GH-2017 02 Max Beijk

‘Molens werden gezien als oude rommel’

Wie: Max Beijk

Leeftijd 26:

Woonplaats: Afferden

Wat doet hij: Directeur Beijk B.V

Functie bij de Molenstichting Gemert- Bakel: Restaurateur De Volksvriend

Als je met Max Beijk praat vliegen oude vaktermen uit de timmermanswereld over de tafel. Dat kan ook bijna niet anders. Als directeur van Beijk B.V. houdt hij zich vooral bezig met het restaureren van molens, kerken, kloosters, kastelen en boerderijen, met als uitgangspunt het behoud van zoveel mogelijk oude onderdelen en vervan- ging daar waar het niet anders kan. Molen De Volksvriend aan de Gemertse Oudestraat is een van zijn projecten. Zijn vader Harrie kwam daar dertig jaar geleden al over de vloer en dacht onder meer na over de mogelijkheid om de molen te verplaatsen. “Dat plan is het niet geworden”, zegt Max Beijk die in 2013 het bedrijf van zijn vader overnam.

Max Beijk heeft het ambachtelijk timmermanswerk geleerd op het bedrijf in het Noord-Limburgse Afferden. Hij werkt er al sinds zijn 15e jaar. Hij leerde het vak door opdrachten van zijn vader uit te voeren. Die zei dan bijvoorbeeld: ‘Maak een trap, maar wel zonder machines’. Max ging vervolgens aan de slag met handschaaf, beitels en zaag. Hij is ervan overtuigd dat die aanpak de beheersing van het vak van molenmaker heeft versneld. “Het komt me nog steeds van pas. Molenbouw is complex. Het maken van een ‘plan van aanpak’ is moeilijk als je nooit iets gedaan hebt met je handen.”

De gemeente Gemert-Bakel kent hij al wat langer. Zijn bedrijf onderhoudt de molens De Bijenkorf, Laurentius en Willibrordus. De Monumentenwacht constateert eventuele gebreken en Beijk zorgt er met zijn vaklieden voor dat ze verholpen worden.

De restauratie van De Volksvriend is de grootste klus die hij in Gemert onder handen kreeg. “Omdat mijn vader de molen kende, wisten we dat we een grote rotzooi zouden aantreffen. Het staartstuk, het deel waarmee een molen op de wind kan worden gezet, hebben we als eerste verwijderd. Het dreigde naar beneden te vallen. Om inregenen te voorkomen is er toen ook een noodkapje op de molen geplaatst. In februari 2015 zijn we verder gegaan om hem weer maalvaardig te krijgen. Alle vloeren en balken waren onbetrouwbaar. Als eerste plaatsten we nieuwe ladders en maakten we de vloeren weer beloopbaar. In mijn vaders tijd was het trouwens niet bijzonder om een molen zo aan te treffen. Na de oorlog was er weinig belangstelling voor molens. Het werd gezien als oude rommel. Later kwam er meer geld om ze te restaureren. Voor mij was De Volksvriend vooral bijzonder omdat ik nog nooit een molen had gezien die zo vervallen was. Het unieke van het geval was dat alles er nog in zat. Er was weinig weggerestaureerd. Frenk van Roij was zuinig. Hij liet dingen niet zo maar vervangen. Dat komt nu mooi uit want wij willen zoveel mogelijk behoudend restaureren. Soms moet je concessies doen omdat het niet anders kan of omdat het beter is. Zo is de staartbalk van De Volksvriend niet van eiken, maar van de tropische hardhoutsoort Bilinga. Omdat die staartbalk is geschilderd, zie je dat niet. Dat is wel ons uitgangspunt: een toevoeging mag het beeld niet veranderen. Een molen leeft minder als je alles vernieuwt. Wij gaan daar vrij ver in. Inkepingen in balken, brandsporen, ingekraste teksten, oude spijkers. Wij laten het allemaal zitten. We beoordelen of houten delen die zijn aangetast door hout- en spintkevers, nog sterk genoeg zijn. Als het kan brengen wij de constructiesterkte terug door het hout te repareren met glasfiberstaven die worden aangegoten met epoxy. Dat spul hoort uiteraard niet in een monument thuis. Daarom proberen we het zo onzichtbaar mogelijk te doen.”

GH-2017-02-Max-Beijk.pdf