GH-2017-04 Het belang van het woordgeslacht in het Gemerts

Wim Vos

Onder het trefwoord gállie (=jullie) vindt men in het nieuwe Gemerts Woordenboek als illustratie van het gebruik van dit persoonlijk voornaamwoord de vraag Olliede gállie d’n álliejen ok? Deze vraag wordt vaak gebruikt als ‘taaltest’ om niet-Brabanders op de proef te stellen, niet alleen in Gemert, maar ook in Helmond. Een familielid van me stelde deze vraag aan een collega die dialect wilde leren spreken en toen de leergierige had begrepen dat óllieje in het Nederlands ‘oliën’ of ‘insmeren’ betekende, vroeg hij hem of hij eens wilde nadenken over wat er nu eigenlijk geollied moest worden en gaf hem veertien dagen bedenktijd. Na twee weken kwam zijn leerling met het vermeende scherpzinnige antwoord: Oew kaël.

Hoewel wij allemaal weten dat waj in Gímmert ’m gaër lusse èn in Hèlmend ok, beseffen wij Gemertenaren onmiddellijk, dat dit een hartstikke foutief antwoord is. Hoe weten wij dat? Welnu, het zelfstandig naamwoord kaël is niet mannelijk, maar vrouwelijk. Je zegt immers dees kaël en niet *dízze kaël (vergelijk dees vraow, maar dízze mèns (:man).

Als de bedenker van deze taaltest óew kaël had bedoeld, had hij i.p.v. d’n állieje d’ állie gezegd: Olliede gállie d’ állie ok? (Let ook op de verbindings –n in álliejen, die in d’ állie’ vervalt). De bedenker van deze taaltest kan dus slechts gedacht hebben aan een mannelijk woord als oplossing. Volgens prof dr. Jos Swanenberg is de meest plausibele verklaring: behandelen jullie die baby van jullie ook met (baby-)olie? Het biologische geslacht van het kind doet er niet toe, of het nu een jongen of een meisje is, in het Gímmers is dit leenwoord uit het Engels altijd mannelijk: ’nen beebie, dízzen beebie.

De aanstaande dialectspreker had ook kunnen komen met onzijdige woorden, zoals oew gewaër (: dat geweer van jullie) of oew mesien (die machine van jullie, met als pikante bijzonderheid dat mesien in het Gemerts onzijdig is maar vrouwelijk in het Nederlands). Maar ook dan zou d’n állieje fout zijn geweest. Dan had er in de vraag ’t állie moeten staan.

Stel dat onze ijverige dialectstudent als oplossing een meervoudig woord had gekozen: kaële, gewírre, mesiene of beebies, wat zou er dan hebben moeten staan i.p.v. d’n állieje? Wel, in het meervoud is het lidwoord altijd de. Het aanwijzend voornaamwoord (voor dichtbij) altijd dees, dus d’n állieje had d’ állie moeten zijn.

Noten

W.J. Vos, Gemerts Woordenboek, Bijdrage tot de geschiedenis van Gemert 34, 2017, s.v. állie, gállie, kaël, gewaër, mesien.

Wim Daniëls, Het Helmonds Woordenboek, s.v. ollie.

GH-2017-04-Het-belang-van-het-woordgeslacht-in-het-Gemerts.pdf