GH-2014-04 Uit het Rechterlijk Archief van Gemert

Simon van Wetten

Ook na het uitkomen van de zesdelige serie tèsbuukskes ‛Tussen herberg en hoogmis’ – de honderdste uitgave van onze heemkundekring – komt Simon in de dossiers van het civiel-crimineel archief nog heel veel voorvallen en wetenswaardigheden tegen die niet aan uw aandacht mogen ontsnappen (Red.).

1741 – Is yoghurt wel gezond?
Een heerlijke zomeravond aan het Schilt. Arnoldus van der Aa staat voor zijn voordeur.
‛Ik at een potje melk.’
Melk éten? Dat moet yoghurt geweest zijn.
Daar komt Jan Hendriks de Groot voorbij. Nooit van gehoord? Jawel, u kent hem wel, in Gemert noemen wij deze opvliegende man Jan Heijntje Thijssen. Opvliegend of niet, hij groet onze yoghurt etende Arnoldus beleefd.
‛Goedenavond Nol Peerooms.’
Inderdaad, ook al een alias.
Nol groet terug.
‛Goedenavond Jan.’
Niettemin ontsteekt Jan in woede.
‛Blixems kind, waarom spreekt gij niet?’
Arnoldus legt rustig uit dat hij goedenavond heeft gezegd. Maar Jan Heijntje Thijssen vloekt en terwijl Arnoldus zijn huis wil binnengaan, steekt Jan hem met een mes in zijn buik. Mocht Arnoldus – hij ligt zwaar gekwetst in het huis van zijn buurman – aan deze wond komen te overlijden dan legt hij de doodslag bij Jan en bij Jan alleen neer.
Yoghurt is dus helemaal niet zo gezond. Nee, ook rechtsdraaiende niet.

1743 – Schoonmoeder
We hebben het fenomeen ‛schoonmoeder’ nog helemaal niet aangeroerd. In sommige relaties een beladen thema, maar Jan Benedictus van Deursen heeft twee jaar en vijf maanden (hij kan, indien gewenst, ook nog het aantal weken, dagen en uren noemen) zijn schoonmoeder Jenneke Sijmons van Vlijmen in huis gehad.
‛Ik heb haar toen eerlijk en loffelijk onderhouden en dat heeft 145 gulden gekost. En ik heb ook nog haar doodskist betaald.’
De gelaatsuitdrukking waarmee Jan die laatste zin uitsprak, valt helaas niet meer te reconstrueren.
‛En ik heb ook nog betaald aan Joanna Corstiaens – voor het belucht, aan Francis van der Putten – voor verhaalde waren, en aan Arnold van den Broeck – voor het luijbier.’
Nee, belucht heeft niets met ontluchting te maken. Het zijn de kaarsen die bij de dodenwake branden. Het luijbier evenwel heeft wellicht met opluchting van doen. Het klokkengebeier voor de dode luidde immers voor Jan het eind van een tijdperk van twee jaar en vijf maanden in.
‛Rúim twee jaar en vijf maanden!’ Ruim.

1744 – Uiterst kort onderzoek
Het weilandje van de erven Strijbos, achter de Schoolstraat, compleet afgegraasd! Nou ja, in de vier hoeken staat nog wat gras. Maar het ergste is dat dit tot zich nemen van sappig kwaliteitsgras illegaal is gebeurd. De drossaard en schepenen nemen hoogstpersoonlijk de boel in ogenschouw.
‛Na genomen oculaire inspectie hebben wij bevonden dat de groes aan de achterzijde van de hof voor het grootste gedeelte afgeweid is.’
Verwacht geen uitgebreid onderzoek naar de dader of daders. Dat is ook helemaal niet nodig. De drost en schepenen zien haar staan. Jawel, het is een ‛zij’. ‛De dader is een rode blaere koeij, aldaer getuijerd en weidende.’

1745 – Warm gevoel of oververhit?
In de herberg van Christiaen Penninx op Boekent staat een soldaat voor het haardvuur.
‛Hij is van het regiment van generaal-majoor Van Braekel. Die is hier gebilliëteerd.’
Met zo’n billet kan een inkwartiering worden afgedwongen.
Thomas Leenders, hij woont op de Beekse Donk, komt de herberg binnen en gaat ook bij het vuur staan, in zichzelf morrende. De soldaat kijkt opzij en vraagt: ‛Boer, wat zegde of wat praete?’
De dienstbodes van de herberg zien Toni, de zoon van Thomas, van achteren naderbij sluipen. Hij heeft een snaphaan in de hand. Nee, hij schiet niet, hij slaat met die snaphaan de nietsvermoedende soldaat tegen diens achterhoofd. De arme man valt voorover het vuur in.
Een gemene aanval, te triest voor woorden. Jammer, anders hadden we wat woordspelingen op deze situatie los kunnen laten met begrippen als ‛vuurdoop’ of ‛vuurlinie’ of we hadden ons kunnen afvragen of die soldaat niet voor hetere vuren heeft gestaan. We hadden hem
nadien een vlammend betoog tegen deze laffe daad kunnen laten houden of we hadden tegen Toni kunnen zeggen dat als hij dat met nog een paar soldaten had gedaan, we een heel vuurpeloton hadden gehad.
Maar nu is dat helemaal niet grappig en we gaan dat dus niet doen. Ik denk dat er al moeilijkheden genoeg van komen.

1748 – Rechterknie
Herbergierster Jenneke, de weduwe van Peter van Steenbergen, is niet op haar gemak. In haar gelagkamer ligt het dode lichaam van Thoni van Vechel en met verder niemand in huis huivert Jenneke bij de gedachte zo de nacht in te moeten.
Gelukkig, daar zijn dokter Ignatius van den Dijck en chirurgijn Hendrik van Gemert om het lijk te visiteren. De heren nemen uitgebreid de tijd voor hun onderzoek, de arbeidsvreugde straalt van hen af. Die dode Thoni vormt dan ook een echte uitdaging, want noch Van Dijck noch Van Gemert kunnen iets vinden.
‛Jawel, toch wel, wij constateren een wond bij de rechterknie.’
Akkoord, maar die wond kan toch niet de doodsoorzaak zijn?

1749 – Openhartig
We verplaatsen ons naar het buurtschap Boekent, waar het goed toeven is, ook al omdat Ludovicus de Rijck er een druk beklante herberg bestiert. Ondanks de gestage stroom aan inkomende stuivers en penningen vanwege het verkochte bier en de kruikjes jenever, heeft Ludovicus een paar maanden geleden een stuk land in de Mortel gekocht. Expansie, verbreding, verschillende branches, risicospreiding, er is niets mis met het economisch inzicht van onze herbergier. Op dat land is Ludovicus kolen gaan telen. Hij is de koning te (de) rijk. Maar nu, op een doordeweekse dinsdag in juli, komen de Boekentse buren vertellen dat Simon Manders op dat stuk land staat.
‛Hij heeft er staan spaaien.’
Ludovicus gaat kijken. Inderdaad, daar staat Simon met een schop. Ludovicus vraagt:
‛Simon, wie heeft mijn kolen uitgedaan?’
Waarop Simon:
‛Dat hebbe ik gedaan.’
Heerlijk openhartig, die Simon.

1751 – Huwelijk dood gestemd?
De vraag die u en ik binnen het bestek van de komende regels moeten zien te beantwoorden, is of de weleerwaarde heer Petrus Franciscus Theunissen, Duits Ordenspriester en pastoor van Gemert, een corrupt persoon is, voor omkoping en leuke kammetjes vatbaar.
‛Het zijn anders kwaadaardige, goddeloze en eerrovende tongen die zich niet ontzien onze pastoor in zijn eer en faam aan te tasten!’
Het heeft allemaal te maken met het voorgenomen huwelijk tussen Adriaen, de zoon van Giel van den Acker en zijn aanstaande, Dorothea, de dochter van Arnold van den Eijnden. Het meisje wordt door Adriaen ongetwijfeld Van den Eijndenloos genoemd. Hij is verliefd, en dan krijg je dat. Maar Jan, de zoon van Willem van der Eijcken, is óók verliefd op Dorothea. Smoor zelfs. En nu wordt er beweerd dat Jan en zijn vader Willem de pastoor hebben omgekocht om het huwelijk tussen Adriaen en Dorothea te verhoeden en te beletten.
‛Dood te stemmen.’
Ja, zo kun je dat ook noemen. Met presenten, giften, handvulling in geld, wit lijnwaad en kammen zou op het gemoed van pastoor Theunissen gewerkt zijn. Of diens gemoed ook vanwege de opgesomde materiële voordelen volgeschoten is, weten we niet zeker. Onze herder zelf is duidelijk.
‘Het is een vervloekte leugen en een afschuwelijke laster.‛
Ook vader en zoon Van der Eijcken zijn tot in hun ziel geraakt en zéér genegen met alle mogelijke middelen de eer en reputatie van de eerwaarde heer te repareren.
‘Wij hebben niets aan de heer pastoor gegeven en geen aanbiedingen aan hem gedaan.‛
Nou, zegt u het maar. Dat bestek van een paar regels eindigt hier en u moet nu beslissen. Ikzelf waag me er echt niet aan. Is de pastoor omkoopbaar of niet?

1752 – Grimlachende tronie
We hebben iemand uit Mierlo in het kasteel gevangen gezet. Ja, dat doen wij soms, hier in Gemert. Maar nu heeft de vrouw van die man, Annemarie Diestelbloems, zich niet ontzien om een rekest bij de landcommandeur in te dienen. Zij doet daarin haar beklag over onze secretaris Godefridus Cox. Deze zou namelijk voorkomen hebben dat haar man zou worden vrijgelaten. Allicht, die vent heeft zijn boete toch nog niet betaald?
‘Maar Cox deed dat met schimpen en verwijten en met grimlachende tronie.‛
Grimlachende tronie? Daar moeten wij om glimlachen. Onze secretaris heeft de meest uitgestreken snoet van Brabant.
‘Hij vroeg spottend waarom ik mijn man niet weg haalde en waarom ik hem daar in het kasteel liet zitten.‛
Ja, ho, wacht eens even, Annemarie uit Mierlo, nu tast je de eer en faam van onze secretaris toch wel ernstig aan. Op die manier is het kwaad kersen eten met ons. Zó krijg je je man nóóit terug.
Dus komt Annemarie alles rechtzetten. Zij verklaart dat zij nimmer door secretaris Cox is beschimpt of bespot. De geciteerde vragen heeft hij ook nooit gesteld. Dat was een afschuwelijke leugen van haar. De gijzelingszaak van haar echtgenoot was al met de Gemertse drossaard afgedaan en nee, heer Cox heeft niet belet dat haar man uit diens gevangenschap ontslagen zou worden. Annemarie legt een groot deel van de schuld neer bij haar procureur Michael van Nieuwstadt.
‘Die heeft de verklaring malitieuselijk en ter kwader trouw opgesteld en ik heb toen onbedachtelijk getekend.‛
Onbedachtelijk? Annemarie, de inhoud van dat papier is toch zeker wel aan je voorgelezen?
‘Jawel, maar niet recht duidelijk en verstaanbaar.‛
Je zou er haast van gaan glimlachen. Of grimlachen? Geef hoe dan ook die Mierlose kerel aan z’n Annemarie mee!

1783 – Rotstreek
We gaan meanderen. We volgen het dierbare Gemertse riviertje de Rips van de Molenstraat tot de schoolgracht om de Latijnse school. Pastoor Ecrevisse heeft enige waterbouwkundige gedachten laten gaan over het voorkomen van al teveel nattigheid op plaatsen waar je droogheid prefereert en benadert vervolgens drie rotmeesters.
Arnold van der Sanden:
‛Ik ben de rotmeester van het Haageiks rot. De eerwaarde heer pastoor heeft me laten roepen en gevraagd of ik lieden wilde verzamelen om de Rips, lopende alhier door de straat, uit te diepen en te vegen. ‘
De pastoor beloofde een kan jenever aan de rotgezellen. Stimulans genoeg om energiek ter hoogte van de grote brug aan het begin van de Molenstraat het werk aan te vangen.
Arnold van den Eijnden:
‛Ik ben de rotmeester van het Molenstraats rot. De pastoor heeft mij gevraagd om op woensdag 16 juli mijn onderhorige rotgezellen te willen verzamelen om de schoolgracht uit te diepen en te vegen. Dat is gebeurd.’
Enigszins verontrustend is het dat er totaal geen gewag wordt gemaakt van jenever.
Henrik van Bonn:
‛Ik ben de rotmeester van het Schoolstraats rot. Pastoor Ecrevisse heeft me geroepen om met mijn rotgezellen de schoolgracht uit te diepen en te vegen, belangrijk omdat als er brand is het water kan worden gebruikt als bluswater.’
De pastoor heeft 2 à 3 flessen jenever aan de rotgezellen van de Schoolstraat gegeven.
Het Molenstraats rot komt er qua spiritualiën dus maar bekaaid van af. Toch een beetje een rotstreek van de pastoor.

1785 – Familiedrama
Servaas Mesenbergh en zijn vrouw Marie moeten diep in hun geheugen graven. Maar ja, als de drossaard je een doordringende vraag stelt, dan ben je uiteraard bereid daar diep over na te denken.
‛Het is nu omtrent twaalf jaar geleden dat zekere Simon Grotaerts en Marie Behain enige dagen bij ons hebben gelogeerd, zowel voor als na hun huwelijk, dat zij toen hier in Gemert gesloten hebben. Daarna hebben zij hier gewoond en verscheidene kinderen verwekt.’
Vervolgens heeft Simon – van mij had ie een andere voornaam mogen hebben – zijn vrouw verlaten. Overmand door verdriet is zij hem toen gaan zoeken en heeft haar twee jongste kinderen bij Servaas en Marie in de kost besteld.
En dat is het laatste wat we vernomen hebben. Een gezin valt uiteen, maar het leven gaat door …

BRONNEN:
Is yoghurt wel gezond?: R93, blz. 67.
Schoonmoeder: R75, blz. 1.
Uiterst kort onderzoek: R75, blz. 14.
Warm gevoel of oververhit?: R75, blz. 13.
Rechterknie: R93, blz. 8.
Openhartig: R93, blz. 6.
Huwelijk dood gestemd?: R93, blz. 22.
Grimlachende tronie: R93, blz. 25.
Rotstreek: R94, blz. 8.
Familiedrama: R94, blz. 9.

Bekijk PDF