GH-2018-02 Het Koordekanaal

Ruud Wildekamp

 

Deel 2. Tijdens de bezetting

Het Koordekanaal was, in tegenstelling tot het Defensiekanaal, niet voorbestemd voor de afwatering van het aanliggende deel van het Peelgebied. Het diende alleen de verdediging van ons land. De bestaande afwateringslopen van het doorsneden terrein zouden in duikers onder het kanaal worden doorgeleid maar door het uitbreken van de oorlog werd ook dat deel van het plan niet uitgevoerd 1. Dientengevolge bleef de ontwatering van de Jodenpeel, het Beestenveld en de Sijp danig verstoord. Door de aanleg van het Defensiekanaal waren de Blaarpeel en het noordelijke deel van de Jodenpeel, dat behoorde tot het waterschap “de Maaskant”, van hun oorspronkelijke afwatering afgesneden. Overtollig water daar zocht nu zijn weg naar het Koordekanaal door sloten van het waterschap “Stroomgebied van de Aa” die daar niet op berekend waren. In het voorjaar na de winter bleven de landerijen daarom langer nat dan voorheen 2. Een andere bron van ergernis voor de aangrenzende landbouwers waren de opgeworpen zandwallen en gronddepots die als borstwering hadden gediend. Ook de gebouwde stellingen en draadversperringen beperkten hen in de bedrijfsvoering. Daardoor raakten meerdere van hen ook financieel gedupeerd. Enkele maanden na de Nederlandse capitulatie werden de stellingen en draadversperringen aan de defensie- en koordekanalen op last van de bezetter geruimd. Voor deze werkzaamheden had de Rijksdienst voor de Werkverruiming toestemming gegeven voor de inzet van werkelozen. De financiering werd gedaan door de afdeling Defensieschade van het Departement van Financiën.

Functie als afwateringskanaal
Over zowel de wateroverlast als over de niet geruimde grondbergingen, maar ook over de beperking in hun bedrijfsvoering, beklaagden de betrokken landbouwers zich bij hun  gemeenten. Deze gaven de klachten door aan de provincie en het waterschappen. Mede daarom is in juni 1940, na de capitulatie waardoor de defensiefunctie van het kanaal was komen te vervallen, door de betrokken waterschappen het voorstel gedaan om het Koordekanaal alsnog te bestemmen voor de afwatering van de streek 3. Het waterschap de Aa startte daarop besprekingen met het Departement van Defensie dat welwillend tegenover deze gedachte stond. De gedachte ging daarbij in eerste instantie uit om het gehele Koordekanaal volgens het ontwerp te voltooien en in zijn volle lengte voor de ontwatering te gebruiken. De kosten van verdere aanleg en onderhoud zouden daarbij voor rekening van het Rijk blijven. Alleen diende het voltooide kanaal te worden opgenomen in nieuw bestaande ontwateringsplannen van de waterschappen. Om de ontwateringsfunctie te kunnen realiseren dienden de aanwezige zes vaste stuwen te worden vervangen door beweegbare. Hierdoor zou een lager waterpeil in de winter en een hoger in de zomer kunnen worden gerealiseerd.
December 1940 ging het Waterschap de Aa akkoord met het plan om het Koordekanaal te verbinden met de Landmeerseloop en zo af te laten wateren naar de rivier de Aa. De financiering van 175.400 gulden voor deze verbinding zou ten laste van het waterschap komen, waarvoor het bestuur ook de gelden reserveerde. Daarnaast werd een plan ontworpen om de capaciteit van de Landmeerseloop te verbeteren 4. Vanwege de gewijzigde omstandigheden, veroorzaakt door de oorlog, duurde het tot 28 mei 1941 eer het Afwikkelingsbureau van het Departement van Defensie de genie toestemming kon geven om het kanaal, volgens de oorspronkelijke plannen, geheel af te werken. Tegen dit voornemen werden door enkele aanwonenden van het Koordekanaal bezwaren aangetekend. Deze waren echter, zo bleek tijdens een inspraakbijeenkomst georganiseerd door het waterschap de Aa, voor het merendeel gebaseerd op het nog steeds niet ontvangen hebben van een compensatie voor de gevorderde gronden en de aanwezigheid van grote hoeveelheden uitgegraven zand op hun gronden. De noodzaak tot ontwatering van de Jodenpeel via het Koordekanaal werd ernstig in twijfel getrokken door Johannes Bellemakers, hoofdopzichter van de Heidemaatschappij uit De Rips en tevens bestuurslid van het waterschap. Hij toonde zich dan ook een tegenstander van de afwerking van het kanaal en stelde voor het te dempen waardoor meer cultuurgrond beschikbaar zou komen. Zijn voorstellen werden niet geaccepteerd door de Landbouwadviescommissie van de bezetter en werden ook door de betrokken waterschappen verworpen. Deze discussie vertraagde echter de uitvoering van het herstel en de realisatie van de benodigde kunstwerken. Het gevolg was dat het Afwikkelingsbureau van Defensie eerst in februari 1942 de Grontmij verzocht een tweetal begrotingen op te maken voor de voltooiing van het noordelijke deel van het Koordekanaal. Een om het niet gegraven deel af te werken in een verkleind en vereenvoudigd profiel en een voor een volledige demping van dit deel. Daarop nam het Afwikkelingsbureau de opnieuw beslissing het Koordekanaal te voltooien.
Een aangepast plan Intussen was per 1 februari 1942 het onderhoud van de defensiekanalen in Noord-Brabant en Limburg overgegaan van Defensie naar de diensten Bijzonder Beheer van Rijkswaterstaat in deze provincies. De dienst van Noord-Brabant inspecteerde op 15 en 16 april 1942 het Koordekanaal en kwam tot de conclusie dat het grotendeels gereed was. De niet volledig uitgegraven stukken waren wel gemarkeerd door oppervlakkige ontgraving maar behoefden bij voltooiing niet meer op de vereiste diepte te worden afgewerkt. Een diepte van 1,20 m werd voldoende geacht voor de waterafvoer naar de Landmeerseloop. De kosten hiervoor zouden nog steeds voor rekening van het Departement van Defensie zijn. Tijdens een voorbereidend overleg opperde Rijkswaterstaat nog om in overweging te nemen het Koordekanaal zowel op de Landmeerseloop als op de Peelseloop aan te sluiten. Tijdens een vergadering met de Provinciale Waterstaat van Noord-Brabant van 19 mei 1942 werd het voorstel gedaan alleen het eerste, het zuidelijke, deel tot aan de kruising met de weg Elsendorp naar De Rips af te werken en dit aan te sluiten op de Peelseloop. Rijkswaterstaat accepteerde in juni 1942 dit plan waardoor de noodzaak tot verbetering van de Landmeerseloop verviel 5. Opnieuw zou een commissie van de provincie en het waterschap De Aa, ingesteld op 14 juli 1942, deze mogelijkheid verder onderzoeken. Uiteindelijk werd wel besloten om het afwerken van de kunstwerken uit te voeren.
In augustus 1942 waren van dit werk zes beweegbare stuwen en zes bruggen gereed, waarvan er een alweer was verzakt door zwaar Duits militair verkeer. Alle benodigde duikers waren ook gereed met uitzondering van de grote duiker in de weg  Elsendorp naar De Rips. De aanleg daarvan hing af van de beslissing over de toekomst van het noordelijke deel van het traject dat deel uitmaakte van een advies aan de directeur-generaal van Rijkswaterstaat. Hierin werd gesteld de gegraven delen van het noordelijke tracé in drie afzonderlijke delen  gecompartimenteerd zouden worden die ieder naar een andere waterloop zouden afwateren. Langs deze compartimenten, gelegen in de gemeenten Wanroij en Gemert, dienden langs de zuidoever stroken van 20 meter breedte te worden onteigend volgens het Algemeen Vorderingsbesluit 1940 om te dienen als opslag voor de vrijgekomen grond door de ontmanteling van de militaire stellingen en de eerdere grondbergingen van de aanleg. Financiering hiervan diende te gebeuren door de Afdeling Defensieschade van het Departement van Financiën.
Het werk stagneert De besluitvorming werd nog werd vertraagd door het gebrek aan materialen en brandstof dat intussen in het bezette Nederland was ontstaan. Probleem voor de uitvoering was echter de per 1 juni 1942 door de Rijkscommissaris voor het bezette Nederland afgekondigde bouwstop. Hierdoor werd ook een groot deel van de projecten van Rijkswaterstaat getroffen. Voor elk deel van een werk diende nu aparte aanvragen voor de materiaaltoewijzing te worden ingediend. Men dacht bouwstop te kunnen omzeilen door de inzet van werkkrachten in de werkverschaffing. Daarbij werd ook gedacht om de negentig Chinezen in het Rijkswerkkamp in De Rips hiervoor in te zetten. Om het werk in het kader van de werkverruiming te mogen uitvoeren werd toestemming gevraagd van het Departement van Sociale Zaken. Voor de verdere afbouw van het Koordekanaal en de aansluiting op bestaande waterlopen werd een ontheffing van de bouwstop aangevraagd. Deze werd echter afgewezen als zijnde ‘nicht Kriegswichtig’, van geen belang voor de (Duitse) oorlogsvoering.
De inzet van personeel voor de aansluiting van het kanaal op bestaande waterlopen werd ook bemoeilijkt door de ‘Arbeitseinsatz’, de gedwongen inzet van Nederlandse arbeiders in Duitsland. Er kon nauwelijks meer aanvullend personeel worden aangetrokken omdat dit, of in Duitsland werkte, of was ondergedoken. Er was gewoonweg onvoldoende personeel beschikbaar voor de werken van het waterschap. Door alle discussies en de bouwstop voor niet ‘Kriegswichtige’ projecten, tijdens de tweede helft van de bezetting was er, behalve de bouw van een aantal bruggen en stuwen, nog niets van de voltooiing van het Koordekanaal gerealiseerd. Het beschikbare eigen personeel van Rijkswaterstaat werd toch zoveel mogelijk aan het werk gehouden om voor hen een uitzending naar Duitsland te voorkomen. Een streven dat niet altijd lukte. Toch heeft Rijkswaterstaat over het algemeen getracht zoveel mogelijk van het eigen personeel buiten de ‘Arbeitseinsatz’ te houden 5.
Andere plannen Wel was intussen de gedachte ontstaan dat de beslissing om het gehele kanaal af te werken niet de juiste was geweest. Op 15 april 1944 gaf de commissie, die op 14 juli 1942 was ingesteld om de afwatering van het zuidelijke deel van het Koordekanaal te bestuderen, haar advies, voorzien van een uitgewerkt plan om dit deel met de Aa te verbinden. Dit kwam erop neer dat een toekomstige verbinding via het Zwarte Water en De Mortel de meest ideale was. Dit mede gezien in het licht van de periodieke wateroverlast in die gebieden. Tot de realisatie van dit advies is het, door het geweld van de bevrijding, niet meer gekomen. In de herfst van 1944, direct na de bevrijding van de gemeente Gemert, bleek dat het gebied van De Sijp en het Zwarte Water slecht afwaterde. Vooral in De Sijp, waar door de Duitsers een vliegveld was aangelegd waarbij enkele afwateringssloten waren gedempt en het terrein was geëgaliseerd, was er sprake van periodieke wateroverlast. Direct na de bevrijding werd dit vliegveld in gebruik genomen door eenheden van de Royal Canadian Air Force, de Canadese luchtmacht. Door de aanhoudende regens en de slechte afwatering hebben zij slechts enkele dagen van het veld gebruik kunnen maken. De wateroverlast op dit vliegveld was voor de Britse militaire autoriteiten reden om bij de provinciale waterstaat aan te dringen op een snelle verbetering van de situatie 6. Daarop werden de kavelsloten en de bovenloop van de Peelseloop verbreed. Dit bleek niet voldoende. Gedurende de daarop volgende winter bleek de toestand verergerd, het gebied Zwarte Water kreeg eveneens wateroverlast en ook de weg van Elsendorp naar De Rips stond soms gedeeltelijk onder water.
Grondvordering
Voor de aansluiting van het deel van het Koordekanaal ten zuiden van de weg Elsendorp naar De Rips op de Peelseloop was al voor de afkondiging van de bouwstop een aanvraag ingediend. Ter voorbereiding hadden het hoofd van het Bureau Aanleg Peelkanalen van Rijkswaterstaat en de regionale opzichter van dit bureau metingen aan dit deel van het kanaal moeten verrichten. Daarbij was ook de nodige vertraging opgelopen doordat een groot deel van het kanaal lag in het gebied dat was ingenomen door het Duitse radarstation ‘Bazi’. Voor het uitvoeren van de metingen diende een ‘Sonderausweis’ een speciale toestemming te worden verkregen. De plaatselijke commandant was niet gerechtigd deze te verstrekken en verwees hen naar de ‘Wehrmachtbefehlshaber in der Niederlande’ de opperbevelhebber van het bezettingsleger. Eerst na lange tijd werd deze toestemming verkregen en kon het bestek worden opgemaakt. De uitvoering was weer afhankelijk van een beslissing van de Directeur-generaal van Rijkswaterstaat Deze beslissing was in april 1943 nog steeds niet genomen waarop in augustus nogmaals werd aangedrongen een strook van 20 meter breedte te vorderen om de grond van de ontmantelde stellingen te bergen. Uiteindelijk werden eerst op 16 december 1943 acht vorderingsbrieven verzonden. Onder andere werd een vordering aangeboden aan Adrianus Lambertus Delissen, als vertegenwoordiger van de familie Delissen, eigenaars van de hoeve ‘De Dompt’. Deze weigerde de stukken in ontvangst te nemen. En de dag daarop weer. Daarop zond het hoofd van het Bureau aanleg Peelkanalen in Noord Brabant de stukken door aan de burgemeester van de gemeente Gemert om ze op te leggen. Ruim drie maanden later bracht Delissen de kwestie van de grondvordering onder de aandacht van het waterschap de Aa, met de opmerking dat de beoogde afwatering van zijn gronden absoluut niet noodzakelijk was. Naar zijn mening was het beter de grondbergingen op zijn terrein te gebruiken om het kanaal te dempen.
Door alle discussies en de bouwstop was er tijdens de bezetting, behalve de aanleg van een aantal bruggen en stuwen, nog niets van de voltooiing van het Koordekanaal gerealiseerd. Wel is gedurende deze periode de gedachte ontstaan dat de beslissing om het gehele kanaal te voltooien, niet zou zijn genomen indien het Waterschap de Aa destijds een volledige terreinverkenning had laten uitvoeren. Twijfel werd geuit of een voltooiing van de afwatering van het hoger gelegen noordelijke deel noodzakelijk was en economisch verantwoord.
Op 15 april 1944 gaf de commissie, die op 14 juli 1942 was ingesteld, om de afwatering van het zuidelijke deel van het Koordekanaal te bestuderen haar advies. De aanbeveling werd voorzien van een uitgewerkt plan om deze verbinding met de Aa te realiseren. Dit kwam erop neer dat een toekomstige verbinding via het Zwarte Water en De Mortel de meest ideale vormde gezien de periodieke wateroverlast in die gebieden. Tot deze uitvoering is het, door de verdere gebeurtenissen, echter niet gekomen.

Noten
1. BHIC, Provinciaal bestuur 1920-1949, Inventaris 987.
2. Archief Gemert-Bakel, AB003, Inventaris 711-714, Gemeente bestuur Bakel & Milheeze 1932-1968.
3. Archief Gemert-Bakel, AB003, inventaris 1018: Landsverdediging, ruiming van Nederlandse verdedigingsweken als werkverschaffingsobject in opdracht van de bezetter.
4. BHIC, Archief Waterschap De Aa 1922-1955, inventaris 675, 1938-1946.
5. BHIC, Archief Rijkswaterstaat Noord-Brabant 1811-1953, inventaris 1390.

Bronnen:
– Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, Algemene dienst. Beschrijving van de Provincie Noord-Brabant behorende bij waterstaatskaart 1946.
– Nederlands Instituut voor Militaire Historie, Archief Koninklijke Landmacht, Doos 428 Mobilisatie Lichte Divisie; Doos 428 Mobilisatie Ve Divisie;
– Hoeymakers, S. Evacuatie uit de Peel in 1940. Gemerts Heem, 1981 no.3.
– Michels, J. De Peel-Raamstelling (1934-1940) in Noord-Brabant en Limburg. Oorlogsbuit voor Monumentenzorg? Brabants Heem, 1991.
– Wilson, J.J.C.P. Vijf oorlogsdagen en hun twintigjarige voorgeschiedenis. Assen/Baarn, 1960.
    NIMH, Archief KL, Doos 428 Mobilisatie Lt.Div; Doos 428 Mobilisatie V Div;
    Elands, M., Van Hoof, J., Klep, C. & H. Roozenbeek, 250 jaar Genietroepen, 1748-1998. ’s-Gravenhage, 1998: 70-72;
     Wieringen, van J.S. “De kazematten van de Strategische beveiliging en wat er van over is”. Terugblik ’40-’45. 32 (3) maart 1994;
– Archief Gemert-Bakel, AB003, inventaris 307: Bestuurlijke organen. Gemeenteraad. Registers van notulen van de gemeenteraad 1945-1950.
– Archief Gemert-Bakel, AB003, inventaris 31 7
– Archief Gemert-Bakel, AG004, inventaris 1066: Verbetering en instandhouding Dompseloop, Donkervoetseloop, Koordekanaal, Landmeerseloop, Molenbroekseloop en Peelseloop.

GH-2018-02-Het-Koordekanaal-Deel-2-Tijdens-de-bezetting.pdf