GH-2017-04 Momboirrekeningen

Simon van Wetten

Wilt u de kinderen van de 17e of 18e eeuw zien opgroeien? Dat kan! Ploeg de momboirrekeningen door en je ziet hoe de wieg verruild wordt voor een slaapkoets en de kleding, klompen en schoenen steeds weer door grotere exemplaren vervangen moeten worden. Je ziet wanneer het grut voor het eerst zelfstandig naar de mercktdag mag, want het krijgt speelgeld mee. De jongens gaan werken op het land, of in de leer bij een meester in het timmermans- of smedenambacht, of gewoon bij een wever; de meisjes gaan in Den Bosch of Antwerpen op zoek naar een ‘dienstje’ of nemen naailes. Heel soms vallen de termen ‘schoolgeld’ en ‘leerboeken’.

Wat is een momboir?

U schrikt wellicht van de titel: ‘momboirrekeningen’. De etymologie van het woord momboir of momber reikt terug naar het oudgermaanse muntboro, dat beschermer of voogd betekent. Wanneer in vroegere eeuwen één van de ouders sterft, dan worden uit zijn of haar familie twee kandidaten naar voren geschoven, uit wie de schepenen dan een keuze maken. Niettemin moest de aangewezene de kosten van het afleggen van de bijbehorende momboireed zelf betalen. Waren beide ouders overleden, dan trad zowel aan vaders- als aan moederskant een momboir op. Zo werden de belangen van beide families én van de onmondige kinderen veilig gesteld. Los uit de pols de kinderen regeren en mooi weer spelen van hún geld was niet aan de orde. Nee, de momboiren dienden alle inkomsten en uitgaven in een momboirrekening op te schrijven. Dat viel niet altijd mee, want het gros van de momboiren kón helemaal niet schrijven. Daar huurden ze een professional voor in, bijvoorbeeld de gemeentesecretaris, een procureur of een advocaat. Zo tegen de tijd dat het jongste kind volwassen was – die mijlpaal werd rond het vierentwintigste levensjaar bereikt – werden alle kladnotities, kwitanties en kattenbelletjes omgezet in een nauwkeurig verslag en een precieze rekening en hopelijk was er een batig saldo waarmee de jongvolwassenen met iets minder ongewisheid de toekomst tegemoet konden zien.

Een momboirrekening opent met de inkomsten. Als nieuwsgierige nazaat weet je binnen de kortste keren hoe de financiële vlag erbij staat. Soms beslaat dit deel van de rekening diverse folio’s met opsommingen van binnenkomende rentebetalingen of afgeloste kapitalen, de opbrengsten van de scharen te velde, de verhuur van huizen, hoeven en gronden. Bij zo’n familie zit het wel snor, de achtergebleven kinderen komen misschien wel wat liefde, maar geen materiële zaken of spullen tekort. Vaker is de opsomming schrikbarend kort en lees je tussen de regels door de wanhoop bij de momboiren: hoe krijgen we in hemelsnaam wat geld bijeen? Die kinderen moeten toch eten? Dan worden in een openbare verkoop de schamele meubeltjes verkocht, en het schonkige, roodbruin gespikkelde koetje verwisselt ook van eigenaar. Zelfs het huis, uiteraard mits in eigendom, wordt soms verkocht. Dan weet je dat de kinderen uitbesteed worden en dat je straks bij de uitgaven een fikse post “mondkost” tegenkomt, te betalen aan degene die één van de kinderen in huis heeft genomen. Ja, één van de kinderen, want dat is ook vaak de consequentie: het gezin wordt ontmanteld en raakt verspreid. En het paard, twee koeien, een mael, vier kalveren, het varken, schapen, een ram en lammeren, vinden samen met de karren, de ploeg, allerlei landbouwgereedschap, ketels en een kribbe, een tobbe, meubels, hooi, stro en de eikenboom hun weg naar nieuwe eigenaren.

Luibier

De afdeling ‘uitgaven’ biedt vaak een haarscherp beeld van hoe het de kinderen verder vergaat. De eerste kostenposten behelzen heel vaak de doodschuld van de vader en of de moeder van de onmondige of onbejaarde kinderen. Zo kom je erachter wie de doodskist heeft getimmerd, hoeveel zielenmissen er zijn geregeld, wie de kaarsen heeft geleverd voor het belucht in de kerk, welke pastoor de uitvaartdienst heeft geleid, en of de koster het orgel heeft bespeeld. O, en vergeet het luibier niet, want de klokken moeten de doodsgalm beieren. Vaak speelt het Onze- Lieve-Vrouwe-Broederschap of één van de twee schutterijen een rol bij de uitvaart. Dat doen ze niet helemaal voor niets. En de nagekomen rekening van de dokter of de chirurgijn vanwege de medicijnen die vader of moeder heeft gebruikt, heeft als wrange nasmaak – sowieso een bekend verschijnsel van medicijnen – dat je weet dat ze niet goed hebben gewerkt..

Daarna begint de nieuwe werkelijkheid van het leven zonder ouders. De schoenmaker en de kleermaker en naaisters worden uiteraard veelvuldig genoemd en teulders en dorsers nemen tegen betaling het werk op het land van de overleden vader over. Een heel enkele keer zie je op de loonlijst een stalknecht staan, maar dat tekent dan ook meteen de luxe die de momboi ren zich in dat geval voor de kinderen kunnen permitteren. Zulks is ook aan de orde wanneer de bakker en de slachter leveranciers zijn, want bij arme gezinnen wordt het voedsel op andere manieren vergaard. De cijnzen op het kasteel, de betaling van de borgemeesterslasten en de verpondingen gaan onverbiddelijk door. In de arme gezinnen worden de jongens vaak ingezet om iets bij te verdienen, bij een boer, of bij een wever. En de meisjes leren zo snel mogelijk spinnen of naaien en gaan aan de slag.

Een nabetaling aan de dienstmeid die ooit in huis was of aan een knecht, tekent ook de veranderde tijden. Zij zijn ontslagen maar hadden nog loon tegoed. Staan er daarentegen reparaties aan het huis genoteerd en worden de timmerman en de dakdekker goed betaald, dan weet je als toeschouwer vanuit de toekomst: het gaat zeker niet slecht. Toch, ook in dat geval moet er soms bij de kinderen worden gewaakt. Ze zijn dan ziek en er wordt iemand ingehuurd om ze in hun ziekte bij te staan. Vervolgens moet óók die rekening worden betaald. En ja, dan overlijdt bij tijd en wijle zo’n ziek kind en voel je met terugwerkende kracht het medelijden om je hart slaan.

Een kleine strofe uit zo’n eeuwenoud pakketje folio’s:

Rekening doende door Hendrick Jan Jacobs als momboir over de onmondige nakinderen van wijlen Aryaen Thijssen en diens vrouw Merijke Hendrick Aryaens. De andere momboir is Frans Peeter Rossems uit Bakel, maar die is gaandeweg het momboirschap overleden. Inkomsten: opbrengst verhuur. Uitgaven: betalingen aan Peeter Thijssen en Claes Thonissen, kleren voor Hilleke en Anneke, chirurgijn Jan Moxis, die onmondige zoon Mathijs aan diens slechte ogen heeft behandeld, kleren voor Peter, ook een onmondige zoon, schoenen voor Mathijs, betaling aan Jan Gijsberts, die laken heeft geleverd, de onkosten bij de ziekte van Anneke die de kinderpokken heeft, Mathijs die een schaap koopt, nog heel veel kledinguitgaven, Anneke die wéér ziek wordt – “een quade, heete siekte” – en ten huize van Jan Hendricx en later onder het dak van Peeter Daemen in bed ligt.

Nog een passage, nu met een meer positieve tendens: Rekening en bewijs van de administratie gedaan door Willem Staijackers en Daendel Ariaens als momboiren van het sterfhuis en de onmondige kinderen van wijlen Jan Aerts de Bruijn. Op de binnenkaft staat een uitleg over later tevoorschijn gekomen voorwerpen van zilver en tin, en lijnwaad, en ook gerst en mout, niet meegenomen in de openbare verkoop van de meubile goederen. Ook staat in de brief dat het betreffende sterfhuis de grootste brouwerij van Gemert is, en dat het weghalen van het brouwerijgereedschap merkelijke schade voor de kinderen zou opleveren, ook voor de dochter die al getrouwd is.

Voor ieder kind een apart overzicht

Een derde blik in een rekening, nu met een opmerkelijke indeling. Voor de onmondige kinderen zijn namelijk aparte uitgave-overzichten gemaakt. Maria is naar Antwerpen gegaan en heeft het een en ander meegekregen. Later is zij in Den Bosch gaan wonen en vervolgens weer teruggegaan naar Antwerpen. Jacobus is naar Roermond gegaan. Ook hij krijgt van alles mee. Later is hij in Ravestein terechtgekomen. Jan Baptista staat met name op de rol voor twee van de onmondige kinderen, de kosten voor uitgaven aan zijn kleding, maar ook voor boekpapier en voor koperdraad voor het “klavekorium”, waarmee een soortement orgel is bedoeld, want Jan Baptista heeft ook orgel leren spelen bij Johannes Versluijs. Johanna noteert aanvankelijk uitsluitend uitgaven voor kleding en dergelijke, later gaat ook zij naar Antwerpen en haar wordt regelmatig geld toegestuurd. Erardus toucheert vooral veel kleding.

Zowel het gezins- als het dorpsleven krijgen dankzij deze prachtige bron meer pixels. Het geloof en de devotie spelen op de achtergrond bijna altijd een rol. Zo stelt advocaat Molenmaeckers een rekest op zodat (een, niet dé) Maria het klooster in kan gaan, of zien we een geldbedrag voor het laten bidden van de H.Rozenkrans voor de zielen van Jan van Dooren en zijn vrouw, krijgt een dochtertje een evangelieboek en Gerardus Griffien levert kant voor een bruidsmuts voor weer een andere Maria – toen zij “gehult” werd – aan de procuratesse van het Karmalietenklooster in Boxmeer, en Gertruijd wordt voorzien van offergeld, eveneens te gebruiken in het klooster. Ook leren u en ik de winkeliers van het toenmalige Gemert kennen: zij staan genoteerd voor betalingen vanwege aldaar verhaelde waren, zoals stijfsel en zeep, tabak voor de jongens, olie, zout en wittebrood.

Meer in het particuliere vlak biedt een aankondiging van een openbare verkoop een mooi overzicht van de veestapel die bij de hoeve hoort. Een oud ruinpaard en een oud merriepaard, een rode koe en een kruiskoe, een kruismaal, een zwart-gekolde koe, een rode ruggelkoe, een maalkalf en twee ossen, de ene rood-blaar, de ander rood gesproeteld, zullen van eigenaar veranderen.

En dan het uitzwermen van de kinderen: Stevensweert en Roermond, ’s-Hertogenbosch en Antwerpen, Holland, Nijmegen, het land van Kessel, Nuijs (Neuss in het Hessenland), Düsseldorf, Tiel, Gent, de Maaskant, het Brandenburger land, Amsterdam, Kleef, Delft, Leuven, het is maar een greep uit de nieuwe woonplaatsen van de jongelui. Soms is het reisdoel niet bekend: geld meegegeven aan Jan “toen hij wegging”. Een kritische noot, niet al te gebruikelijk in de 17e en 18e eeuw, valt onmiddellijk op. Het betreft een brief aan de Gemertse schepenen waarin Dierck Vissers, 21 jaar, en zijn broer Thomas zich beklagen over het “kwaad regeren” van hun vader Dirck Vissers, waardoor ze de laatste drie jaar “buitenshuis”, bij vreemde mensen hebben moeten wonen. Zij willen dat er momboiren worden aangesteld, en dat gebeurt ook, Jan Rooijackers en Leonardus van Gruijtrooij treden in functie.

Voor het evenwicht zet ik daar een mededeling aan Magdalena van Lieshoudt tegenover. Zij wordt dringend verzocht om een gouden kruis te kopen, “hetwelk haar vader begeerd had”. Let wel, pa wil dat kruis niet voor zichzelf, maar geeft wellicht als laatste wens aan dat zulks nog door zijn dochter moet worden aangeschaft.

Nog een ferme greep

Tot slot doen we samen een ferme greep in deze schatkamer van verbazingwekkende mededelingen en beleven heel even het leven van toen…

‘De bezittingen van de kinderen zijn getransporteerd naar de Donk en naar Oss, om het zo uit handen van de Lorrainen te houden.’

‘Een reis met zoon Thomas is door hoog water vertraagd.’

‘Van Maximiliaen Bardoul is geld ontvangen voor de soldatenteringe in het huis gedaan.’ ‘Het huis is afgebrand, en de huisplaats en wat verder nog restte is verkocht.’

‘We hebben nieuwjaarsgeld aan het kind gegeven, op 1 januari 1691.’

‘Aan zoon Arnoldus zelf kost-, kleding- en schoolgeld uitbetaald, aan Johan Conincx is betaald voor de kleding en schoenen voor Arnoldus, en verder reisgeld en verdrinckgeld en geld voor kalk, allemaal voor Arnoldus, met nog een mooie wambuis en hoosen, én speelgeld.’

‘Ik ben voor de kinderen naar Bakel geweest in hagel en sneeuw, en heb om die reden het een en ander verteerd in de herberg van Lambert IJsbouts.’

‘Jan Handrick Denijs heeft arbeidsloon gekregen vanwege zijn hulp toen het huis in de Mortel omwaaide.’

‘Geld bijgelegd bij het vermangelen van een os met een schaap.’

‘Ook de vrouw van Peeter Dielis krijgt geld, omdat zij de maentstont heeft gedaan voor de ziel van Peeter Jan Berchs.’

‘Geld voor een vastenavondgelag voor Franco en Gerardt – de laatste is daarna teruggekeerd naar Boxmeer.’

‘Ook is in het huis geld gevonden, maar dat is aan dienstmaagd Hester Goorts gegeven, in plaats van de koe die haar was toegezegd.’

‘Uitbetaald aan Sijmon Dircx voor het cureren van een kwaad been.’

‘Antonis krijgt ook twee boeken papier, en een boek met de titel “De Sendtbrief”.’ ‘De kosten rondom het nedervallen van het huis der onmondigen te Gemert.’

‘Ik ben naar Gemert gekomen om te spreken met Thomas Peters van den Eijnden, opdat deze zich zou patentiëren aangaande het geld dat hij nog tegoed heeft.’

‘De kinderen betalen mee aan het hoofdgeld dienende tot het gieten van een nieuwe klok.’

‘Voor zoon Jan, dertien maanden in de kost bij Jan Nicolaessen, en daarna is Jan dertien maanden in de kost geweest bij zijn grootmoeder.’

‘Een betaling door Jan Meussen de Smit, omdat hij mocht naweiden in het groesland van de kinderen.’

‘Aan het meske, krank wezende, gedurende haar ziekte alle weken een gulden en daarbij kostgeld betaald aan Jan Thonissen, later aan Gerard Jacob Hesleaers en honorarium aan chirurgijn Conincx.’

‘Het laten schrijven van een brief over de uitreiking van 750 gulden aan de erfgenamen van het echtpaar, om hen niet ongetroost van hier te laten vertrekken.’

‘De kosten van de verkoop der meubelen, en jenever voor de bewakers van de meubelen.’

‘Pruimen en wijn voor het kleinste kind – het was ziek en is uiteindelijk komen te sterven.’

‘Betaald voor het inkleden van zoon Goijart bij de Kartuijsers van Gent.’

‘Uitgave voor een jaar slapinge en wassinge.’

‘Geld meegegeven aan Heijlke toen ze naar Kevelaer ging.’

‘Peercke bijgestaan toen die vijftig dagen ziek was.’ ‘Reisgeld voor Thomas toen hij naar Vrankrijk is gegaan.’

‘Aan de meester chirurgijn voor de zieke ogen van Mechel.’

‘Aan de jager die het roer van Hendricus had afgenomen.’

‘Gegeven aan Catharina Franssen voor twee jaar de rozenkrans te bidden voor Dirck-oom.’

‘Betaald aan Hans Reijnders voor rekken van het lichaam, samen met Peter Jan Martens.’

‘Voor een aalmoes aan de leprozen te Den Bosch.’

‘Betalingen voor het inkleden van zuster Maria te Soeterbeeck.’

Opmerkelijk is de betaling aan Jan Aryaens, die naar Den Bosch schoenen voor de kinderen is gaan kopen. Die moeten toch eerst door die kinderen zelf gepast worden?

En al even opvallend, althans met de woordenschat van nu, is de vereffening met de molder te Helmond vanwege twee billen.

Pure pech: er komt nog een boete achter een momboirrekening aan. De Gemertse schout constateert na lezing dat Anthoni Ansems en zijn dienstmaagd vleselijk hebben geconverseerd en dat is strafbaar.

Per slot van rekening: de aankoop van een boek papier om dit alles in op te tekenen en het honorarium voor Wolterus Hurkens – hij heeft deze rekening in het klad geschreven – en voor Peter van Oldenzee, blijkbaar gezegend met een vaste hand, want hij schrijft alles in het net.

Het meest tastbare? Een mooi corporeel stuk, namelijk een naald, nog aan het touwtje om de kladnotities en kwitanties te bundelen, anno 1724 vergeten te verwijderen…

VERANTWOORDING

De Gemertse momboirrekeningen in het Gemeentearchief van Gemert-Bakel zijn ondergebracht in het Oud Rechterlijk Archief en omvatten de nummers R218 tot en met R245. Voor dit artikel is geput uit R218-R232.

GH-2017-04-Momboirrekeningen.pdf