GH-2017-03 Van de Amsterdamse wallen naar Gemert: Molen De Ruyter
Peter van den Elsen
Nadat molen De Ruyter in 1887 afbrandt, wordt een jaar later op dezelfde plaats aan de Oudestraat een nieuwe molen gebouwd die ook een nieuwe naam krijgt: De Volksvriend. In het molenboekje Vier maal Fier wordt de herkomst van molen De Ruyter door Ad Otten beschreven op basis van een bouwhistorisch onderzoek van mevrouw ing. L. van der Torren.1
Als herkomst van molen De Ruyter wordt in dit onderzoek Zaandijk (Zaandam-West) genoemd. Het lijkt allemaal precies te kloppen: de afbraak van molen De Ruyter in Zaandijk en de opbouw van de molen in Gemert. Op grond van aloude verhalen zou de Zaanse achtkanter ook uit Amsterdam kunnen komen, maar Van der Torren geeft aan dat de data bij houtzaagmolen De Ruiter aan het Zuidelijk Zaagmolenpad in Amsterdam niet helemaal lijken te kloppen en mede op grond hiervan bepaalt zij de herkomst op Zaandijk.
Een aantal foutieve aannames en wat slordigheden in het onderzoek brengen Van der Torren tot een verkeerde conclusie, zoals in dit hernieuwde onderzoek wordt aangetoond: molen De Ruyter komt niet uit Zaandijk, maar komt van de Amsterdamse wallen!
Admiraal Michiel de Ruyter (1607-1676) is in de zeventiende eeuw erg populair en nogal wat molens worden naar de Nederlandse zeeheld genoemd. De database van verdwenen molen geeft bij de zoekopdracht ‘Ruiter/Ruyter’ 45 treffers, die voor dit onderzoek allemaal zijn bekeken.
Op grond hiervan valt zaagmolen De Ruiter in Amsterdam inderdaad af, want deze molen is in Amsterdam nog volop in bedrijf als in Gemert molen De Ruyter al gereed is, en deze wordt bovendien pas na 1882, maar voor 1889, afgebroken.2
Heeft Van der Torren dan gelijk en komt De Ruyter toch uit Zaandijk? De molendatabase geeft voor Zaandam twee treffers: molen De Ruiter en molen De Zwarte Ruiter. Laatstgenoemde molen valt meteen af, want deze is pas in 1933 gesloopt. Van der Torren houdt het op molen De Ruiter aan de Zaan, tegenover de Botenmakersstraat op de hoek Westerzijde-Ruyterveer. De data van afbraak in Zaandijk en opbouw in Gemert lijken enigszins te kloppen, maar wat te denken van molen De Zwarte Ruiter in Aalsmeer? Zowel in Zaandam als in Aalsmeer zijn ze van mening dat het binnenwerk van molen De Ruiter uit Zaandam in De Zwarte Ruiter van Aalsmeer terecht is gekomen. De data van afbraak en opbouw kloppen daar niet alleen beter dan in Gemert, maar men heeft nog een andere belangrijke troef in handen: een wandbord. In de Zaandijkse De Ruyter hing voor de afbraak een houten wandbord met daarop een ruiter afgebeeld en de volgende tekst:
“De Ruyter in het veld
Rijdt om de buit te halen
En ik ben hier gesteld
Om tarw en rog te malen
Gelijk een ruiter waagt
Voor ’t Vaderland zijn lijf,
Zoo ben ik hier gesteld
Den Burgers tot gerijf”
Exact hetzelfde wandbord komen we vervolgens tegen in De Zwarte Ruiter van Aalsmeer. Helaas is het wandbord verdwenen nadat de molen als woning is ingericht. Overigens is het voorgaande rijm langer. Molen De Ruyter in Hilversum (afgebroken in 1921) heeft boven de ingangsdeur een gevelsteen gehad met exact hetzelfde rijm, maar met nog vier versregels meer:
“Een molenaar een dief te zijn
Mij dunkt dat heeft geen waarheid schijn
Een man die van de wind kan leven
Hoeft om geen geld of goed te geven.”
De Zaandijkse molen De Ruiter valt op grond van het vorenstaande ook af. Terug naar Amsterdam. De database verdwenen molens geeft voor Amsterdam niet één, maar vier treffers, de al genoemde houtzaagmolen De Ruiter, en verder De Ruyter (1) en zijn opvolger De Ruyter (2) die beide op de wallen hebben gestaan en verfmolen/volmolen De Ruiter (De Wachter) bij de Overtoom die na 1879 is verdwenen en dus ook afvalt. Blijft dus over De Ruyter (2), een Zaanse achtkanter, die op het Oetewaalse bolwerk naast de Muiderpoort heeft gestaan. Op deze molen komen we in een volgend Gemerts Heem uitgebreid terug. Maar nu gaan we alvast terug naar het Gemert van 1863 waar molenaar Jan der Kinderen de voorbereidingen treft voor de wederopbouw van een Zaanse achtkanter met de naam De Ruyter.3
Jan der Kinderen bouwer van De Ruyter in Gemert
In Gemert staan vanaf de achttiende eeuw drie molens: De Beer, Het Zoutvat en De Mosterdpot. Op 30 januari 1863 vraagt Jan der Kinderen, op dat moment molenaar in Vorstenbosch, aan het college van burgemeester en wethouders van Gemert om aan de weg van Gemert naar De Mortel een vierde molen te mogen bouwen. Het aanvankelijk door Der Kinderen beoogde perceel voldoet volgens het college niet, omdat de molen te dicht bij de weg komt te staan. Als Jan der Kinderen op 18 november 1863 drie naast elkaar gelegen percelen van de vier kinderen van Christiaan van de Ven en Petronella Werts koopt, ter grootte van 61 are en 81 ellen, waar de molen verder van de weg kan komen te staan en als na publicatie van de aanvrage geen bezwaren binnen zijn gekomen, krijgt Jan der Kinderen vóór 2 december 1863 van B&W zijn vergunning. De vergunning van Gedeputeerde Staten in mei 1864 is dan nog slechts een formaliteit. De percelen E29, E30 en E34 worden opnieuw afgepaald en verdeeld in drie nieuwe percelen: E818, E819 en E820. Hierop bouwt Der Kinderen windmolen De Ruyter (E819) en een huis met erf (E818), terwijl het derde perceel bouwland blijft (E820).4
Eind 1863 verkoopt Jan der Kinderen zijn molen De Windlust in Vorstenbosch aan Jan Toirkens, schoonvader van Jan’s broer Peter Marinus der Kinderen, die op 28 december 1863 op Bedaf is komen wonen. Peter is vanaf dan evenals zijn broer Jan molenaar op De Windlust, nadat hij vanaf zijn huwelijk in 1860 molenaar is geweest bij zijn broer Gerardus der Kinderen op molen Laurentia in Milheeze. Opmerkelijk is het dat Jan der Kinderen met zijn gezin in Vorstenbosch blijft wonen, terwijl hij in Gemert en in Liessel een molen laat bouwen. Hij lijkt pas in 1867 naar Zeelst te zijn verhuisd, waar hij vanaf 1858 de door hem gebouwde Zilster molen in bezit heeft.5
Jan der Kinderen heeft dus een vergunning om in Gemert een molen te bouwen, een perceel waarop dit kan en door de verkoop van De Windlust in Vorstenbosch geld om de plannen te realiseren. Dit geld heeft hij eind 1863 ook nodig om de aankoop van De Ruyter in Amsterdam te kunnen betalen, want het is gebruikelijk dat bij een dergelijke transactie de aankooppenningen binnen twee maanden zijn betaald. Deze optelsom past naadloos op de sloop van De Ruyter (2) in Amsterdam. In oktober 1863 geeft namelijk een zekere Maas aan Burgemeester en Wethouders van Amsterdam te kennen molen De Ruyter op het bolwerk Outewaal vrijwillig te willen slopen. Dat Maas de molen vrijwillig wil afbreken lijkt toegeschreven te moeten worden aan het gegeven dat hij voor De Ruyter een koper heeft. De vergunning wordt maar al te graag gegeven, want de meeste andere molens op de bolwerken zijn door onteigening al verdwenen. Op 16 februari 1864 is De Ruyter gedemonteerd. Want op deze dag is de grond, waarop de molen heeft gestaan, uit het beheer der commissie voor rentegevende eigendommen overgebracht naar dat van de Dienst der Publieke Werken van de gemeente Amsterdam.
Het demonteren van de molen, het verschepen van de onderdelen en het opbouwen van molen De Ruyter hebben bij elkaar ongeveer een jaar in beslag genomen. De molen is dus op zijn vroegst eind 1864, maar waarschijnlijker begin 1865, gereed gekomen. Jan der Kinderen laat zich in 1865 in het patentregister van Gemert inschrijven als molenaar van De Ruyter met een geschatte huurwaarde van 150 gulden. Behalve de molen bouwt hij ook een molenaarshuis. Niet lang na het gereedkomen van de bouwwerkzaamheden, in juli 1865, laat hij de molen met het molenaarshuis in het openbaar verkopen in logement De Kroon. Hoe het verder gaat met molen De Ruyter in Gemert staat te lezen in het molenboekje Vier maal Fier.6
Het trieste lot van Jan der Kinderen
Jan der Kinderen (1825) is een boerenzoon, maar bij zijn huwelijk in 1852 geeft hij molenaar als beroep op. Waarschijnlijk heeft hij het molenaarsvak in Zeelst bij zijn broer Lambertus der Kinderen geleerd, die door zijn huwelijk in 1849 met Maria Johanna Barbara de Laure, telg uit een bekende Brabantse molenaarsfamilie, hem als molenaar is voorgegaan. Zijn schoonmoeder Hendriene van der Parren, boerin en weduwe van Peter Josephus Peters, koopt voor Jan in 1852 de molen te Vlierden van Jan van Hombergh voor 5000 gulden. Het blijkt een miskoop te zijn, want op de molen valt nauwelijks de kost te verdienen. Het lukt evenmin om de molen in 1856 in het openbaar te verkopen en uit arren moede verkoopt hij op 7 januari 1857 de molen weer terug aan Van Homburgh voor 3000 gulden en zo verspeelt Jan in vijf jaar tijd een kapitaal van 2000 gulden.
Vier molens in acht jaar tijd
Kennelijk wil hij het verlies goedmaken door de ene na de andere molen te laten bouwen. Hij is dan ook meer molenbouwer dan molenaar. Hij begint in Zeelst, waar hij in 1858 de Zilster graan- en oliemolen bouwt. Het is een uit steen gebouwde bergmolen die hij tot zijn dood in eigendom heeft. In 1860 laat hij in Vorstenbosch De Windlust bouwen, in 1864 in Gemert De Ruyter en in 1866 in Liessel de (oude) graan- en oliemolen. Twee jaar na de oprichting, in 1868, probeert hij ook de Liesselse molen in het openbaar te verkopen. Molenaar Theodorus Verbeek uit Stiphout zet bij de openbare verkoop in op 3.500 gulden, maar dit bedrag vindt Jan te laag en de verkoop gaat niet door. Hij blijft molenaar in Zeelst en verpacht de Liesselse molen aan de uit Blerick afkomstige mulder Johannes Francis Beusen voor 350 gulden per jaar. In 1873 heeft Jan geen huurder in Liessel. Noodgedwongen biedt hij zijn molens te Liessel en te Zeelst te koop en/of te huur aan. Bij het uitblijven van geschikte gegadigden huurt zijn broer de molen in Zeelst en Jan verhuist naar Liessel om de molen zelf te bemalen, om in 1876 weer naar Zeelst te verhuizen, waar hij korte tijd later op vijftigjarige leeftijd komt te overlijden. Na zijn overlijden verhuurt zijn vrouw de molen in Zeelst aan de van Gemert geboortige molenaar Jan Fimerius. Zij raakt echter in financiële problemen en kort voor haar dood in 1880, 55 jaar oud, is zij gedwongen de Liesselse molen openbaar te verkopen. Voor een bedrag van 3.610 gulden wordt Johannes Hubertus Gitzels de nieuwe eigenaar van wat aangeduid wordt als ‘stenen windgraanmolen met huizing, erf, tuin en aangelag te Liessel’. Ook de stenen molen in Zeelst wordt verkocht, waarschijnlijk pas na haar dood in 1883. De koper is bakker Franciscus Bazelmans.
Jan en Anna Catharina der Kinderen-Peeters krijgen drie kinderen, van wie er twee volwassen worden: Pouline en Jan. Zoon Jan (1860) is tot zijn huwelijk in 1892 molenaarsknecht op vele molens in Oost-Brabant en Noord-Limburg. In 1892 huurt hij de standerdmolen in Batenburg en in 1899 koopt hij molen De Vlijt in Geffen, die in de familie Der Kinderen blijft tot 1973 als de gemeente Geffen de molen koopt.7
NOTEN:
1. Ad Otten, Molenhistorie De Volksvriend en voorloper De Ruyter in Gemerts Heem 2017, nr 2 of de overdruk Vier maal Fier, Molens Gemert-Bakel, pag. 44-51; Ing. L. van der Torren, Bouwhistorische inleiding Molen “de Volksvriend” te Gemert, een rapport (52 pagina’s) opgesteld in opdracht van Molenstichting Gemert-Bakel (Archief Molenstichting).
2. http://www.molendatabase.org/molendb.php Zaagmolen De Ruiter / De Ruyter Amsterdam database nr. 1820 aan de Zaagmolensloot/het zuidelijke Zaagmolenpad, gesloopt tussen 1882 en 1889; molenaar Opdam adverteert nog in januari 1866 met gezaagde eigen balken.
3. Database Verdwenen molens, nr. 3402, De Ruiter, Zaandam; Aan de Zaan, tegenover de Botenmakersstraat op de hoek Westerzijde-Ruyterveer; Deze molen is in de zomer van 1864 gesloopt. Op 24 september 1864 verkocht de laatste eigenaar het erf waar de molen op had gestaan aan de gemeente Zaandam voor de bouw van de nieuwe HBS. Bouwjaar van deze molen is 1639, zie verder Zaandam, kadaster 1832 F (1) 828. Op 2 mei 1886 begon Verkade zijn bakkerij ‘De Ruyter’ op een terrein van 1342 m² aan de Zaan. In deze bakkerij werd een stoommachine geplaatst om de verschillende machines van drijfkracht te voorzien. De naam ‘De Ruyter’ was gekozen met een verwijzing naar het verleden: naar molen De Ruyter. Brood was niet het enige product dat de fabriek ging leveren; er werd ook beschuit gebakken, omdat men hierbij de warmte van de ovens, na het bakken van brood, nog efficiënt kon gebruiken. Het ruitertje dat op Verkadeproducten is afgebeeld vindt zijn oorsprong in molen De Ruiter uit de Zaanstreek. Molen De Zwarte Ruiter in Aalsmeer, database nummer 1231; Grenen achtkant, gedekt met riet, op gemetselde voet van twee meter, grondzeiler; van het binnenwerk is alleen het bovenwiel overgebleven; in de molen bevindt zich nu een woning. Deze molen is in 1866 van poldermolen omgebouwd tot korenmolen. In deze molen heeft het oude wandbord van De Ruyter uit Zaandam gehangen. Verfmolen/volmolen De Ruiter (De Wachter) Amsterdam Database nr. 1698; Deze molen lag dicht bij de Overtoom, verdwenen tussen 1879 en 1903.
4. Database Verdwenen molens nr. 1719 Gevelsteen molen De Ruyter in Hilversum (afgebroken in 1921). GAGB, Processen verbaal B&W Gemert inv. nr. 43, blz. 42, zonder datum. GAGB, AG.084 Notaris Gerardus Smits, inv.nr. 1151, nr. 88, 18 november 1863.
5. Mr. J.H. van Hoek, Het einde van de korenmolens op de Amsterdamse bolwerken. Overdruk uit Jaarboek 64 (1972) Amstelodamum pp.163-181
6. Korenmolen De Ruiter / De Ruyter (2e) Amsterdam database nr. 4557; Achtkante bovenkruier, buitenkruier; bolwerk Oetewaal (tegenwoordig omgeving Alexanderstraat). GAGB; Patentregister 1865/1866, blz.33 volgnr. 262.
7. Bevolkingsregisters Gemert-Bakel, Uden, Nistelrode, Deurne, Veldhoven, Hoogeloon, Zeelst en Geffen. Financiële problemen heeft Jan der Kinderen vanaf 1859 (zie notariaat Veghel). Deurnewiki: molens in Deurne, Vlierden en Liessel. Provinciale Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche courant d.d. 20-01-1872; hierin ook een advertentie voor openbare verkoop van de twee standerdmolens, in het dorp Deurne en aan de Overweg. Zie verder de websites van de genoemde molens in Vorstenbosch, Zeelst en Geffen.