GH-2015-01 Een klein dorp en de Grote Oorlog (1)

Alex van Antwerpen

Het kan, met alle media-aandacht, niemand ontgaan zijn dat 100 jaar geleden een gruwelijke oorlog uitgevochten werd. Nederland was dan wel neutraal, maar toch werden we bij deze wereldbrand betrokken. In 2 delen schetst Alex van Antwerpen hoe het Gemert verging in de Eerste Wereldoorlog.

De Zomer van 1914
Eind juli, de 28e om precies te zijn, valt Oostenrijk Servië aan. De strijd is al snel meer dan weer een Balkanoorlog, als Rusland, een bondgenoot van de Serven, zijn omvangrijke leger mobiliseert. Wanneer daarna ook nog berichten over Duitse oorlogsvoorbereidingen ons land bereiken, breekt een ongemeen spannende tijd voor Nederland aan. Wij zijn dan wel neutraal, in die tijd sprak men van “onzijdig”, maar het is natuurlijk zeer de vraag of die neutraliteit ook gerespecteerd wordt in geval van oorlog. Er zit dan ook niets anders op dan al de strijdkrachten op te roepen en in staat van opperste paraatheid te brengen. In Duitsland en Frankrijk werd de mobilisatie met uitzinnig enthousiasme begroet. Men had het idee aan de vooravond van een glorieuze oorlog te staan. Een korte, succesvolle strijd. Nog voor de Kerst zijn we in Parijs dan wel Berlijn, het ligt er maar aan met welke ogen je het komende strijdgewoel bekijkt. Optimisme overheerste, niemand voorzag een lange, uitzichtloze, uitermate bloedige, mensen verslindende strijd. Nederland bereidde zich voor op een verdedigingsoorlog en hier was nauwelijks iets van enthousiasme te merken.
Je kunt je voorstellen dat op de eerste dag van de oogstmaand, het was stralend weer, in Gemert niet echt geestdriftig gereageerd werd op de mobilisatieoproep die op diverse plekken aangeplakt werd, terwijl de kerkklokken luid beierden. In deze overwegend agrarische streek had men andere zaken aan het hoofd. Op 1 augustus werden 127 jonge mannen uit het 4600 zielen tellende dorp onder de wapenen geroepen. Zij maken deel uit van een 200.000 man sterke troepenmacht, die in zogenaamde Afwachtings-opstelling, forten bemannen en havens en grenzen gaan bewaken. De legerleiding had trouwens helemaal geen hoge pet op van Brabanders, van alle landgenoten waren zij het slechts tot soldaten om te smeden. Men sprak schamper over de onbetrouwbare volksaard, het onderontwikkeld zijn en de drankzucht. Daartegenover staat dat onze jongens wel goed konden marcheren.

Snakken naar nieuws
Mobilisatie betekent onzekerheid, dreigt er nu wel of geen oorlog? Mensen snakken naar nieuws, wat gebeurt er in de landen om ons heen, waar wordt er gevochten, hoe vergaat het onze gemobiliseerde jongens?
De overdaad aan nieuws van tegenwoordig steekt schril af tegen de schrale nieuwsvoorziening van 1914. Er waren een aantal landelijke dag- en weekbladen, verder had je de proclamaties van de regering en de militaire autoriteiten, in de vorm van aanplakbiljetten. De gewone man in Gemert moest het doen met de Zuid, zoals de ZuidWillemsvaart in de volksmond werd genoemd, de regionale krant die op woensdag en zaterdag verscheen .
Om de honger naar nieuws te stillen verschijnt De Zuid Willemsvaart voor het eerst in haar bestaan in een extra oorlogseditie op maandag 3 augustus. Tot deze opmerkelijke stap werd besloten omdat op zaterdag- de dag van de mobilisatie- en zondag zich duizenden (althans volgens de opgave van de krant zelf) verdrongen voor de ramen van de bureaus in Helmond om een glimp op te vangen van het oorlogsnieuws. De krant gaat er alles aan doen om de nieuwsvoorziening zo actueel mogelijk te houden, zo heeft men zelfs een telegraafkantoor uit Amsterdam in de arm genomen, een persbureau zou men tegenwoordig zeggen,
In Gemert worden ook geïllustreerde bladen verspreid, maar dat zijn weekbladen, die het niet moeten hebben van de actualiteit.
De Prins schrijf bijvoorbeeld in het nummer van 8 augustus: “bij het ter perse gaan van ons blad, zal de teerling geworpen zijn. Alles wijst er op dat het noodlot niet te keeren is en dat Europa aan de vooravond staat van een algemeenen strijd, zoo gruwelijk, ook met het oog op de moderne bewapening, als het menselijk brein niet in staat is te overzien”. Als het blad bij de lezers ligt, staat een groot deel van Europa al een dag of tien in vuur en vlam.

Onrustige Tijden
Het leven stond in deze augustusmaand behoorlijk op zijn kop in Nederland. De overheid roept op om kalmte te bewaren, maar dat wil volgens De Zuid-Willemsvaart met name op de dorpen niet erg lukken: “men weet te vertellen van menschen die bezig zijn hun geld en voorwerpen van waarde in den grond te graven. De prijzen van sommige levensmiddelen worden schier verdubbeld , terwijl toch als zeker mag worden aangenomen dat juist in ons land de voorraad zeer groot is………. Begrijpen de winkeliers dan niet dat dergelijke maatregelen de opwinding onder het volk in groote mate verhoogen”.1
De regering Cort van der Linden zag dat ook wel aankomen en kwam al snel in augustus met een wet die het oppotten en het opzettelijk duurder maken van levensmiddelen moest tegen gaan. De burgemeester kreeg de bevoegdheid in te grijpen om woekerprijzen tegen te gaan, “levensmiddelen, grondstoffen van levensmiddelen, huishoudelijke artikelen en brandstoffen die in hun gemeenten aanwezig waren in beslag te nemen en tegen een niet boven de door de minister vastgestelde prijs ter beschikking te stellen aan de plaatselijke bevolking en bedrijven, aldus de formulering in de Levensmiddelenwet.2
De bevolking werd opgeroepen bij de politie aangifte te doen van de handelaren en winkeliers die in strijd met de bedoeling van de wet handelden. Papiergeld werd alom gewantrouwd, men ontving liever een gouden tientje dan een briefje van tien gulden, zilveren muntgeld verdween al heel snel bijna geheel uit de omloop en noopte de regering tot het uitbrengen van muntbiljetten van 1 en 2 ½ gulden (“zilverbons”).

Woekerprijzen
Dat een dergelijke Levensmiddelenwet met de daarbij behorende bevoegdheden van de burgemeester ook hier geen overbodige luxe was laat zich illustreren aan de hand van de prijs roggebrood, onbetwist het volksvoedsel in Gemert. Je betaalt hier in juli 1914 voor een roggebrood van 6 kilo, dat was toentertijd het meest gangbaar, 52 cent. De berichten over de eerste oorlogsschermutselingen waren nog maar net doorgedrongen (de inval van de Duitsers in België) of de broodprijs stijgt naar 60 cent. Een paar dagen later zakt de prijs naar 56 cent. “Het oorlogsgevaar is in het oog van onze bakkers zeker met de helft verminderd ” sneert De Zuid-Willemsvaart.3 De prijs blijft gestaag de hoogte ingaan, begin oktober gaat een brood voor 74 cent over de toonbank. De bakkers vertrouwen elkaar waarschijnlijk niet want ze dringen er bij burgemeester Buskens op aan toe te zien op het gewicht van het brood en overtreders te beboeten met 25 gulden. De gemeente legt dit vast in een politieverordening. Deze bepaling schreef ook voor dat de naam van de bakker en het gewicht op het brood vermeld moest worden.
Half december hebben de bakkers de prijs van het brood op 78 cent staan, een stijging van 50% met het begin van de oorlog, dit vindt de burgemeester echter te gortig en hij vermindert de koopsom met 8 cent naar 70 cent. De prijzen konden in verschillende gemeentes toch behoorlijk verschillen: in Helmond telde je 64 cent neer voor een roggebrood terwijl je je in Boekel voor 52 cent eigenaar mag noemen. Het zal duidelijk zijn dat menig Gemertenaar zich over de gemeentegrens waagt om in Boekel zijn slag te slaan.
De bakkers komen maar weer eens op het gemeentehuis bijeen om zich op deze situatie te beraden en besluiten, in overleg met de burgemeester, een prijsaanpassing te doen: de nieuwe prijs wordt 63 cent. Een verklaring van het prijsverschil met Boekel zit hem in het feit dat er in Gemert het roggemeel vermengd moet worden met (duurder) tarwemeel. Het gebrek aan grondstoffen begint hier al op te spelen, het gemeentebestuur had het roggemeel nota bene in Boekel gekocht, maar de hoeveelheid was niet toereikend en daarom kregen de bakkers de opdracht het meel te mengen met tarwemeel, daar had de gemeente nog wel voorraden van. In het voorjaar van 1915 is de prijs op een acceptabel niveau nl. 54 cent. De prijs mag nu dan onder controle zijn nu begint meer en meer het gebrek aan rogge op te spelen.

Openbare leven valt stil
De roerige augustusmaand bracht veel teweeg in ons tot dan toe redelijk rustige dorp. Allereerst de reeds vernoemde mobilisatie met alle daarop volgende consternatie en de nasleep die Gemert bleef beroeren. Het Nederlandse leger bleef immers de volle oorlogsperiode in staat van paraatheid, met alle gevolgen van dien. Het gemis van de gemobiliseerde plaatsgenoten laat zich voelen, met name in de drukke periodes, zoals de oogsttijd. Naarmate de oorlog langer duurde werd het gebrek aan levensmiddelen steeds nijpender en had men alle handen nodig om de oogst binnen te halen: militairen kregen dan extra verlof.
Mobilisatie en vorderingen horen bij elkaar, een leger heeft immers heel veel nodig (paarden, trekhonden, hooi, wol, maar ook auto’s , vrachtwagens, benzine e.d.) en kan daar niet altijd zelf volledig in voorzien. De vorderingen bleven met de nodige regelmaat terugkeren en de gemeente had er haar handen meer dan vol aan, want de inventarisatie en registratie kwam voor een groot gedeelte op haar bordje. Daarom weten we nu nog precies hoeveel notenbomen er in ons dorp stonden en bij wie. Geweerkolven werden nl uit dit hout vervaardigd, vandaar dat het leger erin is geïnteresseerd.4
Als er sprake is van oorlogsdreiging en mobilisatie dan wordt de staat van oorlog uitgeroepen. Deze gold grofweg gesproken voor het zuidelijke deel van Nederland. Begin september ging deze over voor een beperkt aantal gemeentes, meestal in de grensstreken gelegen, in de staat van beleg . Dit klinkt heel onheilspellend, het betekent echter dat de normale toestand en wetgeving niet meer van toepassing is. De overheid krijgt zo de mogelijkheid slagvaardig te handelen, zonder eerst toestemming te hoeven vragen of overleg te voeren. Ook in Gemert nemen militairen het gezag over van burgemeester Buskens en de 10 raadsleden.5
De gemeentes die het betreft worden uitvoerig over deze toestand geïnformeerd door de landelijke en provinciale autoriteiten, het is ook de bedoeling deze informatie te delen met de bevolking door middel van aanplakbiljetten met “aanwijzingen”. Kranten maken ook uitvoerig gewag van deze nieuw ontstane situatie. De burgemeester ontvangt bovendien nog een brief van de militaire commandant, waarin hij nogmaals een aantal zaken de revue laat passeren om de ernst van de situatie te benadrukken: hij drukt de burgervader op het hart ervoor te waken dat er in de kranten berichten verschijnen die de onzijdigheid van Nederland in gevaar zouden kunnen brengen, of waarin gerept wordt over militaire activiteiten, dan wel andere artikelen die spionnen in de kaart zouden kunnen spelen. Ook wil hij van alle kranten die in Gemert verschijnen, telkens twee exemplaren ontvangen, zo kan hij er op toe zien dat zijn orders uitgevoerd worden. Hij waarschuwt voor elementen onder Belgische vluchtelingen, die de rust en veiligheid in gevaar kunnen brengen. Mocht dit het geval zijn, dan kunnen er passende maatregelen genomen worden. Opmerkelijk: want begin september 1914, zijn er nog nauwelijks uitgewekene zuiderburen in ons land, laat staan in Gemert. Voorts is het de bedoeling dat er “telkenmale onverwijld bericht gezonden moet worden van toestanden of gebeurtenissen die gevaar kunnen opleveren voor de goede geest van de troepen of de veiligheid van de burgerbevolking of de openbare orde”.6
Het directe gevolg van het uitroepen van de staat van beleg is dat het openbare leven bijna volledig stil komt te liggen, de kermis die voor begin oktober op het programma stond komt te vervallen. Het bedevaartsoord Handel spon wel garen bij de oorlogssituatie. Trams voerden honderden bedevaartgangers aan omdat processies naar Kevelaer- de grenzen met Duitsland zijn immers gesloten-niet mogelijk waren.
Enkele maanden later, als qua oorlogsdreiging de ergste kou uit de lucht is, hervat het dagelijkse leven( bijna) zijn gewone gang. De militaire autoriteiten zijn dan weer bereid concerten, toneel- en bioscoopvoorstellingen, sportwedstrijden enz toe te staan ” mits deze niet gepaard gaan met het opslaan of plaatsen van tenten, kramen, stalletjes, enz, welke daaraan het karakter van eene kermisvermakelijkheid zouden kunnen verleenen”.7 Circusvoorstellingen, hoewel die in een tent plaatsvinden, mogen wel, de commandant rekent deze tot de categorie toneel-en bioscoopvoorstellingen. De burgerij leek ook heel goed doordrongen van de toch niet vrolijk stemmende tijdsgeest, het Onze Lieve Vrouwe Broederschap besluit om de teerdagen, die nu eenmaal horen bij een nieuwe dekenkeuze uit te stellen tot daags na de oorlog. Voorwaar een nobel initiatief, genomen in september 1914. Een jaar later komt men op dit besluit terug, de oorlog duurt toch wat te lang, in september 1915 vieren de broeders weer als vanouds feest.

De herfst van 1914
Begin oktober zetten de Duitsers de aanval op Antwerpen in. In de ogen van de Belgen is de Scheldestad, die omringd is met een dubbele fortengordel, een schier onneembare vesting en de laatste hoop op een veilige plek voor veel vluchtelingen uit het hele land, vele hebben al weken geleden huis en haard achter zich gelaten om uit handen van de Duitse troepen te blijven. Als de stad hevig wordt beschoten en zelfs vanuit de lucht, onder andere met Zeppelins, gebombardeerd. wijst alles erop dat de vlag snel zal vallen. De militaire gouverneur van Antwerpen roept de bevolking op om te stad te verlaten. Het kanongebulder , de Duitsers hebben hun “Dikke Bertha’s ingezet, is tot diep in Brabant hoorbaar, ook de vuurgloed van de brandende stad is tot ver over de grens te zien. Als de stad op 10 oktober zich overgeeft, marcheren de Duitse troepen een vrijwel verlaten stad binnen.

Een miljoen Belgen trekt de grens over
De vluchtende bevolking had eigenlijk maar twee uitwegen, de oversteek naar Engeland of op weg naar het neutrale Nederland. Het merendeel trekt richting ons land. In Nederland was men (totaal) onvoorbereid op deze komst. Er wordt inderhaast een Provinciaal Comité in het leven geroepen . Een van de eerste acties die het Comité onderneemt is het inventariseren waar vluchtelingen opgevangen kunnen worden. In Gemert blijkt er plek te zijn voor 140 personen, een achttal logementshouders in Handel is namelijk bereid vluchtelingen, onderdak te bieden. Ze moeten wel Rooms-Katholiek zijn, anders zijn ze alsnog niet welkom. In Handel wil men kennelijk een slaatje slaan uit de situatie, de vergoeding van fl 1. per dag per persoon die men vraagt staat in geen verhouding tot het bedrag dat de regering bereid is op tafel te leggen. De werkelijke tegemoetkoming bedroeg 35 cent (kind 20c) voor een armlastige onbemiddelde, en 70 cent (kind 50c) voor een bemiddelde. Geheel in de geest van die tijd duidt men heel nadrukkelijk de sociaal-economische status van de vluchteling aan: bemiddeld dan wel onbemiddeld. Dit bepaalt dan weer de hoogte van de vergoeding. Deze maand zullen 55 Belgen in Gemert arriveren, in het algemeen afkomstig uit Antwerpen en omgeving. Ze worden echter niet in het bedevaartsoord opgevangen, de burgemeester zal ook wel geschrokken zijn van de gevraagde prijs, maar bij particulieren, in het oudemannenhuis, het klooster Nazareth en het patronaat. Op de bovenverdieping van het patronaatsgebouw worden een dertiental priesterstudenten uit Leuven gehuisvest , in 1916 zullen zij zich onder leiding van novicemeester Luttenbacher op het kasteel vestigen, zo kwamen de paters van de Heilige Geest dus in Gemert terecht.8
In oktober 1914 bevinden zich een half miljoen vluchtelingen in Noord Brabant, verspreid over nagenoeg alle gemeentes, om precies te zijn in 176 van de 184 steden en dorpen verblijven vluchtelingen. In de ene plaats wat meer dan de andere, dat weer wel.
De provincie stort zich voortvarend op de nieuw ontstane situatie en overstelpt de gemeentes met vragenlijsten. Gemert moet elke maand opnieuw aangeven hoeveel vluchtelingen er in het dorp zijn, maar ook: “Ik verzoek U daarbij te onderscheiden tusschen bemiddelde en onbemiddelde personen”.9 Dit laatste is van belang in verband met de kosten, zoals we gezien hebben. Mochten er onder de vluchtelingen elementen zijn die de rust en orde bedreigen, dan kunnen ze opgezonden worden naar de strafkolonie in Veenhuizen.

Weinig sympathie
De respons van onze gemeente op de vragenlijst van medio november biedt een interessant inkijkje in het vluchtelingenwerk in Gemert. Het gemeentebestuur vindt dat de bevolking zich sympathiek opstelt tegenover de nieuwkomers. Echter veel blijken van sympathie heb ik in Gemert niet kunnen vinden, immers er zijn geen particulieren die de vluchtelingen gratis willen opnemen en bovendien zijn er ook geen openbare gebouwen om vluchtelingen te laten overwinteren als dat nodig mocht zijn. De vluchteling betaalt in Gemert zelf voor zijn onderdak. Zoals we eerder zagen had het Rijk een vergoeding toegezegd, maar de gemeente moest het geld voorschieten, de burgemeester kiest het zekere voor het onzekere en laat het merendeel van de vluchtelingen zelf voor de onkosten opdraaien. Slechts voor 6 vrouwen en 2 kinderen betaalt de gemeente 0,40 cent per dag!10
Voor de geestelijken, de paters heeft de gemeente speciaal een ruimte gehuurd, het patronaatsgebouw, dat dan weer wel. In veel dorpen en steden zijn steuncomités in het leven geroepen of bekommeren “dames van het Rode Kruis” zich om de vluchtelingen. In Gemert zijn echter geen speciale maatregelen genomen noch is er een steuncomité opgericht. Het gemeentebestuur vond dat niet nodig. Het dorp is kennelijk vol want meer vluchtelingen, dan de 60 die er nu zijn, kunnen ook niet opgevangen worden. Ter illustratie: in het veel kleinere Beek en Donk verblijven er op dat moment 150.

Zachte dwang uitoefenen mag
Medio oktober, de meeste vluchtelingen zijn goed en wel twee weken in Nederland, begint het besef door te dringen dat een zo’n grote groep wel eens een zware belasting kan gaan vormen voor de staatskas en dan wel met name de “onbemiddelde” Belgen. Op 17 oktober ontvingen de gemeentes een schrijven van de Commissaris van de Koningin: de Duitse autoriteiten zouden terugkeer van de vluchtelingen toestaan, dus het moment is gekomen om deze terugkeer te bevorderen. Met name die van onbemiddelden en, wordt er fijnzinnig geadviseerd, “zachte dwang uitoefenen mag”.11 Als je besluit terug te keren naar België krijg je zelfs een gratis treinkaartje, weliswaar tot aan de grens, maar toch. In De Zuid-Willemsvaart verschijnt ook een oproep van de Consul-Generaal van Nederland in Antwerpen, waarin hij aangeeft dat: “de toestand in Antwerpen volkomen rustig en ordelijk is” en “is het bepaald noodig in het belang van de Belgische bevolking, dat de vluchtelingen naar België terugkeeren”.12 Al deze mooie woorden konden de uitgewekenen niet zondermeer overtuigen. Ook in Gemert vertrouwde men het niet en op 23 oktober komen een twintigtal vluchtelingen bij elkaar in café de Korenbeurs om te beraadslagen over de vraag: keren we terug of niet . Men besluit een deputatie naar Antwerpen te sturen om de situatie ter plekke te onderzoeken en het verslag daarvan af te wachten.
Hoe de situatie dan ook beoordeeld wordt, huis en haard blijven trekken en eind 1914 is bijna de helft van de Gemertse vluchtelingen teruggekeerd. Eind van het jaar zijn er nog 31, waaronder 16 paters van de Heilige Geest. Als we naar Noord Brabant in zijn geheel kijken, zien we dat 95% van de uitgewekenen terug is naar het eigen land.
Begin 1915 zal het verblijf van vluchtelingen grondig aangepakt worden: de bemiddelde uitgewekenen, lees: de Belgen die hun eigen verblijf financieren, kunnen zich vrij vestigen in Nederland . Vluchtelingen die onbemiddeld zijn, zullen daarentegen naar zogenaamde vluchtoorden worden overgebracht, het woord kamp wordt zorgvuldig vermeden. In Nederland worden drie grote vluchtoorden in gereedheid gebracht . Daartoe moet er een onderscheid gemaakt worden tussen betere elementen en andere vluchtelingen, de betere, die als “fatsoenlijke behoeftigen” worden betiteld, gaan naar Ede en Uden de rest “de heffe des volks” naar Nunspeet. De in Gemert verblijvende vluchtelingen kunnen financieel hun eigen boontjes doppen en blijven dus in het dorp, 4 vluchtelingen die op de nominatie stonden om naar vluchtoord Ede opgezonden te worden kozen eieren voor hun geld en keerden terug naar Antwerpen.13

NOTEN:

1. De ZuidWillemsvaart [ZWV], 4 augustus1914
2. In het spraakgebruik was deze naam gangbaar, formeel was het echter een wijziging van de Onteigeningswet van 1851
3. ZWV, 8 augustus 1914
4. In 1917 stonden er 25 notenbomen, met een stamomvang van één meter of meer in ons dorp, dunnere exemplaren wilde het leger niet
5. Het militaire hoofdkwartier was aanvankelijk in Woensel gevestigd, een maand later wordt het verplaatst naar het Huis met de 5 Ringen in Eindhoven
6. Brief stafkwartier Woensel aan burgemeester van Gemert, 12 september 1914
7. Brief commandant Xe Gemengde Brigade aan burgemeester van Gemert 30 juli 1915
8. Ad Otten: Spiritijnen in Gemert 1914-2010, Gemerts Heem 2010-2
9. Brief van de Commissaris der Koningin aan de Heeren Burgemeesters der gemeenten in Noordbrabant, 23 oktober 1914
10. Antwoord van gemeente Gemert op vragenlijst van “Provinciaal Comité voor Noord-Brabant tot het verleenen van hulp en ondersteuning aan naar Nederland uitgeweken vluchtelingen”, 11 november 1914
11. Brief van de Commissaris der Koningin aan de Heeren Burgemeesters der gemeenten in Noordbrabant, 17-10-1914
12. ZWV 21-10-14
13. Bij Uden verrees een compleet dorp, goed voor een verblijf van 10000 personen. In de praktijk was het vluchtoord nooit meer dan voor de helft bezet. Vluchtoord en Belgenlaan duiden nog steeds de plek aan waar het oord zich bevond.

Bekijk PDF