GH-2016-02 Van Sint-Severus-Broederschap tot Sint-Severus-Confrérie 1786 – 1803

Simon van Wetten, Ad Otten en Marij van Pelt-Vos

In een tijd dat onder druk van de Fransen, die anno 1803 toch wel stevig de dienst uitmaken in ons land, overal de beroepsgilden worden afgeschaft, blijkt uit een Gemerts archiefdocument van genoemd jaar het bestaan van een tot dusver onbekend gebleven Sint Severusgilde. Handwevers van Gemert, een qua aantal royale bevolkingsgroep in dit dorp, blijken dus ook toen al (of tenminste een aantal van hen) ‘verenigd’ in een broederschap genaamd het Sint Severusconfrérie.
Eendracht maakt macht. En het lijkt er op dat dit gezelschap al een tijd bestaat omdat het over grondeigendom beschikt. Maar in genoemd jaar 1803 willen hun voormannen, met zeker bij de wevers de toepasselijke aanduiding ‘dekens’, daar nu juist van af. ‘Op heden, 1 oktober 1803, zullen Hendrik Joannis Oppers en Adriaan Antonij van den Eijnden als dekenen van het Sint Severusconfrerie alhier, publiek verkopen het nagenoemde vaste goed, gelegen binnen deze gemeente Gemert: een perceeltje land (Grondboek no. 742) in De Haag neven de grond van Jan van Puiffelik en de kinderen Dirk Willem Clemens en de gemeenstraat’. Joannes Simons van der Horst biedt 94 gulden voor de grond. De feestdag van Sint Severus (23 oktober) is aanstaande. Er kan door het gilde in ieder geval worden geteerd. Of zal de verkoop van de grond nu juist zijn bedoeld om het gilde op te heffen en de pot te verteren?1
Het tot dusver oudst bekende Gemerts Severusgilde, het Weversgezelschap Lorifas, werd opgericht in 1847.2 Uitermate intrigerend dus om opeens geconfronteerd te worden met een voorloper uit de Franse Tijd, misschien wel van vóór die tijd. En daar willen we graag meer van weten ook, want uit onderstaande gegevens kun je bovendien opmaken dat dit gezelschap een aantal in de Gemertse samenleving invloedrijke leden telde… Want de genoemde dekens van de Sint-Severusconfrérie zijn naar alle waarschijnlijkheid te vereenzelvigen met de in de Gemertse patentregisters in de periode 1806-1810 als ‘linnenfabrikanten’ aangeslagen Hendrik Oppers en Adriaan van den Eijnden.3 In de genealogie Corstens4 leren we ene Hendrik Oppers kennen als zwager van linnenfabrikant Teut Corstens, die in Gemert tegenover de kerk woonde en daar in 1800 onderdak verschafte aan pastoor Den Dubbelden, de latere bisschop van Emmaus (lees: Den Bosch), terwijl Adriaan Antoni van den Eijnden vermoedelijk de schoonvader is van ene Peter Corstens (1783-1870), linnenwever en later fabrikant in katoenen manufacturen… Terug naar het stuk grond in De Haag. Immers, wanneer je in 1803 als Sint Severusconfrérie een perceeltje land verkoopt, dan heb je als Sint Severusconfrérie dat stukje Gemertse aarde al éérder verworven en reikt de geschiedenis van dit weversgilde derhalve nog verder terug. Het betreft na enig  speurwerk het perceel waarop nu de panden De Haag 54A t/m 60 staan. Kadastrale gegevens stemmen overeen met die van het landboek en het landboeknummer 742 stemt overeen met kadasternummer I-473. In 1832 blijkt dat perceel inmiddels het bezit van ene Antony Andries Blommers, wever te Gemert, die dan ook eigenaar is van de belendende percelen bouwland die zich uitstrekken tot aan de Rips, alsook van twee huizen aldaar. Leuk om te weten, maar we moeten voor ons onderzoek juist terug in jaren. Naar het kadasterloze tijdperk. Gelukkig zijn er dan de schepenprotocollen. De secretaris van de schepenbank noteert op 15 oktober 1803 aan wie de dekenen van de Sint Severusconfrerie het stukje teulland uiteindelijk hebben verkocht.5 Jan Adriaans van Puiffelik is de gelukkige die hier voortaan, na het overhandigen van 105 gulden, mag schoefelen. En een jaar of zeventien eerder, op 8 november 1786, blijkt in het schepenprotocol opgeschreven dat Jacobus van den Berg, inwoner alhier, aan het Sint-Severusbroederschap het betreffende stukje land ‘in de Hage’ heeft verkocht.6 Terugkerend in de tijd blijkt ‘het deftige’ er op zeker moment af gegaan en blijkt de confrérie een broederschap, maar feit is dat dit weversgilde al in 1786 centen genoeg had om land te kopen. “Ik betaal, dus ik ben,” zou je kunnen zeggen. “Met broederschap meer mans,” zou je óók kunnen zeggen. Twee uitdrukkingen die het bestaan en het nut van een vereniging van en voor wevers onderstrepen.
Al in de achttiende eeuw!

Noten
1. 1. Gemerts Archief, R191, blz. 11.
2. Ad Otten, Lorifas: Gemerts weversgezelschap uit 1847, in: Gemerts Heem 1984, nr.1, blz. 6-16.
3. Giel van Hooff, Johan Theodor Prinzen (1784-1864) en de Gemertse textielnijverheid, Gemert 1981, p.40.
4. Antoon Corstens, Corstens, een Gemertse familie uit Uden 1692-2011, Gemert 2011, blz. 50, 60.
5. S vW, Transcripties R163 akte 108.
6. S vW, Transcripties R156, akte 51.

Bekijk PDF