GH-2014-03 Verdwenen akkers en wallen op Milschot

Jan Timmers

In de loop van de geschiedenis vanaf de middeleeuwen is veel woeste grond ontgonnen. Akkers werden aangelegd en weilanden werden in gebruik genomen. We gaan er als bijna vanzelfsprekend van uit dat de hoeveelheid ontgonnen grond in de loop van de tijd alleen maar is toegenomen, soms langzaam maar zeker, soms ook met sprongen. Eenmaal ontgonnen, dan blijft het ontgonnen. Voor het grootste deel van het grondgebied van Gemert geldt dat ook, maar er blijken ook gebiedjes te zijn, die vroeger ontgonnen waren tot akkergebied, maar nu al weer een tijd lang bosgebied zijn. Wel zal algemeen bekend zijn dat in het kader van natuurontwikkeling de afgelopen decennia meerdere hectaren landbouwgrond werden opgekocht en “teruggegeven” aan de natuur, meestal als natuurcompensatie voor de aanleg van nieuwe wegen, woonwijken en industriegebieden. Bij nadere bestudering blijkt dat ook in een verder verleden soms akkers en weilanden niet langer als zodanig in gebruik bleven, maar werden aangeplant met bijvoorbeeld hakhout. Een voorbeeld daarvan treffen we aan op Milschot langs de Oude Bakelsedijk.
De verdwenen akker is nog herkenbaar door de oude hakhoutwal die langs de Oude Bakelsedijk ligt. Deze wal is een restant van een groter geheel dat op oude kaarten nog herkenbaar aanwezig is.

Wallen en heggen
Veel oude akkers werden, vaak al bij de aanleg, omgeven door een aarden wal, die aangeplant werd. Die aanplant bestond uit dicht en moeilijk doordringbaar struikgewas, soms zelfs in de vorm van gevlochten heggen. De wallen dienden ervoor om de gewassen op de akkers te beschermen tegen vraat van wild en loslopend vee. Op oude wallichamen treffen we veelal eiken hakhout aan, maar in vorige eeuwen werden op de wallen dichte hagen gepoot. De wal zelf werd opgeworpen met zand uit greppels die aan weerszijden van de wal werden gegraven. De kroniekschrijver van hertog Adolf van Kleef (1394-1448) schreef dat in die tijd veel van dat soort wallen als landweer werden opgeworpen. Later wordt over wallen geschreven: “…, de aarde uit beide sloten werd daartussen tot een wal opgehoogd en met hout en struiken beplant. Als dit hout de voorgeschreven hoogte bereikt had werd het gedeeltelijk door inkappen omgebogen (geknikt) en óf door elkaar gevlochten óf in de grond gestoken zodat nieuwe loten omhoog groeiden en de heg steeds dichter en meer ondoordringbaar werd. Zo ontstond een haag waarover niemand rijden kon, …”. 1 Hier wordt een afrastering beschreven die wij kennen als vlechtheg en die de laatste jaren vooral in het Maasheggengebied tussen Cuijk en Boxmeer nieuw aangelegd worden. Maar ze komen al veel langer voor en op veel meer plaatsen. Tijdens zijn oorlogen tegen de Nerviers zag Julius Caesar in het jaar 57 v. Chr. al gevlochten, ondoordringbare heggen van doornstruiken in het huidige België.2

Meidoorn of Hagedoorn
De meest gebruikte begroeiing bij omheiningen bestond uit doornstruiken, meestal meidoorn. Het onderhoud van de heggen en omheiningen van hout was arbeidsintensief. Met regelmaat werden de heggen gekapt of gesnoeid. En het hout kon voor diverse doeleinden worden gebruikt. Stephan Blankaart (1650-1704) schrijft over de meidoorn (die toen nog de veelzeggende naam Hagedoorn had): ‘De laagwassende dient om digte hagen ofte heiningen te maken, tot afscheidsels, en dat daar soo ligt geen quaadwillig volk, honden enz. kan doorkruipen. Van de lange doorntakken maakt men wandelstokken; de kromme takken dienen om peulvrugten aan te leiden, de kleine doorntakjes legt men op het gesaeide, om katten en ander ongedierte daar af te weeren, en men steekt se in de hollen der mollen. Het hout is dienstig om daar veelderley werk van te draeijen.’ 3 Blankaart geeft aan dat de heggen zo ondoordringbaar waren dat er letterlijk “geen hond “doorheen kan. Bovendien geeft hij aan waarvoor de takken van de meidoorn zoal gebruikt konden worden.

Van vlechtheg naar hakhoutwal
De functie van in elkaar gevlochten heggen als afrastering van oude akkers verloor op den duur die functie. De begroeiing op de wallen werd in de loop van de tijd vervangen door meestal eiken hakhout. Er was veel behoefte aan hakhout voor allerlei doelen, maar vooral voor brandhout. Met name bakkers hadden hun eigen hakhoutbosje of hakhoutwal. Elke zes à zeven jaren werd het hakhout gekapt en op de oude stoven groeide weer nieuw hout. Op meerdere plaatsen in Gemert treffen we nog dergelijke hakhoutwallen aan. Met de komst van steenkool en later aardgas is de functie van het hakhout verdwenen. Kappen van het hakhout was niet langer zinvol, zodat het eikenhout op de oude wallen uitgroeide tot grote eikenbomen. Op de oude houtwal langs de Oude Bakelsedijk is dat ook het geval. Om toch op sommige plaatsen het beeld terug te krijgen van hakhoutwallen zijn een aantal van de opgaande eiken inmiddels gekapt en groeit er weer eiken struikgewas op de oude stoven. In heel veel gevallen is de verhoogde wal zelf in de loop van de tijd lager geworden en zijn de greppels die aan weerszijden ervan lagen dichtgeraakt.

De wallen op Milschot
Niet alleen langs de Oude Bakelsedijk ligt nog een oude hakhoutwal, maar verderop in de bossen blijken nog meer wallen aanwezig te zijn. En als we er oude kaarten van het gebied bijhalen dan blijkt dat daarop ook hakhoutwallen aanwezig zijn, die inmiddels zijn verdwenen. En het meest opvallende van die wallen is dat sommigen ervan de grens vormen van akkerpercelen.
Op kaart 1 is de topografische situatie weergegeven van 1991. Op de kaart is met een rode lijn aangegeven waar momenteel nog wallen aanwezig zijn. In 1991 begrenst de wal deels een perceel dat in 1984 akkerland was en daarna met kerstdennen is beplant.

In 1943 blijken in het gebied nog meer wallen aanwezig te zijn. Die situatie is op kaart 2 weergegeven. Opvallend is dat de akker die in 1991 met kerstdennen was beplant in 1943 geen akker was, maar op de kaart werd aangegeven als bos. Het blijkt te gaan om een perceel met hakhout, dat al op de oudste kadasterkaart van 1832 een hakhoutbosje was. Dit hakhoutbosje was in 1943 nog bijna geheel omwald. Maar ook langs de akkers ten zuiden ervan blijken dan wallen aanwezig te zijn.

Als we nog een stapje verder terug in de tijd zetten dan zien we op de kaart van 1840 dat er in het gebied veel minder bos aanwezig is en in de plaats daarvan een grote akker die in zijn geheel omgeven is door een wal. Nu nog is die wal herkenbaar door de aanwezigheid van een strook eiken hakhout. Het hakhoutbos ten noorden ervan is in 1840 duidelijk aanwezig en we hebben gezien dat dat perceel omwald was. Uit het landboek van 1716 lijkt de conclusie getrokken te kunnen worden dat het perceel met hakhout in 1716 nog geheel akkerland was.

Opmerkelijk is dat de twee omwalde akkerpercelen in de loop van een paar eeuwen langzaam en in stapjes van akkerland zijn omgevormd tot bos en natuurgebied. Deels een beplanting in de vorm van eiken hakhout, deels ook een aanplant met dennenbomen. Het laatste stuk akker is een aantal jaren geleden voor natuurontwikkeling aangekocht. De akkerwal langs dat perceel is in het kader van het reconstructieproject weer in ere hersteld. Een verhoogd wallichaam is aangebracht en met eiken hakhout aangeplant.4

NOTEN:
1. Bertus Brokamp, Landweren in Nederland, Doctoraal scriptie Universiteit Utrecht 2007
2. Jan Timmers en Marius Grutters, Vlechtheggen vlechten, Nieuwsbrief St. de Brabantse Boerderij nr 103, december 2013.
3. Stephan Blankaart, Den Nederlandschen Herbarius, Amsterdam 1698, hoofdstuk 356 Oxycantha, Spina Acuta, hagedoren; gezien op http://www.volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/blankaart/356.Crataegus.htm
4. De gebruikte kaartfragmenten zijn allen ontleend aan

Bekijk PDF