GH-2018-02 De Knollenbijter

Jacques van der Velden

In de lijst van Gemertse straatnamen op de website van de heemkundekring staat bij Knol lenbijter: “steeg van Pandelaarse Kampen naar Karrenspoor leidt over een gebied dat al eeuwenlang bekend staat als Cnollenbijter”. Het ziet er naar uit dat tot op heden hiervoor nog geen serieuze verklaring bestaat. misschien is dat ook niet nodig, want het zal iedereen duidelijk zijn dat iemand die pisknöllekes eet een knollenbijter is. maar zoals dat meestal gaat, bij nader inzien blijkt het toch iets anders te liggen als gedacht. Volgens Thiadens1 werden enige percelen langs de Rips in 1564 aangeduid met de naam Cnollenbijter, nu nog met de naam Knollenbijter.
Cnollenbijter slaat zijns inziens op het gedrag van de Rips, die daar plaatselijk land [knolle = aardkluiten] met de stroom meenam [bijter = eter]. In het midden van de 16e eeuw verschenen de eerste woordenboeken voor het Nederlands. Dat leek mij een goed startpunt om te beginnen met zoeken. maar al snel ontdekte ik dat het woord knollenbijter niet in de boeken voorkomt. Ik ben me toen gaan richten op korenbijter. De eerste vermelding stond in een oorkonde uit 1277 en betrof een toenaam. “Die here Lamin die corenbitre. ende meester gheraerd van oupi. Canoeneke van sinte donaes in brugghe. doen te verstane allen den goenen die dese lettren sullen sien jof horen lesen”. De heer Lamin de Corenbitre was een korenhandelaar2.
In de eerste helft van de 15e eeuw verstond men onder een korenworm een zwart insect, dat het koren op de graanzolders verslindt: “Coornbiters dat sijn worme, die dat coorn pleghen te verderven”. Korenwormen zijn dus ook coornbiters ‘korenbijters’.3 Blijkbaar bij overdracht ookgebruikt voor een graanopkoper, die evenals de korenbijter zoveel mogelijk graan naar zich toe haalt. Ook de termen korenkoper en korenman hadden deze ongunstige betekenis gekregen. Kiliaan stelt ze daarom gelijk met korenbijter.

Cornelius Kiliaan [ca.1529-1607]
In 1599 verscheen te Antwerpen bij Jan Moretus, schoonzoon en opvolger van Plantijn het eerste verklarende woordenboek van het Ne- derlands, samengesteld door Cornelius Kiliaan4. Kiliaan beschouwde het Brabants dialect als het echte Nederlands en bediende zich van Latijn en andere talen om woorden te verduidelijken. Hij verklaart de korenworm ‘koren bijter’ met scarabaeus capitosus, en het beroep koren- bijter met Frumentarius mercator, dardanarius, annonae flagellator, annonae vexator. Verder stelt hij “koren-kooper tegenwoordig koren- bijter: Negotiator frumentarius & Praeuarication in litibus” en “koren-man tegenwoordig korenbijter: Frumentarius, negotiator frumentarius” aan elkaar gelijk. Het woord dardanarius ben ik verder gaan uitwerken. Zie noot 5 voor een vertaling van de Latijnse woorden.

Lodewijk Meijer [1629-1681]
In het woordenboek van Lodewijk meijers6 staat onder dardanarius woekeraar, koorn- buiter. Is een ‘buiter’ hetzelfde woord als ‘bijter’? Ik denk van niet, bijter en buiter hebben namelijk niet dezelfde woordhistorie. Buiter is gebaseerd op buit ‘het veroverde’ en heeft te maken met ruilen, buit maken, geld verdienen, uitbuiten. samenstellingen: vrijbuiter, ruilebuiter. Voorbeelden: “seker requeste van een capiteyn …, versueckende licentie van syne V. G. ende den staten, om te mogen vrybuyten op alle goeden, den Coninck van spaignien ende syne adherenten [= aanhangers] toebe- hoorende” [1581]. “Weevers …, ruilebuitend spoel, en web, By den Lombardier Alheb” [1657]7. In de omschrijving van dardanarius als woekeraar, koornbuiter wordt het woord ‘bijter’ niet gebruikt, maar het is volgens mij – ondanks dat – toch een juiste vertaling, die overeenkomt met die van Egbert Buys.

Egbert Buys [ca.1725-1769]
Egbert Buys schreef in deel 3 van zijn woordenboek8 de verklaring “Dardanarius of Monopolist, een Naam oudtyds aan zulken gegeeven, die een Schaarsheid in den Voorraad veroorzaakten, inzonderheid door het Koorn op te leggen om de Waarde daar van te doen ryzen; ten einde het wederom tot eenen buitenspoorigen Prys te verkoopen”. Het begrip dardanarius werd overigens al in het begin van de 3e eeuw na Christus door enkele romeinse juristen gebruikt.

Graanbijter, IJzerbijter en Pilaarbijter

Tegenwoordig staat graanbijter in Vlaanderen nog gelijk aan het Franse “accapareur de blé”, vrij vertaald: ‘opkoper/hamsteraar van graan/ koren’. er zijn nog meer woorden met ‘bijter’, die een negatieve betekenis hebben. IJzerbijter had vroeger al de betekenis: ‘ijzervreter; iemand die voor niets vervaard is, voorvechter, vechters- baas’. een meer moderne definitie daarvan is: ‘iemand met een moeilijk, onsympathiek karak- ter’. Pilaarbijter is een ‘huichelaar, schijnheilige’, ‘iemand zo schijnheilig dat hij zelfs kerkpilaren omhelst’. Zie de afbeelding “Vlaamse gezegden” van Pieter Bruegel de Oude [1559]; kribbebijter is een ‘onaangenaam mens, een gierigaard’; nagelbijter ‘het bijten op de nagels, als gebaar van iemand die zich sterk doch tevergeefs in- spant, of ongeduldig wordt’; puistebijter ‘als een scheldnaam voor een persoon, ongeveer in den zin van “uitzuiger”’.9

Coornbiter, Cnollenbieter en Knollenbijter
Ik maak nu een uitstapje naar de schrijfwijze Cnollenbieter. De erfgename Heijlke Jan Bastiaens, getrouwd met Joost van Helmond, kreeg begin 1705 het huis dat de Arck genoemd werd en onder meer een hooibeemd in de Cnollenbieter.10 Het werkwoord bieten heeft Kiliaan ook in zijn etymologicum teutonicae Linguae opgenomen door te verwijzen naar bijten. Bijten omschrijft hij met mordere, dentibus laedere. germ. beyssen: angl. byte. Hieruit blijkt dat Knollenbijter en Knollenbieter dezelfde woorden zijn. Dan zijn het ook dezelfde toponiemen, met waarschijnlijk dezelfde negatieve betekenis als de hiervoor genoemde korenbijter. Dit laatste meen ik te mogen veronderstellen, omdat namen samengesteld met ‘bijter’ vrijwel altijd een negatieve betekenis hebben. Knollen worden opgeslagen om als veevoer te dienen in de winter. Het gebrek aan voorraad knollen in een lange winter, kan de prijs sterk doen stijgen. De handelaar kan dat uitbuiten.
In het plaatsje Dreischor in Zeeland vond ik de boerderij ‘Vincent de Korenbijter’ en in Wormerveer stond ooit een oliemolen met de naam De Knollenbijter11. Het is een bekend verschijnsel dat namen, bijnamen en beroepsnamen zich kunnen hechten aan bezittingen. Ook als de eigenaar of gebruiker van een dergelijk object (huis, boerderij, molen of veld) al lang niet meer op onze planeet rondloopt, kan zo’n toponiem blijven voortleven. Zulke namen kunnen ook overspringen van bebouwde naar onbebouwde objecten en kunnen zich ontwikkelen tot een gebiedsnaam. Conclusie: knollenbijter betekent ‘handelaar in knollen’, waarbij moet worden opgemerkt dat knollenbijter vermoedelijk een ongunstige betekenis heeft gehad. Deze bijnaam is als toponiem blijven kleven aan een veld of beemd in Gemert.12

Noten
1. H.J.M. Thiadens, Ghere Beke, de rips en de Knollenbijter, Gemerts Heem 1981, nr 1
2. Geïntegreerde taalbank (www.gtb.inl.nl), Vroegmiddelnederlands Woordenboek (VmNW) onder het lemma Corenbitere.
3. Geïntegreerde taalbank (www.gtb.inl.nl), Woordenboek van de Nederlandse taal (WNt) onder het lemma Cornbiter.
4. C. Kiliaan, Etymologicum Teutonicae Linguae, editie F. Claes s.j., Den Haag 1972
5. Prisma Woordenboek Latijn-Nederlands geeft de volgende betekenissen: Fumentarius ‘het graan betreffende’; negotiator ‘bankier, groothandelaar’; mercator ‘koopman, groothandelaar, koper, opkoper’; annonae ‘levensmiddelen, graanprijs, graantoevoer, duurte’; vexator ‘plager, hij die mishandelt, verstoorder’. Op www.wnt.inl.nl vinden we: scarabaeus capitosus ‘korenworm, kalander’ en flagellator’ hij die ‘n ander geselt’.
6. Lodewijk Meijers, Woordenschat, In 3 delen gescheiden, Deel der Woordenschat, beghrijpende Konstwoorden, en der zelver Vertaalinge, Amsterdam 1669.
7. Geïntegreerde taalbank (www.gtb.inl.nl), Woordenboek van de Nederlandse taal (WNt) onder Vrijbuiten en onder ruilebuiten.
8. Egbert Buys, Nieuw en Volkomen Woordenboek van Konsten en Weetenschappen, deel 3 Amsterdam 1771.
9. IJzerbijter: http://www.vlaamswoordenboek.be; spillebijter, ijzerbijter: http://www.wvd.ugent.be; verder: Magda Devos en Reinhild Vandekerckhove, taal in stad en land, West-VLAAms, tielt, 2005
10. Marij van Pelt-Vos, Arcke van Noë, Gemerts Heem 2014, nr 1
11. P. Boorsma, Duizend Zaanse molens, 1950, pagina 181, Oliemolens: De Knollenbijter [1670]
12. Overige bronnen: Frans Debrabandere,
Woordenboek van de familienamen in België en Noord-Frankrijk, 2003; J. Glasbergen, Beroepsnamenboek, Beroepsaanduidingen voor 1900 in Nederland en België, 2004.

 

GH-2018-02-De-Knollenbijter.pdf