GH- 2017 02 Mares Verheijen

‘Als hij je vinger heeft, heeft hij ook je hand

Wie: Mares Verheijen

Leeftijd: 70

Woonplaats: Milheeze

Wat doet hij: Gepensioneerd, voorheen vrachtwagenchauffeur

Functie bij de Molenstichting Gemert- Bakel: Molenaar van De Laurentia te Milheeze, samen met Gerry Verwegen

Zestien jaar geleden bouwde Mares Verheijen een huis naast De Laurentia. Het keukenraam werd zo gepositioneerd dat hij zittend aan de eettafel een prachtig zicht zou krijgen op zijn molen. De molen die hij niet alleen dagelijks ziet, maar die ook vaak in zijn gedachte is. “Ik ben er mee groot gebracht”, zegt hij. “Je kunt zonder, maar als ik thuis ben…” Hij maakt de zin niet af, maar even later zegt hij als een soort liefdesver-klaring: “En als het nou een lelijke molen was, maar dat is hij niet. Vijftig, zestig jaar geleden was hij kleurloos, helemaal zwart van de teer en de carboleum, tot mijn vader besloot om hem te schilderen.”

Verheijen stamt uit een oud molenaarsgeslacht. In 1821 verhuisde de familie vanuit Turnhout naar Helmond waar Jan Francis Verheijen als grutter aan de slag ging. In 1870 huurde hij de molen in Milheeze van een weduwe. Het was een simpele grondzeiler die in 1890 tot de grond toe afbrandde. Ludovicus, een zoon van Jan Francis, kocht toen met geleend geld een molen in Bleskensgraaf die hij in Milheeze weer opbouwde. Jarenlang ging het de familie voor de wind. Een molenaar was in die jaren van betekenis. “Je had de pastoor, de burgemeester en de onderwijzer, maar dan volgde de molenaar als vierde in dat rijtje. Het waren ondernemende mensen, ze speelden zich in de kijker. Mijn vader hield het niet alleen bij meel. Hij haalde eieren op, verkocht petroleum, zaaizaad en diergeneesmiddelen.”

“Ik leerde het vak van hem, spelenderwijs. Ik zou zijn opvolger worden. Als kind scherpte ik al de molenstenen en vanaf mijn dertiende jaar heb ik thuis gewerkt. Op mijn achttiende ging ik in militaire dienst, maar niet voor lang. Ik mocht uit dienst omdat mijn vader verschillende hartinfarcten kreeg en ik thuis de zaak draaiende moest houden.”

Zes jaar heeft Mares dat volgehouden, tot het moment dat hij zich gedwongen voelde om te stoppen. Niet alleen kon de molen als pre-industrieel werktuig niet opboksen tegen de mechanische maalderijen, ook de concurrentie werd moordend. “Pater Van den Elsen was een goeie voor de boeren, maar de middenstand heeft hij met zijn coöperaties kapot gemaakt. Ik werkte toentertijd zeven dagen in de week. Mijn vrouw zei: ik wil ook wel eens een weekendje weg. Op een gegeven moment dacht ik: ik schei er mee uit. Ik verkocht nog jaren konijnenkorrel en vogelzaad, maar zat tegelijkertijd op de vrachtauto. Ik kreeg het veel hendeger, veel hendeger.” Eind jaren zeventig werd de molen van de hand gedaan. Voor één gulden kreeg de gemeente de molen in bezit.

Het molenaarsbestaan van Mares Verheijen was daarmee trouwens niet ten einde. Hij kreeg het beheer over de molen en daar heeft hij geen spijt van. “Samen met Piet Meulendijks, die helaas is overleden, en met Gerry Verwegen liet en laat ik hem draaien, want een molen moet bewegen. Hoe meer hij draait hoe beter het is voor het mechanisme. Als hij stil staat is er minder ventilatie. Wordt een balk nat dan zet hij uit, en hij krimpt weer als hij droogt. Hout blijft altijd leven. Als hij nu stil komt te staan is hij over tien jaar naar de verdommenis.”

Mares Verheijen raakt niet uitgepraat over zijn molen. Hij zegt dat zijn molen een schoonheid is, maar wel eentje waarvan altijd dreiging uitgaat. “Het is een heel gevaarlijk, lomp werktuig. Als er bovenin iets ongewoons kraakt dan kun je hem niet stilzetten, want dan hoor je het kraken niet meer. Je moet er heen en dan moet je oppassen. Als hij een vinger pakt, pakt hij ook je hand. Kijken doe je met je ogen, niet met je handen. Een mulder moet alleen maar luisteren. Onoplettendheid, dat is het grote gevaar. Ben je buiten een ketting aan het verleggen en er komt een frót wind, dan heeft hij je te pakken.”

GH-2017-02-Mares-Verheijen.pdf