GH-2015-03 Uit het rechterlijk archief van Gemert

Simon van Wetten

Ook na het uitkomen van de zesdelige serie tèsbuukskes ‛Tussen herberg en hoogmis’ – de honderdste uitgave van onze heemkundekring – komt Simon in de dossiers van het civiel-crimineel archief nog heel veel voorvallen en wetenswaardigheden tegen die niet aan uw aandacht mogen ontsnappen (Red.).

1659 – Oud op Nieuw
Sommige dingen veranderen nooit. Over een paar uurtjes is het oudejaarsavond en vorster Mathijs Joris en ondervorster Jan van Puijffelick, de rest van het jaar met z’n tweeën zo’n beetje het gehele politiekorps van Gemert, versterken zich met vijf stevige kerels die ze een roer in de hand douwen en die daarom ineens vrijschutters heten.
‛Het is de laatste decemberdag. Vanavond gaan hier naar gebruik de jongemannen het nieuwe jaar zingen en wij zullen moedwilligheden trachten te voorkomen.’
Tijdens hun ronde komen ze uiteraard ook op Boekent, hét uitgaanscentrum van 17e-eeuws Gemert. Het zijn daar niet de jongelui, maar het is daar een getrouwde man die problemen veroorzaakt.
‛Omtrent het huis van Leonard van Zeeland kwamen de vrouw en de knecht en de maagd naar buiten en zij riepen dat Leonard hen het huis had uitgejaagd met zijn blote degen.’
De zeven ordehandhavers gaan naar binnen en vragen wat Leonard bezielt. Hij roept dat het allemaal schelmen zijn, niemand uitgezonderd. Maar daar trekken de schutters zich niets van aan en zij vermanen hem zijn vrouw weer in huis toe te laten.
‛Van dezer avont niet’ is het antwoord.
U zult, mevrouw Van Zeeland, dus buiten moeten wachten tot volgend jaar.

1667 – Extra ‛e’
Je zou er een hele filosofie op los kunnen laten: waarom wil iemand een extra ‛e’ in zijn naam? Adriaen Rombouts hanteert een apart schriftje om de kosten die hij voor zijn zoon Henderick gaat maken nauwkeurig bij te houden, zodat de andere kinderen in de toekomstige verdeling van de nalatenschap niet worden benadeeld.
‛Mijn zoon Henderick begeert filosofie in Leuven te gaan studeren. Uit zijn moeders goed heb ik laten maken kleding, kousen en schoenen.’
Bovendien geeft vader Adriaen zijn zoon drie rijksdaalders mee bij diens vertrek naar de universiteitsstad.
‛En voor drie gulden aan boter.’
O ja, boter ook nog. Sorry, dat was ik vergeten.
In de jaren die volgen raakt het schriftje helemaal vol. Pa zorgt goed voor zijn zoon, in geld én in natura. Spek, ham, gerookt vlees, het vindt via boodschapper Cornelis van Dinther zijn weg naar Leuven, naar Henderick. Want filosofie studeren zonder materie, dat gaat niet. “Ik denk, dus ik eet.” Andersom kan trouwens ook. Of is dat te filosofisch?

1679 – Het gelag betalen
Gijsbert Hendricx Verpoorten is overleden. Iedereen in Gemert heeft hem gekend. Hij is lang schepenpresident geweest, maar nog veel langer de joviale eigenaar van Gemerts grootste herberg, Sint Joris aan de Markt. De klandizie pinkt en masse een traan weg, maar er welt óók de troostrijke gedachte op dat de uitstaande rekening die o zo velen bij Gijsbert hadden, nu niet meer betaald hoeft te worden. Helaas is dat is buiten de waard gerekend. Zoon Hendrick, ondersteund door zijn vijf zusters en hun echtgenoten, heeft het schuldboek van moeder Aelke, inmiddels ook gestorven, goed bestudeerd. Rekeningen, aanmaningen en zelfs indagingen dwarrelen als een januarisneeuwbui boven het dorp. Goijart van Cuijck is de eerste die voor de schepenbank moet verschijnen, Jan Wouter Vogels de tweede en Adriaan Jan Martens de derde.
De aanleggers stellen dat de gedaagde 6 gulden en 13 stuivers aan hen schuldig is, ter zake van verteringen bij wijlen hun ouders gedaan.
Maria, de weduwe van Dierck Aerts van Leuken moet ruim 3 gulden betalen. Maria drinkt nooit een drup, maar wijlen haar man deed dat wel. Agnes, de weduwe van Aert de Molder, wordt op dezelfde wijze met haar mans zaliger memorie geconfronteerd. Digna, de weduwe van Jan de Metselaar, idem dito.
Anthonis Gerardt Teuwens geeft zich niet zo makkelijk gewonnen. Hij wil de originele schuldboeken van moeder Aelke wel eens zien en vraagt tevens aan de schepenen om uit hun midden commissarissen te benoemen die in deze kwestie kunnen bemiddelen.
Maar de familie Verpoorten laat zich niet uit het veld slaan. Meer dwangbevelen, meer processen. Jan Aerts de Mulder had toch echt gedacht die 4 gulden niet meer te hoeven betalen. Zulks geldt ook voor Jan Aarts van Kessel, jonkman. En Peter Thonis, draaikont pur sang, krijgt van de herbergiersclan een duidelijke boodschap mee.
‛Deze man gebruikt gefingeerde leugens. Hij probeert de zaak alleen maar te delaijeren.’
Vertragen dus. Van uitstel komt immers afstel. Maar de Verpoortens minderen geen vaart. Hup, de volgende zaak. Het grote afrekenen wordt tot en met de laatste schuldenaar uitgevoerd. Ze moeten allemaal het gelag betalen.

1679 – Strijker strijkt niets op
De angstaanjagende nachtschreeuw van de oehoe, vermengd met al even nachtelijk kattengejammer. Gegil van een barende vrouw – kind in stuitligging – gelardeerd met een daknok vol agressief krassende kraaien. Is de grote gemene deler van al dit knarsend lawaai de beste omschrijving van het geluid dat Gerard van der Putten op zijn viool produceert?
Luister, dan weten we tenminste waarom bruidegom Caspar den Hoijmaecker van Melis weigert de muzikant die op zijn bruiloftsfeest speelde, te betalen. Het betreft een bedrag van twee gulden en tien stuivers. Daar ga je normaal gesproken toch niet moeilijk over doen?
Of is violist Gerard van der Putten juist van het kaliber dat klaterende volksmuziek uit de klankkast van zijn instrument weet te toveren? Met melancholieke uithalen die Antonius Stradivarius instemmend zouden laten knikken? Had Gerard niet beter door het leven kunnen gaan met de voornamen Wolfgang Amadeus?
Tja, geluid en muziek laten zich niet in processtukken vangen. Virtuoos of niet? We zullen het wat betreft Gerard van der Putten nooit weten.
Maar de werkelijke reden van de onmin over de muzikale ondersteuning tijdens het trouwfeest komt tóch aan het licht. De bruidegom zegt het zonder omhaal.
‛De eis van Gerard is frivool, abusief en ongefundeerd. Ik heb hem nooit gevraagd om op mijn bruiloft te spelen.’
Aha, Gerards optreden was op eigen initiatief. En werd niet door Caspar gewaardeerd. Althans niet ter waarde van twee-en-een-halve gulden. Trek zelf uw conclusies.

1694 – Zegswoorden
Rentmeester Peter van der Putten ligt op sterven. Twee echtgenotes heeft hij overleefd, nu is hij zelf aan de beurt. Aan zijn bed zitten zijn derde echtgenote en zijn natuurlijke zoon, kapelaan Renerus van der Putten. Peter zucht en kucht. Hij zegt schor:
‛Ik hoop dat alles wel is, waert dat mijn arme kinderen versien waren.’
Normaliter krijgen u en ik tranen in de ogen bij dergelijke schone woorden, maar dit is een gotspe. Peter, rijk geworden dankzij de twee testamenten van zijn – zeer gegoede – eerste en tweede vrouw, heeft enige jaren geleden in Berlicum de duizelingwekkende som van 40.000 gulden voor zijn drie kinderen weggezet. Hij heeft in de Schoolstraat het mooiste huis van Gemert, op de Hooge Aerle één van de grootste hoeven van de hele Commanderij, een prachtige akker op de Oudestraat en een schat aan kostbare schilderijen. En nu is ie bang dat zijn kinderen niet goed voorzien zijn.
Kapelaan Renerus antwoordt troostend dat heer en meester Joris de Loose, de schoonzoon van Peter, alles op een goede manier zal afhandelen. De man van Aldegunda is immers licentiaat in beide rechten én schout van Gemert. Dat komt wel goed.
De stervende zegt over De Loose:
‛Hij heeft mij beloofd met mijn kinderen te doen, gelijk hij wense dat God met zíjn ziel dede.’
Nogmaals, dat komt wel goed.
Maar dan doet Anneke Swinckels, de derde en tevens laatste echtgenote een duit in het zakje.
‛Dat zijn maar zegswoorden, dit sal uijt sijn als gij doot sult sijn.’
Nou zeg, wat is dat nou voor een praat? Zo stuur je je man vol onzekerheid de eeuwigheid in. Zegt het iets over het huwelijk tussen die twee? Zegt het iets over het karakter van Anneke? Een gevoelloos, dom mens? Of zegt het iets over Peter, die, zo wordt gefluisterd, menig scheve schaats heeft gereden. Of …? Vragen, beste mensen, vragen. Net zoveel vragen als waarmee Peter van der Putten, dankzij de laatste opmerking van zijn vrouw, zijn doodsstrijd moet voltooien. Doodzonde!

1706 – Getob over een tabberd
Onderschat het niet. De waarde en status van kledingstukken is enorm. “Trek uw beste tabberd aan.” Hoezo de “beste”? Als je er al een hebt, dan heb je er maar één. En de gelegenheid moet zeer uitzonderlijk zijn, anders trek je hem echt niet aan. Misschien met Kerst en met Pasen. Nee, niet met Sinterklaas.
Ook andere kledingstukken worden met zorg behandeld. Ze moeten soms een heel leven mee en bereiken op zeker moment een monumentale status, zowel qua ouderdom als qua uitstraling. Je hoeft ze niet meer weg te hangen, je kunt ze weg zetten.
Anna van Os heeft ook iets met kleding. U kent haar, in haar jonge jaren heeft zij een onmeisjesachtige knokpartij uitgevochten met een jonge buurvrouw. De rest van haar jeugd was ze door de toen opgelopen averij ziekelijk en onbekwaam. Ze lag jarenlang op bed. Maar een tijdje geleden is ze opgestaan en getrouwd met Arnold Meijer. Nee, helemaal gezond is ze niet. Lichamelijk misschien wel, maar haar hoofd … Er zit, om in kledingtermen te blijven, een steekje bij haar los.
‛Voor de schepenen verscheen Anneke, de weduwe van Marten Jan Ariaens om te getuigen dat omtrent een maand voor Pinksteren laatstleden bij haar thuis is gekomen Anna van Os, tegenwoordige vrouw van Arnoldus Meijer, met een stuk stof, geel van kleur. Ze zei dat ze er kindermutsen van wilde maken en vroeg of Anneke die dan in haar winkel wilde verkopen. En of Anneke ook een rok van die stof kon maken? ’
“Ja,” zei Anneke. En Anna vertelde nog dat ze de stof had gekocht van Hester van Riel, die tegenwoordig in Helmond woont, maar vroeger dienstmeid was in het huis van de vader van Anna, de roemruchte én omstreden vorster Gerard van Os.
Catharina, de vrouw van Hendrick Hanricx, verkondigt een andere mening over de herkomst van de gele stof. Zij heeft enige tijd geleden aan Neeske Dielissen, naaister en wasvrouw, haar tabberd meegegeven om te laten wassen. De volgende avond bleek die tabberd van de drooglijn verdwenen. Weer een poos later, het zal een week of tien geleden zijn, is Anna van Os bij Catharina gekomen. Ze wilde haar spreken en in de beslotenheid van de kamer heeft ze een rok tevoorschijn gehaald. Voor onze zegsvrouw ook maar iets kon zeggen zei Anna dat Catharina wel zou menen dat die rok gemaakt was van de verdwenen tabberd.
‛Ja,’ antwoordde Catharina, ‛als dat niet zo is wil ik aanstonds in de aarde zinken.’
Anna werd boos dat Catharina dat durfde te denken: ze had die rok van haar tante geërfd.
‛Komt dan naar de secretarie en herhaalt daar uw woorden!’
Maar dat hoefde niet van Catharina. Even later beweerde Anna dat ze die rok voor drie schellingen had gekocht. Van wie? Dat durfde zij niet te zeggen. Maar of Catharina die rok niet wilde kopen, voor een halve rijksdaalder? Daar hoorde de voering van de rok niet bij en die hebben de dames er uitgesneden. Anna is vertrokken zonder dat ze het geld had gekregen. Ze vroeg Catharina nog wel met niemand over de rok te spreken.
De getuigenis van de twee vrouwen blijkt het spreekwoordelijke hek van de dam. Er is bij Neeske Dielissen meer textiel verdwenen dan alleen de tabberd. Lijnwaad, hemden, kantjes en kraagjes. De aardigste verklaring tekenen we op uit de mond van de 85-jarige Jan Willems Greelmaker. Hij heeft van Anna naar nu blijkt gestolen goed gekocht in de vorm van drie hemden.
‛Met kanten kraagskens.’
Hard op weg naar de honderd jaar en als een kind zo blij met kanten kraagjes. Heeft iemand misschien nog een leuk handtasje voor Jan Willems?

BRONNEN:
Oud op Nieuw: R268, blz. 24.
Extra ‛e’: R267, blz. 29.
Het gelag betalen: R5, blz. 24-31.
Strijker strijkt niets op: R5, blz. 33 en 34.
Zegswoorden: R268, blz. 18-20.
Getob over een tabberd: R267, blz. 23.

(De bijgaande foto’s zijn gemaakt door Ad Otten in september 2015 in de beeldentuin van Jos Rooijackers in de Pandelaar)

Bekijk PDF