GH-2017-01 De openbare verkoop in het verleden…… (1660-1690)
Simon van Wetten
In de tienduizenden minuutakten die de Gemertse schepenbank door de eeuwen heen produceerde, komen veel openbare verkopen voor. Struinen door deze folio’s is als de speurtocht op een rommelmarkt of in een kringloopwinkel, inclusief de spanning en hoop om iets moois te bemachtigen tegen ‘geen’ geld.
“Na voorgaande gedane zondagse kerkveilingen zal die en die publiekelijk en voor alle man verkopen…” Zo begint de openbare verkoop. Het kan gaan om huizen, landerijen, gewassen te velde, maar het leukst zijn toch de aanbiedingen aangaande meubile goederen. Daar horen dan niet alleen kasten en keukengerei en een zilveren haarklem bij, maar ook het paard, de koeien en het varken.
Het is een spel dat zo zuiver mogelijk gespeeld dient te worden. Daarom wordt een deel van het verslag van de verkoop gevuld met een forse opsomming van allerlei voorwaarden. Er wordt bijvoorbeeld gemeld wat een slag waard is, opdat je weet met welk bedrag ene Simon van Oeckel, die twee slagen slaat, het bod verhoogt. De valuta waarin betaald en gerekend dient te worden, is uiteraard ook heel belangrijk, zeker bij de wirwar van muntsoorten die in vroegere eeuwen tegelijkertijd gangbaar waren. Ook de wijncoop wordt opgelegd, dat is een bijdrage van tussen de één en vijf procent van de koopprijs ten behoeve van de consumpties die de verkopers en assistenten verteren. Verkopen is een dorstige bezigheid, moet u weten. Vergeet verder het schrijfgeld niet, want in een ordelijke samenleving dient alles goed genoteerd te worden. En uiteraard mag je de spullen pas meenemen nadat je hebt betaald. Maar dat is van alle tijden. De tweede verkoopdag wordt goed geannonceerd: “Het hoogsel dat zal uitgaan van hodie over acht dagen, dat wezen zal de 12e augusti dezes jaers 1686.”
In de broeierige gelagkamer van de herberg loert het verzamelde kopersvolk op het juiste moment om toe te slaan. Onder dat volk is ook een deel dat wel wil bieden, maar niet wil kopen. Immers, de persoon die op de eerste veilingdag – tijdens het opbod – het hoogste bod doet, krijgt een weliswaar klein maar toch zeer welkom percentage van de uiteindelijke prijs die voor het object in kwestie wordt betaald. Want de tweede dag volgt de afslag, het afmijnen – het “mijn” roepen – en wordt er echt gekocht. De meestal te hoge prijs van de eerste dag wordt ingezet, waarna de prijs daalt totdat iemand akkoord gaat. Heel kleine kaarsjes kunnen ook nog een rol spelen. Degene die de verkoop leidt, steekt zo’n kaarsje aan bij een bod. Op het moment dat de vlam dooft is de (ver)koop gesloten.
“Alsoo ten uijtgange des hoogsels niemand meer is gecompareerd, hogende, slaande en ontslaande dan de voorschreven …, en dienvolgende die kaarse in den name des heeren ontstoken zijnde”.
Jazeker, als je al die publieke verkopen gedurende drie decennia, bijvoorbeeld aan het einde van de 17e eeuw, op een rij zet, dan zie je dat er een kern van ‘vast’ publiek aanwezig is. Dezelfde namen, telkens weer. Onder die mensen zijn de echte koopjesjagers, die derhalve regelmatig afmijnen, en er zijn mensen die puur voor het slagengeld komen, en zich dus vooral in de opbodfase weren. Het zijn wel een beetje de gokkers, want met wat pech ga je met een geheel ongewenst bed naar huis, of til je je een breuk aan een koeketel, terwijl je thuis toch echt geen koeien hebt. Misschien had je dan tóch op die zwarte koe moeten bieden…
Maar het ging u en mij om het rommelmarktgevoel, tussen kunst en kitsch, de hoop op een tot nu toe onbekend schilderij van Rembrandt of Jan Steen, door u, na stevig afdingen en voor een paar grijpstuivers, bemachtigd. Vaste prik, bij elke verkoop in de inventaris, zijn de struifpannen, tobben, kuipen, potten en ketels. Minder vaak in de aanbieding, en daarom toch iets begeerlijker, zijn de geschilderde schermen, een partij duigen, nachthalsdoeken, weefgetouwen en onderdelen daarvan, boonstaken, spinnenwielen, tweevierde deel spek of een hespken, gewichtsstenen, oliestopen, een biergieter, een hellebaard, een mosterdmolen, een roer om mee te schieten – de pastoor heeft er ook een gekocht, een crucifix, slaapkoetsen, lantaarns, juwelen, een stok bijen of een kloekhen met negen kuikens.
Nog uitzonderlijker zijn schilderijen, boeken, een vliegenkast, een tiktakbord of een brandewijnketel. Ene Jan van Lieshout koopt “het getouw dat op het perd ligt”, Lenart van Melis is dolgelukkig met twee rozemarijnbomen, Frans de Ketelaer, echt waar, koopt heel vaak ketels, Wijnant Dircks heeft zich wellicht verkeken óp en gaat weg mét een bodemloze ton, af en toe bemachtigt iemand, duidelijk opgelucht, een pispot en de pastoor gaat er vandoor met een kantoor.
Qua koeien is Geerlingh Hansen als verkoper recordhouder, hij had er negen. En voor de aardrijkskundig geïnteresseerden onder u: Maria Arnolda de Bruijn verkoopt twintig landkaarten.
Haardgerei is altijd gewild, net als bedden met toebehoren en allerlei keukenspulletjes. En kleding! Verder de hoog- en de laagkar, groot en klein landbouwgereedschap, zelfs de mutserd, het blijft nooit onverkocht. Via timmermans-, kuip-, smederij-, leidekkers- of brouwbenodigdheden en -gereedschap ontwaar je het beroep dat ooit in het betreffende sterfhuis is uitgeoefend.
Een fors perceel eikenbomen wordt aan alleman die wil bieden verkocht. De bomen zijn genummerd, dat is wel zo handig. En er staat één essenboomke tussen.
Och, kijk nu toch eens, een skon lepelhuiske. Bieden! Teljoren, een prachtige zoutdoos, lijnzaad, een mand erwten en is dat een schrijflei? De vrouw van de dokter koopt ‘m. Iemand schaft zich drie vlegels aan en neemt die mee naar huis waar ongetwijfeld ook al een stel vlegels rond de tafel zit. Hendrick van Puijffelick is vast in het bezit van twee rechterhanden, want hij vindt een bank met drie poten geen bezwaar en is de hoogste bieder. Kijk, een uittrekkende tafel. Altijd handig. En president Verhofstadt is trots op zijn nieuwe aanwinst voor de boekenkast, een latijnstalig boek. Hij zal het toch wel kunnen lezen?
Een schilderij, nagelaten door wijlen de pastoor van Erp, die óók onderzaat van het predikherenklooster hier in Gemert was, zal door pater Ruwoldus worden meegenomen naar Antwerpen en voorts naar Brussel, om het daar, zo mogelijk met veel winst, te verkopen. Het predikherenklooster wordt trouwens in 1680 ontmanteld. Uitverkoop. Ik ga voor de drie altaargordijnen, een paarsleren stoel, een bel en wat perceeltjes van de kruidenhof. Leve de sfeer, leve de spanning en leve de opbrengst van de openbare veiling van meubile goederen.
Bron: Gemeentearchief Gemert, Gemert RA 202 t/m 205.
GH-2017-01-De-openbare-verkoop-in-het-verleden-1660-1690.pdf