GH-2015-02 Petrus Adrianus de la Court

Simon van Wetten

De bordjes worden verhangen

Ad Otten en ondergetekende hebben een actiecomité opgericht. Wij willen de straatnaam “Drossard de la Courtstraat” veranderen in: “Drossard de la Courtstraat”. Mocht u dit fronsen op het voorhoofd bezorgen, dan is de korte explicatie dat er een drossard De la Court senior is geweest en een drossard De la Court junior. De laatste verdient de straatnaam meer dan zijn ouwe heer. Dat is althans de mening van het genoemde actiecomité. De straatnaambordjes kunnen budgetair-neutraal worden verwisseld.

De laatste jaren van de drossard

‛Door een ziekte die zeven maanden duurde en door mijn hoge ouderdom is mijn lichaamsgesteldheid zodanig gekrenkt, dat ik ontslag moet vragen. Ik kan onmogelijk mijn functie langer waarnemen.’ Landcommandeur Van Reischach accepteert het ontslag en benoemt drossard Van Moorsel tot waarnemend secretaris. Petrus Adrianus de la Court moet alle papieren en schrifturen overhandigen aan Van Moorsel.
Het lijkt een normale reden om ontslag te vragen. De la Court is 66 jaar en dan is het tijd om te stoppen met werken. Al eerder raakte hij het drossardschap kwijt. Peter de la Court werd toen weer secretaris, het ambt waarmee hij in 1753 zijn Gemertse carrière begon. De ellende – destijds nog in de vorm van verbazing, onmin en afnemende populariteit – begon toen hij zeven jaar later tot drossard werd benoemd. Al in 1761 leerden wij de ware Petrus Adrianus de la Court kennen. Het was in de tijd dat er op vier plaatsen in Gemert een gedichtje werd opgehangen, met weinig vleiende woorden over het dorpsbestuur. De la Court reageerde als door een adder gebeten. Fanatiek maakte hij jacht op de schrijver van het spotdicht. Meer dan honderd dorpelingen werden verhoord. Op het moment dat de vermeende dader eenmaal opgepakt was, bleef de drossard aandringen op een zeer zware straf voor de arme man, die uiteindelijk, na een lang voorarrest in de kerker van het kasteel, voor twaalf jaar uit het dorp verbannen werd. Intussen werden er twee aanslagen op het leven van de drost gepleegd. Bij één van die aanslagen, een geweerschot door zijn slaapkamerraam, schijnt de kogel het wiegje van het toen éénjarig zoontje Paulus ternauwernood gemist te hebben. Vanaf dat moment waren de verhoudingen ernstig verstoord en verhardde de manier van doen van De la Court. Heel wat Gemertenaren konden zijn bloed wel drinken. Dat geldt met name voor de Gemertse schepenen Antony Corstens, Reinier van der Putten, Wilhelmus Aelders en Johannes van den Crommenacker. Zij nemen de moeite om een boekwerkje te vervaardigen met daarin alle aantijgingen tegen de oud-drossard en laten dat in Grave bij drukkerij Krieger drukken. Het viertal steekt meteen van wal.
‛Gemert heeft geleden onder de schraapzucht der ambtenaren; het is aldaar dat de heer Petrus Adrianus de la Court jarenlang door list en geweld het recht bestendig heeft verkracht.’
Het gaat volgens de schepenen over enige duizenden guldens. De la Court heeft de procedures daarover tien jaar slepend gehouden en zo kon een en ander zelfs worden “doodgecijferd”. Vijfenzestig valse handtekeningen heeft de drossard onder allerlei akten gesteld, en hij heeft het niettemin klaargespeeld dat de heer landcommandeur hem in zijn post als secretaris heeft gecontinueerd.
‛Het zwaard der gerechtigheid is verwisseld in een moordpriem. De heer landcommandeur is misleid.’
Een voorbeeld met betrekking tot fraude gaat over door De la Court ondertekende ontlastbrieven. De armmeester van Gemert, Hendrik Strijbos, geeft echter aan nooit order te hebben gegeven of ingestemd te hebben met het schrijven van die brieven. Er volgen meer voorbeelden. Maar P.A. de la Court is strijdbaar genoeg. In een enorm epistel valt hij de schepenen puntsgewijs, in 370 stellingen, aan. Hij veroordeelt de manier van doen van de schepenen als hatelijk ten opzichte van de gemeente, hatelijk ten opzichte van de naburen en hatelijk ten opzichte van de hele wereld.
‛Dit met de vuilaardige bedoeling Uwe HoogEdele waar mogelijk te bewegen om met hun manier van denken mee te gaan. Er wordt door de schepenen lasterlijke taal tegen mij uitgekreten. Zij stellen dat ik door grote fouten uit het ambt van drossard ben gezet, terwijl dit toch was omdat de functies van drossard en secretaris zich moeilijk laten verenigen.’
Verder gaat De la Court in op de beschuldiging van valsheid in geschrifte en probeert hij te bewijzen dat hij zulks niet heeft gedaan. Hij geeft toe dat betrokkenen een akte altijd moeten ondertekenen, en dat schijnt niet altijd te zijn gebeurd, maar – zo stelt De la Court – de schepenen in Den Bosch laten ook niet altijd de akten door betrokkenen ondertekenen.
‛Dierbare en geachte Souverain. Hoe hard valt het een oude man, pas den dood ontsnapt, zijn bekende onschuld op zo frivole voorgevens met rechtspassagiën te moeten staven, en zijn naam en die van zijn dierbare kinderen van alle blaam te moeten zuiveren.’
De manier waarop borgbrieven worden geformuleerd, krijgt veel aandacht van De la Court. Verder signaleert hij dat het grootste gedeelte der inwoners, wankelbaar geworden door de herhaalde voorgevens en malitieuselijk verspreide geruchten ten zijne laste, nu van hun onnozele dwalingen zijn bijgekomen. Ook de beschuldiging van het opstrijken van teveel salaris wordt door De la Court weerlegd, onder andere met de tegenaanval dat de schepenen op 3 april 1781 een kapitaal van 70 gulden ten behoeve van de gemeente wel hebben geïncasseerd, maar niet in de dorpsrekening hebben ingebracht, en het nadien zorgvuldig verzwegen hebben. En De la Court schijnt bij het voorlezen van het testament van Frans Giller en Elisabeth Verhofstadt een naam verkeerd te hebben voorgelezen.
‛Net alsof ik daarmee iemand een legaat zou kunnen ontnemen. Dat testament was bovendien met een moeilijke hand geschreven.’
Petrus Adrianus trekt uiteindelijk de conclusie dat alle beschuldigingen vals zijn en stelt dat het in deze situatie ondoenlijk is langer secretaris te zijn.
Uiteraard reageren de schepenen. Iedereen heeft het recht, zo stellen Corstens, Van der Putten, Aelders en Van den Crommenacker, zich te verantwoorden aangaande beschuldigingen, maar De la Court heeft die gelegenheid misbruikt.
‛Ja, om Zijne goedertierende Soeverain te lasteren. De la Courts verweer is een schandpapier. Hier en daar gebruikt de man zijn zogenaamde defensie voor een walgelijke lofspraak op zichzelf.’
Om al teveel welles-nietes te vermijden, concentreren de schrijvers zich op de aaneenschakeling van valse handtekeningen en wederrechtelijke akten, in het protocollenboek vanaf het jaar 1765. Vijfenzestig valse handtekeningen worden, met vermelding van datum of de naam van wie die handtekening eigenlijk zou moeten zijn, vermeld.
‛Feitelijk, Hoogwaarde Excellentie, zijn er evenzovele infame en wangedrochtelijke misdaden gepleegd, die de persoon van De la Court aan lijfstraf onderhevig maakt.’
Over de borgbrieven stelde De la Court dat die voor drossard, schepenen en armmeester zijn gepasseerd, wat – volgens de schrijvers van dit stuk – ook alweer onwaar is. Zij wijzen er ook op dat secretaris De la Court lange tijd onwillig was het protocollenboek uit handen te geven en dat hij nog onlangs valsheid in geschrifte moet hebben gepleegd, dat valt te zien aan de verschillende soorten inkt die zijn gebruikt. De man is dus “in het kwaad verhard”. Daarna verandert het betoog in een juridische verhandeling, met in 570 punten verwoorde argumenten waarmee het eerdere betoog van De la Court stevig onderuit wordt gehaald. Aardig is nog dat de schepenen reageren op een eerdere reactie van De la Court, daar waar ze ooit het plakkaat van Keizer Karel V van 30 januari 1545 hebben aangehaald met betrekking tot de doodstraf. De la Court zegt dat hij die niet heeft verdiend. De ondergetekenden zeggen nu dat ze het bloed van de misdadiger niet eisen, maar het plakkaat er alleen maar bij hebben gehaald om de “grootheid” van de door De la Court begane fouten te laten zien.
‛De secretaris zou de goedheid moeten hebben, voor een ogenblik de plooien van zijn lachende tronie uit te strijken en een ernstig gelaat te vestigen.’
Stelt u zich die arme landcommandeur Van Reischach voor, die vanuit de verte een waar Salomonsoordeel moet vellen. Het pleit voor Zijne Genade dat hij niet over één nacht ijs gaat. Zo heeft hij drie heren Duits Ordenspriesters opdracht gegeven een aantal rekesten te examineren, de verklaring daarover van De la Court te vragen, en dan alles naar twee onpartijdige rechtsgeleerden te sturen voor advies. Er worden inderdaad wat onregelmatigheden in ontlastbrieven en ondertekeningen geconstateerd. Ook laat Van Reischach aan de representanten van Gemert weten dat hij de heer Bachem, Raad der Balije, heeft gecommitteerd om de geschillen tussen P.A. de la Court en schepen Reinier van der Putten aangaande de waarneming van het secretarisambt door laatstgenoemde, in der minne te doen vereffenen. Ook moet worden onderzocht of de ordonnanties en resoluties uit de periode 17 juli 1786-28 september 1790 goed zijn geregistreerd en uitgevoerd. Verder moeten de gemeenterekeningen worden gecontroleerd.
Vervolgens ontstaan er ruzies binnen de ruzie. Het loopt uit de hand. De la Court kleurt de gezichten van veel Gemertenaren groen! Daar is bijvoorbeeld een aanvaring tussen de landcommandeur en de schepenen wanneer laatstgenoemden een ordonnantie van Zijne Edele niet publiceren. Het gaat over ontvangsten van gemeentegeld. Dat moet ten overstaan van de rentmeester, de regenten en de arm- en kerkmeesters geschieden en het geld moet vervolgens worden gedeponeerd in de comme staande op het kasteel. Die comme heeft drie sleutels, één voor de drossard, één voor de secretaris en één voor de arm- en kerkmeesters. De ordonnantie is alleen aan de schepenen is voorgelezen, waarna groot misnoegen en beroerte ontstond, reden waarom men niet durfde publiceren. Daarna is een commissie naar Maastricht afgereisd om de ordonnantie met name aangaande de sleutel van De la Court te laten veranderen. Maar Van Reischach is boos.
‛Ik wil binnen acht dagen weten waarom de representanten de resolutie van de 29ste van voorleden maand niet achtervolgd hebben.’
Als gevolg van alle commotie loopt er plotseling ook een vreemde snoeshaan door het dorp. Het is een door het inmiddels beroemde kwartet schepenen ingehuurde advocaat. Hij werkt op de een of andere manier ernstig op de zenuwen van onze landcommandeur, zeker als deze Sinkel aan Van Reischach te kennen geeft dat hij wel in is voor de opengevallen secretarispost in Gemert. Hij geeft een aantal referenties en getuigschriften op, met name vanuit Amsterdam en Weert. Hij noemt het verhaal dat hij in Amsterdam door beulshanden “in pourtrait” verbrand was, geruchten, verspreid door “geheime lasteraars”.
Ook botert het niet altijd even goed tussen de schepenen en de nieuwe drossard Van Moorsel. De laatste lacht het best.
Resolutie op het bericht van drossard Van Moorsel d.d. 13 juli 1791 over het protest van de schepen A. Corstens cum suis over het zitten met de secretaris P.A. de la Court. De handelswijze van Antony Corstens, Reinier van der Putten, Wilhelmus Aelders en Johannes van den Crommenacker is onbeschaamd en strijdig met hun schepeneed. De heren worden dan ook vervangen door Godfried Snoex, Henrick Strijbosch, Gijsbert Verhofstadt en Thonij van den Elsen.
Dat sluit weer mooi aan op het volgende bericht:
J.J.F. Meijer voldoet aan een ordonnantie van de landcommandeur, om als ad interim fungerend drossard meester Bernardus Severinus Sinkel aan te zeggen binnen 3 x 24 uur uit Gemert te vertrekken.
Die Meijer, binnengehaald door de landcommandeur, blijkt de olifant in de porseleinkast. Goed, het servies was al niet ongeschonden, maar Meijer jaagt ook veel dorpsbestuurders tegen zich in het harnas.
Opdracht van het edele officie alhier aan de gerechtsbode van Gemert om te citeren iedere gemeenterepresentant, morgen, de 6e dezer, om 3 uur ’s middags op het kasteel. Schepen A. Corstens wil dan zijn gedachten met grote bescheidenheid voorstellen. Het heeft te maken met een incident tussen Willem Corstens en de drost als fungerend secretaris, namelijk Meijer. Corstens had om een kopie gevraagd, waarop Meijer boos werd en Willem bij de borst greep om hem te beletten te vertrekken.
Wat een slangenkuil! Zou het iets te maken hebben met dat patriottengedoe waar je steeds vaker over hoort?
En onze hoofdpersoon? Volgens de sententie van 1 maart 1790 moest de heer De la Court “alleen maar” de somma van 2845 gulden terugbetalen.
Peter Adrianus de la Court is dit jaar, 1792, op 20 oktober overleden, en op de 23ste plechtig alhier in de kerk begraven.

BRON:
AG001 invnrs. 360 en 361. Stukken betreffende het proces voor de landcommandeur van de Balije Alden Biesen als heer van Gemert, tussen vier schepenen te Gemert en P.A. de la Court, secretaris aldaar, beschuldigd van malversaties en daaruit voortvloeiende kwesties, 1789-1792.

Wat betreft het alternatief voor de straatnaam in de persoon van Paulus Emanuel Antonie de la Court, ZIE onderstaande literatuurbronnen:
Paulus Emanuel Antonie de la Court, in Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, dl.8, Leiden 1930; Ad Otten,

Meester Paulus de la Court, staatsman en ook boerenapostel van formaat, in: Gemerts Heem nr.59 (1975); Ed van de Kerkhof, Hoog tijd voor een herziene biografie van Paulus E.A. de la Court Brabants politicus, in: Gemerts Heem 2014 nr. 3, p. 15-19.

Bekijk PDF