GH-2015-03 Luchtbeschermingsdienst Gemert 1929-1936

Ruud Wildekamp

Voorgeschiedenis
Al in februari 1929 discussieerde de Gemertse raad over een mogelijke eigen gemeentelijke Luchtbeschermingsdienst (LBD). Tot de oprichting van een dergelijke dienst was het nog niet gekomen. Wel was een voorlopig organisatieschema ontworpen, op basis van een brochure ontvangen van het Bureau Luchtverdediging en Luchtbescherming van de Generale Staf van het leger. De brochure “Aanwijzingen nopens de door burgerautoriteiten te nemen maatregelen ter bescherming van de bevolking tegen de gevolgen van aanvallen vanuit de lucht” was, via de Commissaris van de Koningin, aan de Brabantse burgemeesters gezonden. De Commissaris was een warm voorstander van de luchtbeschermingsgedachte en wees per brief van 27 juli 1928 de burgemeesters op een bijeenkomst in Eindoven. Daar zou de Generaal-majoor (buiten dienst) Van Drunen de Brabantse burgemeesters wijzen op het belang van het instellen van een dergelijke dienst. Voor Gemert was de aanleiding om te komen tot een eigen luchtbeschermingsdienst de vragenlijst van de Territoriaal Bevelhebber die ingevuld geretourneerd moest worden aan de Commissaris van de Koningin. Uit de antwoorden bleek dat er van een volwaardige organisatie nog geen sprake was. Daarop ontving burgemeester Phaf een brief van de Commissaris van de Koningin dat de Territoriale Bevelhebber in Noord-Brabant het zeer gewenst achtte dat hij mondeling voorgelicht zou worden in hoeverre de Gemertse voorbereidingen voor de luchtbeschermingsdienst verbetering behoefden.

Luchtbescherming een militaire zaak?
Tijdens de Eerste Wereldoorlog was het voor de Nederlandse Generale Staf duidelijk geworden dat het nieuwe luchtwapen een dominante rol zou gaan spelen in de moderne oorlogsvoering. Nog tijdens die oorlog werden door het leger organisatorische maatregelen getroffen om te komen tot een doelmatige luchtverdediging. Eventuele tegenmaatregelen stonden of vielen met een vroegtijdige waarschuwing. Het leger riep daarop een luchtwachtorganisatie in het leven met waarnemingsposten door het hele land. Deze rapporteerden aan een centrale instantie, het luchtwachtbureau, van waaruit tegenmaatregelen geïnitieerd konden worden. Naast de rechtstreekse bestrijding van binnendringende vliegtuigen achtte de Generale Staf ook maatregelen noodzakelijk die de gevolgen van luchtaanvallen zouden beperken in de vorm van een luchtbeschermingsdienst. De voorbereidingen om te komen tot een effectieve luchtbeschermingsdienst werden overgelaten aan de gemeentelijke autoriteiten. Daar de kennis daartoe bij de meeste gemeenten ontbrak nam het Ministerie van Oorlog het initiatief door een Bureau Luchtverdediging en Luchtbescherming aan de Generale Staf toe te voegen. Officieren van het Bureau Luchtbescherming spraken op voorlichtings- en propagandabijeenkomsten in het land.
Door verslagen in de pers over de verschrikkingen van luchtaanvallen tijdens de Eerste Wereldoorlog waren in verschillende steden al particuliere initiatieven ontstaan die ook tot doel hadden voorlichting te geven. In enkele gemeenten waren al luchtbeschermingsverenigingen ontstaan. Om meer structuur te brengen in het doolhof van particuliere initiatieven en de organisatie en uitvoering van de luchtbescherming bij de plaatselijke overheden te leggen, bracht op 9 maart 1927 het Bureau Luchtverdediging en Luchtbescherming, de brochure uit “Aanwijzingen nopens de door burgerautoriteiten te nemen maatregelen ter bescherming van de bevolking tegen de gevolgen van aanvallen uit de lucht”. Via de Commissarissen der Koningin werd deze brochure op 16 april 1927 aangeboden aan de burgemeesters. De Commissaris van de provincie Noord-Brabant, een overtuigde voorstander van de luchtbeschermingsgedachte, wees per brief van 27 juli 1928 de burgemeesters nogmaals op het belang van een gemeentelijke luchtbeschermingsorganisatie. Om het effect tot dan toe te meten kregen de Noord-Brabantse burgemeesters op 11 februari 1929 een lijst met vragen over de stand van zaken rond hun luchtbeschermingsorganisatie voorgelegd. Uit de antwoorden van de Gemertse burgervader kon worden opgemaakt dat de luchtbeschermingsgedachte hier weliswaar leefde maar dat men met de organisatie van een gemeentelijke dienst weinig haast had gemaakt. Ook de Territoriaal Bevelhebber in Noord-Brabant trok dezelfde conclusie uit deze antwoorden en nodigde daarop burgemeester Phaf dringend uit voor een persoonlijk onderhoud op 21 november 1929 in het gemeentehuis van ’s-Hertogenbosch. Bij dit onderhoud werd hem een afschrift meegegeven van de “Wenken voor burgemeester inzake luchtbescherming”. Hierop kwam het in Gemert tot de oprichting van een zogenaamde ‘Luchtbeschermingswacht’. Voor de wacht waren duidelijke instructies opgesteld die er op neerkwamen dat bij een nadering van vijandelijke vliegtuigen de kerkklokken vijf minuten geluid dienden te worden. Tevens moest de monteur van het elektriciteitsbedrijf worden gewaarschuwd om de straatverlichting uit te schakelen. Aan directe hulpverlening voor mogelijke slachtoffers werd nog niet al te veel aandacht besteed. Hoewel de oudste arts tot hoofd geneeskundigendienst werd aangesteld en de overige artsen en leden van de EHBO-vereniging tot het personeel van de dienst. De politie en brandweer bleven, als zelfstandige organisaties, voorlopig nog buiten de LBD-organisatie. De wacht kreeg zitting in Café Van Griensven (‘De Gouden Leeuw’) recht tegenover de kerk. Daarmee was de communicatielijn tussen de waarnemers in de toren en de wachtcommandant kort gehouden.
Per brief van 10 september 1931 werd de “Leidraad Luchtbeschermingsdienst” geïntroduceerd door het Ministerie van Defensie. Nog steeds was de LBD een militaire zaak. In de “Leidraad” werden de gemeenten in vier categorieën ingedeeld.
Categorie A: Kleine gemeenten zonder eigen LBD.
Categorie B: Kleine gemeenten met nauwelijks eigen personeel en zonder gevaaraantrekkende objecten.
Categorie C: Kleine gemeenten met eigen personeel en in de regel zonder gevaaraantrekkende objecten.
Categorie D: Grotere gemeenten doorgaans met gevaaraantrekkende objecten.
De “Leidraad” gaf ook de politie en brandweer een taak binnen de LBD-organisatie en ook de gemeentelijke diensten.

Nederlandsche Vereeniging voor Luchtbescherming
De luchtbeschermingsverenigingen die in sommige plaatsen waren opgericht werd op 12 mei 1933 een platform geboden in de ‘Studievereniging voor de Luchtbeschermingsdienst’. Onder auspiciën van deze studiegroep werd in samenwerking met de Generale Staf in ons land de eerste luchtbeschermingsoefening gehouden. Ze vond op 18 oktober 1933 in de Achterhoek plaats. Op 26 oktober 1935 vond in Noord-Brabant ten oosten van de spoorlijn ’s-Hertogenbosch – Eindhoven – Valkenswaard en het noorden van Limburg een grote luchtwachtoefening plaats. Daaraan namen ook de bestaande plaatselijke luchtbeschermingsdiensten deel. De conclusie van deze oefeningen was: “Er valt nog veel te verbeteren! De propaganda moet doorgang vinden”.
Per Koninklijk Besluit No.70 van 7 maart 1936 werden de statuten van de Studievereniging vastgesteld en wijzigde de naam in Nederlandsche Vereeniging voor Luchtbescherming (NVL). De NVL kreeg haar bekroning bij het van kracht worden van de ‘Wet tot Bescherming van de Bevolking tegen Luchtaanvallen’ van 23 april 1936. Daarmee werd de gemeenten de oprichting van een eigen luchtbeschermingsdienst afgedwongen.
In Gemert werd op 1 januari 1938 een afdeling van de NVL opgericht. Deze richtte zich met enthousiasme op de voorlichting van de bevolking. Dit resulteerde in een sterke stijging van het aantal particuliere leden. Naast directe voorlichting over de aspeecten van de luchtbescherming werden ook cursussen over zelfbescherming gegeven. Gezinshoofden werden geacht daaraan deel te nemen en het personeel van fabrieken en grote werkplaatsen werd gestimuleerd hulpdiensten te formeren.
Voortvloeiende uit de wet van 23 april 1936 dienden de gemeenten en dus ook Gemert, een luchtbeschermingsplan samen te organiseren volgens de richtlijnen uitgegeven door het Ministerie van Binnenlandsche Zaken. Door de provincie werd gesteld dat dit plan voor 1 februari 1938 gerealiseerd moest zijn. Op initiatief van de Veghelse burgemeester werden de gemeenten Beek en Donk, Berlicum, Boekel, Dinther, Erp, Gemert, Heeswijk, Nistelrode, Schijndel, Sint Oedenrode, Uden en Zeeland uitgenodigd voor een vergadering op maandag 20 december 1937, in het gemeentehuis te Veghel. Doel was het bespreken van de problemen die zich voordeden bij de realisatie van een dienst en het bijbehorende plan. Duidelijk werd dat deze gemeenten wel een LBD wilden organiseren die voldeed aan de nieuwe wet maar dat de benodigde kennis daartoe, nog gebaseerd op eerder verschenen brochures, ontbrak. Mede op basis van deze bijeenkomst liet de provincie de eis van 1 februari vallen en zond aan de gemeenten nieuwe richtlijnen. Door de verzamelde gemeenten werd afgesproken deze vorm van samenwerking uit te bouwen.

Pril begin
Gemert had al op 28 januari 1938 een ontwerporganisatieplan, geschreven door meester Marinus H. van der Velden, hoofdonderwijzer van de RK-jongensschool, voor een gemeentelijke LBD aangeboden aan de Inspecteur voor de Bescherming van de Bevolking tegen Luchtaanvallen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Dit ontwerpplan werd met enige wijzigingsvoorstellen geretourneerd. Aan een nieuw organisatieplan werd hard gewerkt en op 2 mei 1938 kon het gewijzigde plan aan de inspecteur worden aangeboden. Dit werd op 28 september 1938 voorlopig goedgekeurd. De uiteindelijke goedkeuring werd op 27 oktober 1939 verkregen. Uit dit goedgekeurde plan bleek dat Gemert was ingedeeld in gevarenklasse C. Dit hield in dat zich enkele risico-objecten in de gemeente bevonden. Als dusdanig werden aangemerkt de twee textielfabrieken in het dorp en het plaatselijke kasteel, deels daterend uit de middeleeuwen en in gebruik als opleidingsinstituut van de Missieorde ‘Paters van de Heilige Geest’. In een herziene gevarenklasse-indeling werd Gemert in Klasse 3 ingedeeld, de laagste gevarenklasse. Over de beide textielfabrieken en het kasteel werd niet meer gerept.
Al snel na de voorlopige goedkeuring van het luchtbeschermingsplan in september 1938 werd de oprichting van de gemeentelijke LBD door de raad bekrachtigd met het aannemen van het voorlopige plan en de officiële benoeming van meester Van der Velden als hoofd van de dienst. De burgemeester was de eindverantwoordelijke in de zin van de wet en gerechtigd burgers te vorderen voor het uitvoeren van LBD-taken.

Organisatie van de Gemertse Luchtbeschermingsdienst
De organisatie van de LBD kende de volgende plaatselijke hulpdiensten: ‘een plaatselijke leiding, een waarschuwingsdienst, een politiedienst, de brandweer, een technische dienst en een geneeskundige dienst. In de Duitse tijd moest de benaming politiedienst worden gewijzigd in ordedienst. De plaatselijke leiding zetelde in een commandopost. Aanvankelijk was deze in het raadhuis ondergebracht, waar ook het politiebureau en de radio-ontvangstdienst waren gevestigd. Augustus 1939 werd de commandopost overgebracht naar de sacristie van de RK-kerk ‘Sint Jans Onthoofding’. De sacristie diende echter wel beschikbaar te blijven voor godsdienstoefeningen. De verplaatsing werd om praktische redenen uitgevoerd. Een sirene was aangekocht van ontvangen gelden van het Oranje-comité en deze was op de kerktoren geplaatst. Het was daarom eenvoudiger het hoofd en zijn staf en de alarmeringsdienst dicht bij de toren te plaatsen. Nadeel was echter dat in de sacristie maar één stopcontact aanwezig was. Als de organist had geoefend en vergeten was de stekker om te zetten, werkte de sirene niet. In de kerktoren was van meet af aan de uitkijkpost geplaatst. In oorlogstijd zou deze worden voorzien van een gevorderde verrekijker. De aanschaf van een eigen kijker werd voorlopig nog als te duur beschouwd. In februari 1940 werd deze verplaatsing weer te niet gedaan en de commandopost, van de sacristie, overgebracht naar het oude raadhuis, naast de kerk.
Naast het hoofd, bestond de dienst uit een plaatsvervangend hoofd en een vijftal diensten, waarschuwingsdienst, politie- en brandweerdienst, technische dienst, geneeskundige dienst en ordonnansdienst.
De waarschuwingsdienst bestond uit een luisterpost en een uitkijkpost. De luisterpost diende berichten van de militaire luchtwachtdienst, uitgezonden door de publieke radio, te volgen en gegevens over mogelijke naderende vijandelijke vliegtuigen telefonisch aan het hoofd door te geven. Daartoe beschikte de gemeente over twee radiotoestellen. De uitkijkposten waren op de kerktoren opgesteld waar ze een goed zicht op de omgeving hadden. Zij rapporteerden hun bijzonderheden aan de luisterpost die op zijn beurt weer het hoofd inlichtte.
De politie- en brandweerdienst bestond uit de politie, zo nodig aangevuld met hulppolitie (als onbezoldigd gemeenteveldwachter). De brandweer werd gespreid over Gemert en de kerkdorpen opgesteld. De hoofdpost was gevestigd in het spuithuis bij het raadhuis en hulpploegen werden geposteerd in de scholen aan het Binderseind en de Pandelaar. Handel, De Mortel en Elsendorp kregen ieder een brandweerpost. In 1939 werd nog een derde brandweerhulpploeg bij de zuivelfabriek geplaatst.
De technische dienst bestond uit personeel van de gemeentebedrijven en kon op ad hoc basis worden geactiveerd. Onder de technische dienst viel ook de, in 1937 geactiveerde, gasverkenningsdienst evenals de reinigings- en ontsmettingsdienst. De gasverkenningsdienst bestond uit meester Van der Velden die een cursus in de Militaire Gasschool te Gorinchem volgde. Na afsluiting verzorgde hij een verkorte cursus voor enkele gemeentewerkers en deed dit ook voor de buurgemeenten.
De geneeskundige dienst bestond uit de plaatselijke EHBO-vereniging onder leiding van de arts Pannekoek. Na zijn vertrek uit Gemert vervulde de arts Beukers deze functie. In 1940 werd ook de plaatselijke veearts als veterinaire dienst aan de geneeskundige dienst toegevoegd.
Naast deze diensten die waren geconcentreerd in Gemert-dorp werden in de kerkdorpen Handel, De Mortel en Elsendorp, eigen alarmerings-, meldings-, brandweer- en ordonnansendiensten geplaatst. De geneeskundigendienst van de kerkdorpen was primair gebaseerd op het geven van eerste hulp of het vervoeren van gewonden naar het gasthuis of naar het noodlazaret in Gemert-dorp. Het noodlazaret was gevestigd in enkele lokalen van de bijzondere lagere school. De functie van hoofd van de hulppost in Handel werd vervuld door de hoofdonderwijzer Sebastiaan A. Kalkhoven. In Elsendorp was dit hoofdonderwijzer Wilhelmus A. Iven en in De Mortel de hoofdonderwijzer Jacobus H. Graat. Na het verschijnen van de circulaire van het Ministerie van Onderwijs dat onderwijzend personeel geen deel meer mocht uitmaken van de luchtbeschermingsdienst dienden zowel Van der Velden als de overige onderwijzende LBD-leden hun ontslag in per 1 maart 1940. Aan allen werd dit ontslag eervol verleend. Van der Velden werd als Hoofd LBD opgevolgd door de gemeentesecretaris Jacques van den Broek die voordien plaatsvervangend hoofd was geweest. In Handel werd deze functie overgenomen door H. Kuipers maar in Elsendorp en De Mortel bleven Iven en Graat gewoon in functie.

Bekijk PDF