijn ouders zei: ‘Man, man dat jij je ouders dit aandoet.’ En die vonden het inderdaad niet geweldig. Ze zaten in de kamer te brulle toen ik weg ging. Ze wilden me niet naar de bushalte bij de Eendracht brengen. Daar waren ze te geëmotioneerd voor. Niet dat er veel over werd gesproken. Het was geen afscheid met veel gekus zoals tegenwoordig. Ik zei gewoon hawdoew, en dat was het dan.”
In november 1965 vertrok hij met het vrachtpassagiersschip Willemstad voor dertien maanden naar Zuid-Amerika. “Het was een reis van 23 dagen. We deden onder meer Madeira en Barbados aan. Wat je dan meemaakt! Vrouwen, drank. Ik wist van niks. Ik had twee jaar op de ambachtsschool gezeten en was als veertienjarige aan de slag gegaan als metselaar. In Barbados dronk ik zoveel rum dat ik op het schip dacht dat ik onder het bed hing. Heren die bij de dames waren geweest kregen op de kazerne te maken met een pikkencontrole. Er werd dan, zuiver preventief, een vloeistof in de penis gespoten. De kapitein wist daarvan, maar de namen van de mannen kreeg hij niet te horen. Ik was opgeleid als gewondenverzorger. Wij hadden als hospikken een geheimhoudingsplicht. Toen we in Paramaribo aankwamen in de prins Bernhardkazerne was de eerste man die ik zag een Gemertenaar: Huub van Roij, zoon van de mulder aan de Oudestraat. Hij lag in zijn eentje in het zwembad.”
Bosbivak
De nieuw aangekomen militairen trokken van kampement naar kampement. Na Paramaribo gingen ze door naar bosbivak Zanderij waar ze aan een vier maanden durende opleiding begonnen. Die opleiding bestond onder meer uit oefeningen met benaming als ‘kleine oorlog’ en ‘beteugeling van woelingen’. Tijdens de jungletraining leerden de soldaten hoe ze in het zompige oerwoud moesten overleven. Ze baanden zich met kapmessen een weg door de jungle en waadden door kreken met op hun rug 25 kilo bepakking. Het vertrouwd raken met de instabiele boten waarmee ze later op patrouille in het binnenland gingen, hoorde ook tot de basisopleiding. Gloudemans leerde door die omzwervingen grote delen van Suriname kennen. Hij verbleef in Zanderij (prinses Beatrix kampement) , Albina (prinses Margriet kampement), Nickerie (prinses Irene kampement) en Brownsweg (prinses Marijke kampement). In ieder kampement beschikte hij over een eigen hutje waar hij als korporaal bij de Militaire Geneeskundige Dienst dagelijks spreekuur hield. “Ik heb dat altijd erg leuk werk gevonden. We konden de bevolking er ook mee helpen. Ik kan me herinneren dat een man te voet van het dorpje Berlijn naar Zanderij kwam omdat hij door een slang was gebeten. Ik zette een kruisje op de wond, zoog het leeg en gaf hem een spuit penicilline. Een ongeluk staat me ook nog levendig voor de geest. Een auto met Surinamers was van een brug een rivier ingestort. We verbruikten al het verband dat we bij ons hadden en spalkten botten met takken. Het duurde wel anderhalf uur voordat de ambulance uit Paramaribo er was.”
Vaderloos
Veel was nieuw voor Gloudemans. In Gemert kende hij alle straten en het platteland in de omgeving. Suriname was van een geheel andere orde met ondoordringbaar oerwoud, grote rivieren, planten en dieren die hij nog nooit gezien had, vreemde geuren en de klamme hitte van de tropen. Qua volkscultuur was er ook veel te ontdekken. Hij dronk zelfgebrouwen bier met indianen (“Het waren leuke mensen, maar hun bier was niet te drinken”) en ontmoette marrons (in schoolboeken uit de jaren zestig nog aangeduid als bosnegers) die, als ze zagen dat hij in geneeskundig opzicht wat in te brengen had, een beroep op hem deden. Hij viste in rivieren en sloeg een piranha aan de haak die bij het lossnijden van de haak een deel van zijn
zakmes afbeet. De culturele verschillen met Surinamers die in het Nederlandse leger dienden waren groot.
“Ik had een vriend – Hedwig Altenberg – een Surinamer die later naar Nederland is gekomen en nog op mijn bruiloft is geweest. Ik ging met hem mee naar zijn huis. Zijn moeder werkte in Curaçao. Zijn vader had hij al tien jaar niet gezien. Hij woonde in het huis samen met zijn zussen. Een zus, zestien jaar oud, was zwanger maar had geen verloofde. Een andere zus had twee kinderen, maar geen man. Het was een vaderloze maatschappij waarvan ik als Gemertse jongen het bestaan niet vermoedde.”
Opstand
Hij geeft zonder omwegen aan dat hij weinig wist van de politieke situatie in Suriname toen hij daar per schip arriveerde. Toen hij betrokken raakte bij wat hij noemt een ’ingreep’ in de buurt van het Brokopondostuwmeer begreep hij in eerste instantie niet wat er aan de hand was. Hans Gloudemans vertelt: “We hadden een kampement op een berg bij Brownsweg. Op een dag werd er een politieagent in zijn buik gestoken. Een andere agent lag met een scheur in zijn kop in een winkel. Die laatste man moesten wij ontzetten. We reden in een jeep met getrokken pistool het dorp in. Er werd niet geschoten. Het was erg spannend, maar er gebeurde niets. Ik heb zijn kop kaal geschoren en de twee helften van de snee met zwaluwstaartverbindingen bij elkaar gebracht. Wat was er nou eigenlijk gebeurd? Daar kwam ik pas later achter. Door de Afobakadam kwamen zeven dorpen onder water te staan. Voor de verhuizing van de dorpelingen was door premier Pengel 35.000 Surinaamse gulden per dorp beloofd, maar dat bleek later 35.000 gulden voor alle dorpen tezamen. Ze waren besodemietert. De dorpelingen kwamen in opstand onder leiding van een Nederlandse arts. Geweld is nooit goed, maar de oorzaak lag bij Pengel. Over die achtergrond wist ik ten tijde
van de ingreep niets. De militaire leiding maakte ons niet wijzer. Wij moesten gehoorzamen. Die disciplinaire tucht stond me vanaf het allereerste begin in militaire dienst al tegen. Voor ik in dienst ging was ik een ongedoopte. Ik dacht niet na. Het meeste overkwam mij. Dat ik ook dienst had kunnen weigeren, kwam toen echt niet in me op. De ervaringen in Suriname hebben me wel veranderd. Ik ben anders gaan denken. Toen ik weer thuis kwam vroeg ik me af: wat wil ik? Het was niet langer vanzelfsprekend dat ik weer metselaar zou worden.”

Het conflict waar Gloudemans mee te maken kreeg vond zijn oorsprong in de bauxietwinning, een belangrijke inkomstenbron voor Suriname. Om bauxiet te verwerken tot aluminium is veel elektriciteit nodig. In 1960 begon men daarom in de Surinamerivier met de bouw van de 1,3 kilometer lange Afobakadam. Als gevolg van de afsluiting liep een gebied onder water ter grootte van de provincie Utrecht, met daarin de dorpen van circa vijfduizend marrons, afstammelingen van Afrikanen die door slavenhandelaren naar Suriname zijn gebracht. Voor hen werden zogenaamde transmigratiedorpen ingericht, waarvan Brownsweg nabij het Brokopondomeer er een was.

Koffers
Terwijl hij een pagina omslaat in zijn ‘Surinaamse’ fotoalbum begint Gloudemans over volgens hem onbeduidende, maar toch bijzondere belevenissen in Suriname. “Ik zat samen met andere militairen in een bar bij Zanderij toen daar John Wayne binnenwandelde. Hij begeleidde dodenvluchten van Amerikaanse militairen die in Vietnam om het leven waren gekomen. Suriname was op die vluchten een tussenstop. En ik heb – ik hoop dat ze me in Gemert niet voor fantast verslijten – ook nog de koffers gedragen van prinses Beatrix en prins Claus toen die een bezoek brachten aan Suriname. Het was eigenlijk een straf omdat we keet gemaakt hadden in de kazerne. Die straf gaf me ook de kans eens binnen te kijken in het Gouvernementsgebouw in Paramaribo. Achteraf gezien een leuke belevenis. Naast het dragen van de koffers moesten we trouwens als straf ook een week lang wachtlopen. Dat was iets minder.”

VERHAAL 2
Troepenmacht als afschrikking
Suriname was van 1667 tot 1954 een Nederlandse kolonie. De kolonie bestond voornamelijk uit plantages voor de productie van onder meer koffie, suiker en katoen. In 1954 werd Suriname een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden tot het op 25 november 1975 onafhankelijk werd als de Republiek Suriname. In de jaren tussen 1954 en 1975 losten honderden Nederlandse dienstplichtige militairen en beroepsmilitairen elkaar af om naast een kern van Surinaamse beroepsmilitairen te dienen bij wat sinds 1957 De Troepenmacht Suriname (TRIS) heette. Volgens dr. Ellen Klinkers die een boek schreef over de troepenmacht (De troepenmacht in Suriname, De Nederlandse defensie in een veranderende koloniale wereld 1940-1975; uitg. Boom, oktober 2015), had de TRIS zowel een beschermende als afschrikwekkende werking die onrust moest voorkomen. Werd dat doel niet bereikt en slaagde de Surinaamse politie er niet in de orde te handhaven, dan konden de autoriteiten een beroep doen op de TRIS om militaire bijstand te verlenen.

GH-2018-02-Hans-Gloudemans-diende-als-militair-in-Suriname.pdf