GH-2016-04 Uit het oud-rechterlijk archief van Gemert

Simon van Wetten

Ook na het uitkomen van de zesdelige serie tèsbuukskes ‘Tussen herberg en hoogmis’ – de honderdste uitgave van onze heemkundekring – komt Simon in de dossiers van het civiel-crimineel archief nog heel veel voorvallen en wetenswaardigheden tegen die niet aan uw aandacht mogen ontsnappen (Red.).

1792
Gemiste kans

Zevenendertig kilometer. Zó ver is dat toch niet? Je woont in Hedel, je moet naar Gemert, je kunt onderweg voor de ochtendborrel op de markt van ’s-Hertogenbosch terecht in een keur aan gezellige herbergen. en het dient een hoger doel, die wandeling naar de Commanderij. Want heeroom Hendrik van Kessel, rooms priester, is overleden. Niet alleen wordt vandaag zijn testament geopend, Arnold en Jan de Goeij uit Hedel zijn uitdrukkelijk uitgenodigd om bij de voorlezing van het testament aanwezig te zijn. Dát is natuurlijk niet voor de gezelligheid. Beuren, dat is wat er gaat gebeuren! Maar er is iets vreselijk misgegaan. Arnold de Goeij komt ruim op tijd ons dorp binnengewandeld, maar van Jan geen spoor. Die keur aan Bossche herbergen gaat Jan meer kosten dan de paar penningen die je voor een glas jenever moet neertellen. ‘Door de gerichtsbode is gerapporteerd dat Jan de Goeij, ingezetene van Hedel, eveneens uitgenodigd was om bij de opening van het testament aanwezig te zijn. Maar hij was door de drank onbekwaam om ook daadwerkelijk te verschijnen.’ Echt een gemiste kans.

1795-1997
De drost niet meer op zijn post

een drossaard is inderdaad de verpersoonlijking van de dorpse overheid. Wanneer je in Gemert de wet overtreedt, is de drost degene die je een tik op je vingers komt geven, een boete int of je in de kerker laat werpen. Daarom rinkelen bij drossaard J.J.F. Meijer alle alarmbellen, nu de revolutionaire Fransen in het land zijn gekomen en overal vrijheid, gelijkheid, broederschap en uiteraard ook nieuwe belastingen afdwingen. Twee jaar geleden al, toen de Fransen voor de eerste keer Gemert aandeden, bracht Meijer voor alle zekerheid de nachten in Boekel door en had hij zijn meubeltjes in het kasteel in veiligheid gesteld. en ook nu is Meijer constant op zijn qui-vive en speurt naar signalen die erop duiden dat het voor hem de verkeerde kant opgaat. Want dan gaat hij de andere kant op. Dat signaal krijgt de drossaard op 6 juli, tijdens een incident bij de brooduitdeling aan de inwoners door het nieuwe  gemeentebestuur, de municipaliteit. Dokter en burger ecrevisse, broer van de pastoor, treedt daarbij op als fungerend drossaard. Dat schiet Meijer in het verkeerde keelgat. Driftig en in heftige bewoordingen roept hij tegen de nieuwbakken schepenen: ‘Alles wat jullie doen is onwettig. Jullie hebben in Gemert niets te zeggen. Gemert is namelijk nooit een overwonnen land geweest!’ J.J.F. Meijer is nog niet thuis of gerechtsbode Van Eupen staat al aan de deur, met de aanzegging dat Meijer zich morgenochtend om 9 uur moet vervoegen ter gewoner secretarij in het woonhuis van de weduwe Snoeckx. De boze (oud-)drossaard zegt tegen Van Eupen: ‘Ik ken u niet, wie zijt gij?’ ‘Ik ben de gerechtsbode.’ ‘Mm. Trouwens, ik ken die dokter Ecrevisse ook niet. Hij moet tonen wat hij is. Ik ken de Franse constitutie heus wel.’ De volgende dag blijkt Meijer met de noorderzon naar het zuiden te zijn vertrokken, want hij schrijft in augustus vanuit Maastricht naar zijn Gemertse vertrouweling Godefridus Snoeckx. ‘Met hart en ziel wens ik dat alle schuldeisers der gemeente, vooral de noodlijdenden, zo spoedig mogelijk in hun eis voldaan worden. Ik heb voor mijn vertrek die representanten gewaarschuwd. En ik blijf protesteren tegen opening van de gemeentecomme.’ Tja, onze oud-drossaard heeft de sleutels van de komme, de kist met al het gemeentegeld en alle belangrijke documenten, meegenomen. Verplichtingen kunnen niet worden nagekomen. Het gemeentelijk apparaat loopt vast. De leden der municipaliteit schrijven een wanhopig briefje naar twee Bossche rechtsgeleerden. Ze willen van de advocaten weten:
1. Wat ze moeten doen als Meijer een complot met de oude schepenen maakt en met geweld wil indringen?
2. Of men dan niet de volksstem moet oproepen om een nieuwe municipaliteit te mainteneren?
3. Op welke wijze bij herhaalde weigering van Meijer de gemeentepapieren moeten worden verkregen?
4. Of de secretarie niet verplaatst moet worden, aangezien het volk in dat huis alles afluistert en overbrengt?
5. Of de fungerend drossaard en secretaris niet moeten blijven fungeren totdat Meijer aan de vragen heeft voldaan?

Ha, vraag 4 is leuk! De secretarie is ten huize van de weduwe Snoeckx, de moeder van Meijervertrouweling Godefridus Snoeckx. De muren hebben er oren. In september keert Meijer terug naar Gemert. Arnoldus van Eupen, gezagsgetrouw gerechtsbode, wandelt namens de leden van het gemeentebestuur – die zich naar de geest van de tijd nu ‘representanten’ noemen – naar het kasteel om bij Meijer het kistje op te eisen met de sleutels van de gemeentekomme en het gemeentearchief. Maar Meijer snauwt dat daar geen denken aan is. Drie dagen later herhaalt zich dit tafereel, en wéér drie dagen later gaat Van Eupen andermaal een poging wagen.
‘Gij dient de sleutels naar het gemeente-boterhuis te brengen, alwaar de vergaderingen van de municipaliteit nu plaatsvinden.’ Meijer rukt hem de ordonnantie uit zijn handen. ‘Ik zal het zelf wel lezen.’ en als hij dat heeft gedaan: ‘Dat doe ik niet. En pastoor Ecrevisse is geen representant, niet door de volksstem gekozen. En gij, vlegel, ik zal u op mijnen tijd ook wel krijgen!’ Met lood in de schoenen gaat gerechtsbode Van Eupen nog dezelfde dag op order van de representanten terug, want hij moet de wrevelige ouddrossaard in civiel huisarrest plaatsen. Meijer: ‘Komt dat van de representanten? Gaat maar en brengt mij dat schriftelijk, gij komt hier altijd om vriendelijk ontvangen te worden.’ Van Eupen voelt de behoefte zich te verdedigen. ‘Moet ik dan geen kostwinning hebben voor vrouw en kinderen?’ ‘Jawel, maar op een eerlijke manier. Gaat maar heen, ik zal u wel vinden op zijnen tijd. Den eersten die mij wil vasthouden, zal ik met mijn pistool omverre schieten.’ Waarschijnlijk heeft Van Eupen tegen de Gemertse vroede vaderen gezegd dat hij een hekel aan zijn baantje begint te krijgen, want drie dagen later mag hij naar het kasteel met een blijde boodschap: J.J.F. Meijer wordt uit het civiel huisarrest ontslagen. Misschien is dat wel de reden dat Meijer in februari 1797 nog steeds – als borger en advocaat – op het kasteel woont. Zijn oude vriend Arnoldus van Eupen moet er weer eens op bezoek. ‘Oude vriend? Een schobbert is het.’ Nou ja, de man doet zijn werk. Hij moet Meijer gelasten binnen 3 x 24 uur de originele ordonnantie van de gevolmachtigde minister der Franse republiek met betrekking tot een besluit van 14 februari jongstleden te brengen, en wel ten huize van de weduwe Thomas Snoeckx, waar de secretarie weer is gevestigd. Over hangende pootjes gesproken … Maar Meijer zegt geheel in stijl dat het ezels zijn die dat vragen. De gemeentekomme en gemeentepapieren zijn immers bij hem weggehaald? ‘Zijn dat nu de municipalen? Is dat een municipaal, die Kivits die daar staat? Zegt mij mordien, heeft hij bedankt of niet? Schobbers zijn het. Zijn die door de volksstem gekozen? ’t Is goed dat gij het origineel medegebracht hebt, want den secretaris is niet bekwaam om kopieën te schrijven.’ Johan Joseph Frederick Meijer vloekt en slaat met de vuist op tafel. en na die vuistslag vertrekt hij naar Geleen en verdwijnt hij in de geschiedenis. Met al zijn weerbarstigheid houdt hij de nieuwe tijd niet tegen …

1808
Van Soest naar Gemert

Ik vind het toch wel apart. Iemand die Napoleon heeft gezien – eerst als vijand, daarna als vriend en vervolgens toch weer als vijand – brengt in deze koude decembermaand een bezoek aan Gemert. en wat doen wij? We arresteren hem. Gemertse gastvrijheid in optima forma. Onze baljuw, François de Kesschietre van Havre, plooit zijn gezicht in de ik-heb-jou-wel-door-stand en verhoort de man. Het blijkt Everhard Mittendorf te zijn, uit Soest. Nee, een defilé is niet nodig, het gaat om Soest in het voormalig Pruisisch territoir bij Lippstadt. Let wel, voormálig Pruisisch. Want de Pruisen hebben twee jaar geleden gruwelijk op hun donder gehad van Napoleons Armée in de slag bij Jena en hebben nu in en om Lippstadt helemaal niets meer te zeggen. en wie was hoogstpersoonlijk aanwezig om de troepen van Napoleon te bestrijden? Juist, onze gast Everhard Mittendorf. ‘Ik diende de koning van Pruisen en ben in die veldslag tegen de Fransen krijgsgevangen genomen.’ everhard heeft deze vervelende situatie briljant opgelost door dienst te nemen bij de tegenstander. Van Heil dir im Siegerkranz naar Allons enfants de la Patrie, ach, wat maakt het uit. Op wie moet ik schieten? ‘Ik was toen gelegerd in Düsseldorf en daar ben ik de 10e van deze maand met mijn regiment vertrokken.’ De Kesschietre van Havre vindt dat het tijd wordt voor een scherpzinnige vraag. Twee zelfs. ‘Het is nu de 17e. Hoe kom je dan hier? En waar is je regiment?’ Mittendorf geeft toe dat hij op 12 december, omtrent Aken, een andere kant is opgewandeld dan de rest van de troepen. Hij is gedeserteerd. een Pruisische krijgsgevangene die deserteert uit het Franse leger en vlucht naar een voormalige soevereine, vrije heerlijkheid. Gaan we die uitleveren? en zo ja, aan wie? Voer voor juristen! Dat wordt nog eens een interessante krijgsraad!

Bronnen:
Gemiste kans: R94, blz. 42.
De drost niet meer op zijn post: R267, blz. 34-41, 45.
Van Soest naar Gemert: R267, blz. 57

Foto´s bij dit artikel zijn gekozen uit het werk van Juul van Lankveld. Het betreft opnamen van objecten van Jos Rooijackers op de tentoonstelling “Werk van Jos Rooijackers en Juul van Lankveld”, Galerie 95a, Pandelaar-Gemert, 2016

Bekijk PDF