GH-2014-03 Hoog tijd voor een herziene biografie van Paulus E.A. de la Court, Brabants politicus

Ed van de Kerkhof, Deurne

Ik weet het, de krant brengt leugens in het land. Maar geschiedschrijvers kunnen er ook wat van. Zo schrijft Hans Renders, tegenwoordig hoogleraar in Groningen, in zijn biografie over Jan Hanlo, dat Deurne de plaats is “van Frans Kivits, ook wel Grard Sientje of Vuil Sientje genoemd”, daarmee doodleuk vader, zoon en moeder op één hoop vegend. In de volgende zin maakt hij het nog wat erger door van het Vuil Leenke – zoals moeder Kivits door Antoon Coolen in Peelwerkers werd genoemd – een man te maken die “de laatste jaren van zijn leven in een zelfgegraven hol onder de grond woonde”. Zelden zoveel onzin in één alinea bij elkaar gezien. Een paar regels daarvoor had hij het ook al over de socialistische Hendrik Ouwerling. Alsof ze in Deurne de heemkundekring naar een socialist zouden durven vernoemen!
Hein Vera kan er ook wat van. Die schrijft in zijn proefschrift over de gemene gronden in de Meierij dat de Grontmij pas “in de jaren ’50 van de 20ste eeuw” z’n weg naar de Brabantse ontginningen zou vinden. Terwijl er op mijn boekenschapje toch een keurig gedrukt en ingebonden boekwerkje staat met daarin een tot in detail uitgewerkt ontginningsplan voor de gemeente Deurne, daterend uit 1920 en afkomstig van de Grontmij! Ik bedoel maar.
En nu was ik onlangs op zoek naar wat meer gegevens over Paulus E. de la Court, de zoon van de drossaard naar wie ze in Gemert een straat hebben vernoemd. Paulus werd in Gemert geboren, maar verkaste naar Den Bosch waar hij zich vestigde als advocaat om zich vervolgens geducht met de Brabantse en vaderlandse politiek te gaan bemoeien. Het was de tijd van de Bataafse Omwenteling en Paulus E. de la Court stond vooraan. In 1795, ‘het Eerste Jaar der Bataafsche Vryheid’, zoals de kranten toen kopten, was hij niet alleen secretaris-griffier van het nieuwe Brabantse bestuur, maar ook secretaris van de vergaderingen van de Provisioneele Representanten van het Volk van Bataafsch Braband. Hij was een van de twee officiële ondertekenaars van de scherpe brief waarmee de Brabanders bij de Staten Generaal protesteerden tegen de aantasting van hun pas verworven rechten in Willemstad en Dinteloord: “Zo gy nu kunt goedvinden, met hulp van het groote meerdergetal Oranjeschreeuwers, die ware volksstem te verkragten, en wederom die Vaderlanders van het kussen te bonzen, om er Oranje afhangelingen in te zetten – wy zullen niet nalaten die daad voor Nederland in het ware dagligt te plaatsen, en ze derhalven als volkomen contrarevolutionair beschouwen”, aldus de brief die integraal in de ’s Hertogenbossche Vaderlandsche Courant werd afgedrukt.
Ook stond zijn naam onder het stuk tegen de “doldriftige geweldenaaryen” in een aantal Brabantse steden en dorpen, zoals “het violeeren en inbreken van publique gebouwen en Kerken, het schenden van predikstoel, afbreken van banken en het vernielen van kerkboeken, als ook met het ontydig trekken of luiden der klokken, onder en geduurende de verrichting van den Godsdienst”. Dat soort geweld, zo werd in het stuk gesteld, droeg het gevaar in zich van “de schadelykste ontbinding der Burgerlyke Maatschappy”. Pastoors en dominees werd dringend verzocht vanaf kansel en preekstoel tegen dit soort wandaden stelling te nemen.
Zo stak Paulus E. de la Court kennelijk in elkaar: van de ene kant een vurig voorvechter van de omwenteling die Brabant gelijkberechtiging moest brengen, van de andere kant een bestuurder die gruwde van wetteloosheid en wraaklustige hooligans.
Twee jaar later vinden we hem terug als lid van de Nationale Vergadering in Den Haag, waar hij de ene machtswisseling na de andere over zijn hoofd krijgt. Het waren opgewonden tijden, daar rond het Binnenhof.
Een echo van ’s mans revolutionaire bevlogenheid lezen we terug in het boekwerkje dat hij in 1800 in Den Bosch liet drukken (en dat meteen ook bij een tweede Bossche drukker in roofdruk verscheen). Het werkje bevatte het ‘Antwoord’ dat hij enkele jaren daarvoor had ingestuurd op een prijsvraag van de Maatschappij ter Bevordering van den Landbouw, aangevuld met een handvol uitgebreide voetnoten.
De prijsvraag was gegaan over de enorme hoeveelheden woeste grond die ons land aan het eind van negentiende eeuw nog had en Paulus had zich gebogen over de Meierij en z’n vier kwartieren: Oisterwijk, Kempenland, Maasland en Peelland. Hij vond dat juist voor de ontginning van de Brabantse hei ruimhartig overheidssteun geboden moest worden – “misschien meer als elders”, schreef hij zelfs, omdat juist hier “zeer veele gronden, ja duizenden morgens tot hier toe leeg en onbebouwd zyn blyven liggen”. Een uitzondering wilde hij maken voor de Peel. Daar moesten ze maar niet aan beginnen, vond hij aanvankelijk. Dat gebied zou wel “altoos bestemd blyven tot het uitsteeken van turf”, zo schreef hij in zijn ‘Antwoord’. Opmerkelijk was dat hij in de voetnoten terugkwam op dat standpunt en plotseling van mening was, dat men in de Peel gronden vond “van zulken goeden aart, dat er in het geheele land geen beter gevonden worden”. Paulus had ontdekt dat het veen in de Peel niet anders was dan het veen in Groningen en wat men dáár kon, moest ook hier kunnen: afgraven van de turf en ontginnen tot vruchtbare veenkoloniën. Als men eerst maar eens kanalen en wijken groef, zoals in Groningen was gebeurd, dan zou ook het Peelgebied tot grote vruchtbaarheid gebracht kunnen worden.
U begrijpt nu ook waarom ik als Deurnenaar zo geïnteresseerd ben in dat boekje van Paulus E. de la Court. Turf zit in ons bloed.
Welnu, zoals het een bevrijde Brabander betaamde, haalde De la Court in zijn ‘Antwoord’ fors uit naar het oude bewind. Anderhalve eeuw lang, zo betoogde hij, hadden de Staten Generaal de ontwikkeling van Brabant tegengewerkt om te voorkomen dat de vijand bij een eventuele herovering van het Generaliteitsland profijt zou hebben van enige welvaart in het gewest. Opzet van Den Haag was al die tijd geweest dat men “er niets zou vinden, om de legers te onderhouden! elendige Staatkunde! door de ondervinding van meer dan anderhalven eeuw bevestigd!”
Den Haag had Brabant bovendien stelselmatig uitgewrongen en wel op een dusdanige manier dat van economische groei geen sprake had kunnen zijn. Integendeel, in plaats van toe te nemen was het areaal cultuurgrond er in omvang zelfs op achteruit gegaan – “dat in plaats van toe te neemen, en er heibodems tot cultuur zouden zyn gebragt, integendeel de inwooners zeer veele en van ouds gecultiveerde landen verlaaten hebben”, zo fulmineerde De la Court. Maar de bordjes waren verhangen. Het Brabantse volk was “lang gedrukt” en “te lang van de vryheid verstooken”, schreef hij, maar kon nu dan eindelijk, “met dankbaarheid gevoelende den invloed eener Revolutie”, de vereelte handen aan de ploeg slaan, “ten luister en welvaart van het gemeenebest”.
Latere geschiedkundigen willen wel eens beweren dat het wel meeviel met de onderdrukking van Brabant, maar bij Paulus E. de la Court viel van dat soort relativisme nog weinig te merken.
Enfin, u begrijpt, van zo’n man wil ik graag meer weten. Nu heeft de Koninklijke Bibliotheek met z’n website Delpher een schatkamer aan oude kranten geopend, ook uit de tijd van Paulus E. de la Court. Zo vinden we in de Haagsche Courant van dinsdag 23 januari 1798 – ‘Het Vierde Jaar der Baatsche Vryheid’ – het relaas over de omwenteling die daags daarvoor in alle vroegte de Nationale Vergadering op z’n kop zette. De representanten zagen zich gedwongen een verklaring te tekenen “van onveranderlyken afkeer tegen het Stadhouderlyk Bestuur, het Federalismus, de Aristocratie en de Regeeringloosheid”. De weigeraars werd gelast de vergadering te verlaten.
Kennelijk had de convocatie voor de spoedzitting Paulus E. de la Court niet tijdig bereikt. Samen met twee andere volksvertegenwoordigers kwam hij pas om 11.00 uur die maandagmorgen opdagen, het tijdstip dat de reguliere vergadering zou beginnen. Zoals we in een andere krant kunnen lezen – de Oprechte Bataafsche Courant – zag Paulus er geen been in om, voorafgaande aan die vergadering, alsnog de eed van afkeer af te leggen, waarmee hij zich schaarde achter de putschisten van 22 januari.
De dag daarop echter bleek Paulus een van de tweeëntwintig representanten die van mening waren dat met de staatsgreep hun mandaat was komen te vervallen en dat er derhalve eerst maar eens verkiezingen moesten komen. Ze achtten zich immers niet langer bevoegd – zo lezen we in de Friesche Courant – “om zonder eene verdere zending de deliberatie van deze Vergadering by te wonen”. Ook deze heren werd gelast Den Haag te verlaten “en zich, zoo spoedig doenlyk, naar hunne onderscheidene Woonplaatsen te begeven”. Paulus E. de la Court werd derhalve terug gestuurd naar Den Bosch, waar hij als staatsvijand onder politiecontrole kwam te staan.
Een half jaar later echter vond er een nieuwe coup plaats. Militairen onder leiding van luitenant-generaal Daandels drongen de zitting van de Nationale Vergadering binnen en namen o.a. de president en een tiental representanten gevankelijk mee, “niettegenstaande hevigste tegenkantinge”. Er werd een tussenregering gevormd en ook Paulus E. de la Court werd teruggeroepen naar Den Haag. Naar we lezen in de Binnenlandsche Bataafsche Courant was hij een van de zeven burgers die tijdens de zitting van maandag 14 juni 1798 de eed aflegde. Enkele weken later werd hij benoemd tot de commissie “tot examinatie der Geloofsbrieven van de te verkiezene Leden tot het aanstaande Constitutioneel Wetgevend Lichaam”.
Aan het eind van dat bewogen jaar 1798 tenslotte werd Paulus de la Court gekozen in het bestuur van het Departement van de Dommel, zo lezen we in de ’s Hertogenbossche Courant van 25 december 1798. Vanaf dat moment was hij niet meer weg te denken uit het provinciaal bestuur. Als gezien politicus hoorde Paulus E. de la Court dan ook bij de driekoppige Brabantse delegatie die koning Lodewijk op 17 juni 1806 bij Rijsbergen in ons land welkom heette – aldus de Ommelander Courant van 24 juni 1806.
Ouwe kranten, boeiend spul.

Maar wat lezen we in de biografische schets die ook terug te vinden is op de website van de heemkundekring van Gemert? “Hij was van den aanvang af een gematigd man; na den staatsgreep van 22 januari 1798 weigerde hij de verklaring van afkeer van het stadhouderschap, het federalisme enz., die van de leden gedeisd [sic] werd, te tekenen. Hij werd dus uitgesloten van het lidmaatschap. Hij hield zich lang van de politiek afzijdig, maar werd eindelijk in de plaats van iemand, die de benoeming niet had aangenomen, bij besluit van koning Lodewijk van 12 oktober 1806 benoemd tot lid van het Wetgevend Lichaam.”
Van de aanvang af een gematigd man? Weigerde de verklaring te tekenen? Hield zich van de politiek afzijdig? U begrijpt, beste lezer, dat ik van mening ben dat geschiedkundigen toch echt eens wat meer de krant zouden moeten lezen. En ook dat het hoog tijd wordt voor een herziene biografie van Paulus E. de la Court, geboren op 24 december 1760 te Gemert – althans volgens bovengeciteerde schets. Maar voor u dit overneemt, zou ik het toch eerst maar even controleren…

NOOT van de redactie:
De bekritiseerde biografie op de website www.heemkundekringgemert.nl is overgenomen uit het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, dl. 8, uitgave Leiden, 1930. Een oude maar nog steeds veel geraadpleegde bron en zeker ook waardevol om op te nemen, alleen al omdat het de belangrijkste feiten uit de levensgeschiedenis van deze persoon bevat. In het bovenstaande artikel van Ed van de Kerkhof worden, wat betreft de Franse Tijd, een aantal nieuwe feiten en inzichten aangereikt, uit tot voor kort nauwelijks toegankelijke bronnen. De Franse Tijd is bovendien de periode waarin de toen nog relatief jonge advocaat P.E.A. de la Court, naam maakt als politicus. De auteur van het biografietje over Paulus Emanuel Antonie de la Court in NNBW (dl.8, blz.324) is de historicus J.C. Ramaer. Op de website van de heemkundekring nemen we onder de persoon van Paulus E.A. de la Court een verwijzing op naar dit artikel van Ed van de Kerkhof. (red.-ao).

Bekijk PDF