GH-2017 02 Jurgen van Stphout

‘Het was vroeger een hard vak’

Wie: Jurgen van Stiphout

Leeftijd: 54

Woonplaats: Helmond

Wat doet hij: Auditor voor onder meer kinderopvang.

Functie bij de Molenstichting Gemert- Bakel: Molenaar van De Bijenkorf in Gemert samen met Twan van Bommel en Ton van Duijnhoven; bestuurslid van de Molenstichting

Een molenaar zoek je niet midden in een stad, maar Jurgen van Stiphout – molenaar van De Bijenkorf in Gemert – vind je er desalniettemin. “Ik ben geboren en getogen in Helmond”, roept hij vanuit de keuken waar hij koffie zet voor zijn gast. Hij woont in een van de prachtigste wijken van de stad in een jaren-dertig-huis waar hij is geboren en opgegroeid en later opnieuw is komen wonen. Vanuit die startpositie ligt het niet voor de hand dat hij 54 jaar later wekelijks het raderwerk van een molen in beweging zet. Het is dan ook een tocht geweest met omwegen. “Mijn broer heeft een biologisch landbouwbedrijf in Lelystad. Ik was er vroeger ieder weekend en iedere vakantie te vinden. Ik vond het leuk werk. Toen ik later een kantoorbaan kreeg bij het Arbeidsbureau merkte ik dat ik de fysieke arbeid miste. Ik ging me bedenken wat ik wilde met mijn carrière. Zou ik een leven lang achter een bureau blijven zitten?”

Ook anderszins werd Jurgen van Stiphout gedreven naar het molenaarsvak. “Mijn andere broer is molenaar in Overasselt op een molen aan de Maas en mijn vrouw komt uit Oploo, een dorp met een watermolen en een korenmolen. In Oploo raakte ik aan de praat met molenaar Jan van Riet en van het een kwam het ander. Jan heeft mij opgeleid en dan komt er een moment dat je verder moet of zoals Jan het zegt: ‘Ik leer ze vliegen en dan komt er een moment dat ze moeten uitvliegen’. In 2004 hoorde ik dat Bart Gerrits iemand zocht voor zijn molen en zodoende ben ik in Gemert terecht gekomen.”

“Ik denk dat er twee soorten vrijwillige molenaars zijn. Mensen met een technische achtergrond die erg geïnteresseerd zijn in de techniek van een molen en mensen die het ambacht van molenaar in stand willen houden. Het vak houdt niet alleen in dat je aan onderhoud doet, ook de kwaliteit van het meel is van groot belang. Die kwaliteit heeft te maken met de kwaliteit van het graan, maar zeker ook met vakmanschap. Een molenaar kan dat proces sturen door een molensteen meer of minder te lichten. Omdat de wind nooit constant is, is het lastig telkens de juiste stand te vinden. Je moet er gevoel voor hebben. Ook de groeven van de steen zijn belangrijk. Die moeten een bepaalde helling hebben en als ze slijten moeten ze opnieuw wor den gebild. Dat hoort ook bij het vakmanschap. Uiteindelijk is het de bloemigheid van het meel dat de kwaliteit van het brood bepaalt.”

“Het idee dat je erfgoed in stand houdt – dat je er kunt werken in de sfeer van vroeger – spreekt me erg aan. Er zijn nu nog ongeveer twaalfhonderd molens in Nederland. Vroeger waren het er tienduizenden. De Bijenkorf komt uit de Zaanstreek, vroeger een gebied vol molens. Tegenwoordig hebben we een romantisch beeld van het werk van een molenaar, maar het was vroeger een hard vak. Je moest veel sjouwen en je stond onder grote druk. Als het graan van het land werd gehaald, moest het binnen een bepaalde tijd gemalen worden. En dan had je ook nog last van diegene die het recht van wind in zijn bezit had. Wind is een energiebron en daar moest je net als nu voor het Groningse gas, voor betalen.”

GH-2017-02-Jurgen-van-Stphout.pdf