GH-2014-02 Uit het oud-rechterlijk archief van Gemert

Simon van Wetten

Ook na het uitkomen van de zesdelige serie tèsbuukskes ‛Tussen herberg en hoogmis’ – de honderdste uitgave van onze heemkundekring – komt Simon in de dossiers van het civiel-crimineel archief nog heel veel voorvallen en wetenswaardigheden tegen die niet aan uw aandacht mogen ontsnappen.

1714 – Suijmich
Damian Hugo, jawel, u kent hem wel. Nee, inderdaad, normaliter tutoyeert u deze des Heiligen Roomschen Rijcksgraaf Van Schönborn, etc., etc. niet, maar hij laat ons als landcommandeur der Balijen Hessen én Alden Biesen weten dat op veel plaatsen de huizen van de Duitse Orde onderkomen zijn.
‛Onderwoont!’
Wat u maar wilt, edele heer, onderwoond. De noodzakelijke reparaties worden niet gedaan.
‛En daar gaan wij op de allergenauste wijze op toezien.’
Allergenau, uiterst precies.
‛Genau. Ik geef om te beginnen opdracht ons huis in Gemert genaamd de Schoolen te visiteren en een rapport aangaande de gebreken uit te brengen.’
In dat rapport moet ook staan wie de laatste 25 jaar de school heeft bewoond, in welke kamers er school wordt gehouden, wie het meest “suijmich” is geweest en of er particuliere inkomsten kunnen worden aangesproken voor het herstel.
Suijmich! Als je dat bent, dan laat je de boel verslonzen. Dat moet je natuurlijk niet doen als er allergenaust op je wordt toegezien.
Bron: GAG – R75 blz.24.

1717 – De vrouw is de bovenliggende partij
Het tafereel? Een man en vrouw, bovenop elkaar liggend op straat, geflankeerd door twee dode schapen. Nee, die rode koontjes zijn nergens voor nodig, stel uw verwachtingen maar vlug bij. De man en de vrouw zijn gewoon aan het vechten. Hij heet Lendert Alars en woont op Tereiken waar hij schapen houdt, zij is Marie, de vrouw van Willem Ansems van den Elsen en woont in het dorp.
De getuigen die dit ongewone straatbeeld met ons delen, zijn niet de minsten. Oud-schepen Jan van Schuijl, borgemeester Thomas van den Eijnde en kerkmeester Gerard Kars. We kunnen dus met zekerheid vaststellen dat Marie met de knokpartij begon.
‛Marie schopte Lendert onder zijn bocx. Daarna pakte ze hem bij zijn haar en schopte hem nog een keer. Ze was aan haar tanden bebloed.’
In een béétje filmscenario komt Marie uit Transsylvanië en heeft ze, voordat ze aan Lendert begon, die twee schapen doodgebeten. Helaas moeten wij bij de historische waarheid zien te blijven en gaan daarom te rade bij de vierde getuige. Dat is Thoni Jansen, de knecht van Lendert.
‛Ik heb twee dode schapen van de kar geladen en wilde ze in het huis van Willem Ansems van den Elsen brengen. Marie heeft toen mijn baas bij diens rock gepakt en zo hard getrokken dat z’n kleren stuk gingen. Wat later ontstond het krakeel en vielen Lendert en Marie in het slijk.’
Met zichtbaar plezier melden alle getuigen dat Marie letterlijk en figuurlijk de bovenliggende partij was en dat Lendert degene was die om hulp riep.
Zou dit het begin van de vrouwenemancipatie zijn geweest? Immers, als er één schaap over de dam is …
Bron: GAG – R92 blz.86.

1723 – De niet corpulente Adriaantje
Als er bij u op de deur wordt geklopt en er staat een aardig dametje voor die deur, niet zeer corpolent van lichaam, net en aangenaam van taal, met een manteltje tot op de knieën, pas dan op! Het is Adriaantje en ze gaat u oplichten.
Ze is de pastoorsmeid van de eerwaarde heer Leonardus Meijers geweest, in Huizingen, in Vlaams-Brabant. Maar ja, Adriaantje heeft daar veel ondeugendheden gepleegd. Zo gaf zij zich uit voor de nicht van de pastoor en kocht op diens naam een kleed van wel twintig gulden. En het geld dat zij van de pastoor kreeg om er de rekeningen mee te betalen, hield ze zelf. Toen pastoor Meijers door kreeg dat zijn verheven status hem niet vrijwaarde van een diepgezonken pastoorsmeid, vergaarde hij alle spullen van Adriaantje en lokte haar met een smoes mee tot aan de buitenzijde van de poort. Daar liet hij alles op de grond laten vallen, klopte theatraal het stof van zijn handen en gooide zonder verdere plichtplegingen de poortdeur voor Adriaantjes neus in het slot. Mocht u belangstelling hebben, er is in de pastorie van Huizingen een vacature.
Maar Adriaantje stond op straat en haar krediet bij de bevolking was op. Eerder immers had ze, als kwezel, het huishouden gedaan bij zuster Hendrina van de Ven, maar die heeft inmiddels dikwijls het verlies van 15 gulden en een falie en een schort met tranen beweend.
‛Terwijl iedereen in die tijd veel vertrouwen had in Adriaantje, want ze ging heel vaak naar de Heilige Communie.’
En nu is ons kwezelke in Gemert terecht gekomen. Voor de deur van Marie, de vrouw van Jan Picard, staat een niet al te dik vrouwtje met een mooi manteltje. Bij het opengaan van de bovendeur steekt ze meteen van wal.
‛Wel Marie, ik heb gehoord dat uw kind is gestolen of u is ontnomen?’
Marie knikt droevig en bevestigend. Het vrouwtje zegt troostend dat God Marie niet zal verlaten en dat het kind wel weerom zal komen. Kijk, dat vindt Marie zeer sympathiek. Ze noodt het aardige dametje binnen te komen. Daar vertelt Adriaantje – u had al lang door dat zij het is – een heel verhaal over haar arme oude vader in Boxtel en ook over haar overleden man, een schoenmaker. Toen deze stierf heeft Adriaantje niets uit het sterfhuis genoten dan zes hemden en wat slaaplakens en slaapmutsen, terwijl ze in Boxtel toch naast een echte doctor woonde. Voordien was ze kwezel geweest en had in Leuven gewoond, in een collegie, wel vijftien jaar. De heer bij wie ze had gewoond, had haar bij zijn sterven maar liefst 700 gulden nagelaten. O ja, voorheen had ze ook nog in een klooster gezeten, maar daar had zij d’n aard niet. En of ze een paar weken bij Marie mag blijven wonen? Marie zit al de hele tijd begrijpend te knikken en knikt bij deze onverwachte vraag gewoon door.
Adriaantje blijft twee weken bij Marie in huis en op een zondag vertrekt zij, naar eigen zeggen naar Boxtel.
‛Ik kan mijn goederen kwijt op een kar die met bedevaartvolk uit Boxtel naar Handel is gekomen.’
Dan bevindt zich nu op die kar een stoffen lijfke en nog wat andere kleding en een brief, uit een kastje dat altijd op slot was. Want dit alles mist Marie Picard na het vertrek van Adriaantje. En het verdwenen kind? Is dat niet schokkend? Jan Picard zelf komt terug op dit mysterie. Hij vertelt dat de verdwenen brief een attestatie van de schepenen was, bedoeld om zo het kind weer terug te kunnen krijgen. Ik denk dat Marie de belofte die ze aan Adriaantje heeft gedaan, niet zal nakomen.
Belofte?
‛Ja, ik had beloofd twee missen voor de overleden tante van Adriaantje te laten lezen, in Stiphout.’
Nee Marie, misschien kun je beter een brief schrijven naar Michael Zacharias, de schout van Arendonk. Hij is op zoek naar zekere vrouwspersoon met name Adriaantje, geestelijk dochter, geboortig van – zo zij zelf voorgeeft – Sint-Oedenrode.
Bron: GAG – R92 blz.22-23.

Met dank aan Paul Verhees. Hij maakte de foto’s bij gelegenheid van de inhuldiging van de landcommandeur in het Boerenbondsmuseum op 14 september 2013.

Bekijk PDF