GH-2013-04 Wilhelmina van de Nieuwenhof: het leven van een Gemertse non in Indië

Luuk Keunen

Inleiding

In elke familie komen wel bijzondere verhalen voor van personen die een volledig ander leven hebben geleid dan hun nabije familieleden. Dat geldt bijvoorbeeld voor het bijzondere, maar ook treurige leven van Wilhelmina van de Nieuwenhof (Gemert,
1851 – na 1900). Haar levensloop heeft zelfs voor de landelijke geschiedschrijving van de vrouwelijke religieuze ordes betekenis.

Wilhelmina werd op 17 januari 1851 te Gemert geboren als eerste kind van Peter van de Nieuwenhof (1814-1893) en diens Deurnese echtgenote Mechelina van den Berkmortel (1822-1865). Zij woonden aan de Nieuwstraat. Na Wilhelmina zouden nog negen kinderen volgen, onder wie twee tweelingen. Een van deze andere kinderen is de betovergrootvader van de auteur.

De eerste jaren in het klooster

Wilhelmina van de Nieuwenhof ontving op 5 april 1870 het habijt van de Zusters Ursulinen te Grubbenvorst en nam de kloosternaam Zr. Marie Séraphine aan. Op 14 mei 1872 legde ze de gelofte af. Voorafgaand aan het ontvangen van het habijt had ze 500 gulden aan de kloosterorde geschonken en na aflegging van de gelofte nog eens 100 gulden.  Marie Séraphine genoot haar opleiding als novice in het huis van de Ursulinen in Venray, waar een noviciaat voor Oost-Indië was opgericht. Mogelijk heeft Wilhelmina expliciet voor de Ursulinen gekozen, omdat deze orde onderwijs als primaire taak voor zich zag en Wilhelmina ambities in die richting had, of omdat ze graag naar de missie wilde. Aan het eind van haar opleiding in april 1880 ontving Séraphine het diploma voor hoofdonderwijzeres.

Roerige tijden in Batavia

Op 19 juni 1880 vertrok Séraphine en drie andere zusters met het schip ‘De Prins van Oranje’ van Rotterdam naar Batavia. Op 31 juli 1880 kwam ze in Batavia aan. Daar kwam Séraphine terecht in het klooster te Batavia-Noordwijk ofwel het ‘Groote Klooster’, dat in 1856 was gesticht. Er was een meisjespensionaat aan verbonden dat na een wat aarzelend begin uiteindelijk goed bekend bestond. Haar belangrijkste taak, lesgeven, nam ze vrijwel direct ter hand. Het wennen aan het tropische klimaat ging echter niet zonder slag of stoot. Eind september spuugde ze bloed en de dokter concludeerde dat haar longen waren aangetast. We weten niet exact wat ze gehad heeft, maar het zou om tuberculose kunnen gaan. Voor de orde was dit extra pijnlijk, omdat Séraphine juist naar Indië was
gehaald om rustbehoevende zusters te vervangen.  Over de jaren erna weten we niets over Séraphine, maar we veronderstellen dat zij genezen is en haar taken nog enige jaren heeft vervuld. Toch moeten er wrijvingen tussen de non en de kloosterleiding zijn ontstaan, want op 10 september 1887 plaatste Mgr. A.C. Claessens S.J. (1818-1895), bisschop van Batavia (1874-1893), Séraphine ‘wegens
gebrek aan onderwerping’ over naar het nabijgelegen tweede zusterhuis in Batavia,

‘Weltevreden’ ofwel het ‘Kleine Klooster’ aan de tegenwoordige Jalan Pos, direct naast de kathedraal van Jakarta. Ze zou daar echter niet lang blijven. Op 24 februari 1888 vluchtte zij in het holst van de nacht uit het klooster te Weltevreden, haar voile en kap achterlatend. Séraphine liet wel een afscheidsbrief na waarin zij haar motieven en grieven ontvouwde. Op Noordwijk schortte er het nodige aan de sociale omstandigheden en op Weltevreden werd haar haar liefste bezigheid verboden: het lesgeven.

Een korte carrière in het onderwijs

Na haar vertrek uit het klooster kreeg Wilhelmina onderdak bij een protestantse familie in Batavia; een lid van deze familie was een oud-leerling van haar. Zij verzocht de directeur van onderwijs van het Ministerie van Koloniën om aangesteld te worden als onderwijzeres aan een openbare school. In april 1888 kreeg ze een betrekking als hulponderwijzeres aan de openbare lagere school te
Toeloeng-Agoeng (Kediri, Oost-Java). Al haar betrekkingen zouden overigens plaatsvinden aan lagere scholen voor Europeanen of met hen gelijkgestelden. In het late voorjaar van 1889 werd ze overgeplaatst van de 1e lagere meisjesschool te Soerabaja (Oost-Java) naar de openbare lagere school te Koedoes (Japara, Java). In december 1890 werd ze gepromoveerd van hulponderwijzeres tot
onderwijzeres der 2e klasse. Direct daarna werd ze overgeplaatst van Koedoes naar de openbare lagere meisjesschool van Soerakarta (Java). Haar carrière als burgerlijk onderwijzeres leek vlot te verlopen, maar in de loop van 1891 gooide ziekte roet in het eten. Op 26 november werd aan haar een tweejarig verlof naar Europa verleend om te herstellen van – wat we uit latere bronnen weten – tuberculose. Op 9 december 1891 vertrok ze met het stoomschip ‘Utrecht’ vanuit Semarang naar Nederland.

Van verlof naar ontslag

Het verlof dat aan haar werd verleend en dat ze in Europa ‘genoot’, werd enkele malen verlengd. De dossiers die betrekking hebben op deze verlengingen van verlof zijn helaas vernietigd, zodat we de exacte beweegredenen van het Ministerie van Koloniën om verlof te verlengen niet kunnen nagaan. Uit andere bronnen weten we, dat ze in Davos (Zwitserland) en in juni 1893 te Shanklin (Isle of Wight,
Groot-Britannië) heeft verbleven tijdens haar verlofperiode. Shanklin was al in de 19e eeuw een populaire toeristische bestemming met zijn boulevard.

Op 11 augustus 1894 droeg de Minister van Koloniën Wilhelmina van de Nieuwenhof voor aan de Koningin-Regentes voor eervol ontslag. Hij deed dit op basis van onder meer een verzoek van Wilhelmina zelf van 14 juli om geneeskundig onderzocht te worden,
een geneeskundig certificaat van 8 augustus en op basis van de eerdere verlengingen van het verlof. Reden was dat zij na 3 jaar verlof nog altijd niet genezen was van longknobbelzucht ofwel tuberculose. Op basis van de regel, dat ontslag zou worden verleend als een Oost-Indisch ambtenaar na 3 jaar verlof nog niet voldoende hersteld was om terug te keren, had de Minister het recht deze voordracht te doen.

Wilhelmina reageerde hierop op 12 september 1894 vanuit haar woonplaats Gemert met ontzetting. Zij realiseerde zich dat ze slechts 3½ jaar in Indische dienst had gewerkt (1888-1891), en dat voor uitkering van pensioen minimaal 5 jaar actieve uitoefening van haar aanstelling noodzakelijk was geweest. Zij gaf te kennen door die maatregel brodeloos te worden en dat plaatsing bij particulieren,
vermoedelijk als dienstbode, tot op dat moment zonder resultaat waren gebleven. Daar kwam bij dat ze het ontslag niet had zien aankomen. Haar begeleidend geneesheer in het Zwitserse kuuroord Davos had haar genezen verklaard, maar door de keuringscommissie van het Ministerie in ‘s-Gravenhage werd anders besloten. Deze commissie zou haar nu naar eigen zeggen zonder eenig middel van bestaan de wereld inzenden, zelfs zonder de mogelijkheid van pensioen waardoor haar situatie tenminste iets zou worden verlicht. Bovenstaande ontzetting uitte ze in een brief aan de Koningin-Weduwe, Emma, met het verzoek om haar toch
pensioen uit het Civiel Weduwen- en Weezenfonds toe te kennen voor de jaren dat ze had gewerkt.

Het advies van het Ministerie aan de Koningin-Regentes aangaande het te nemen Koninklijk Besluit was negatief, omdat op basis van een regeling in het Indisch Staatsblad van 1881 geen uitzondering gemaakt kon worden. Op 6 december 1894 werd Wilhelmina van de Nieuwenhof eervol ontslag uit ’s lands dienst verleend.

Naschrift: een mysterieus einde en een link naar Italië

We weten dat Wilhelmina van de Nieuwenhof in juli 1894 aan de Prinses Mariestraat in ‘s-Gravenhage woonde. Waarschijnlijk is ze teruggekeerd naar haar familie in Gemert. Voornoemde brief die ze op 12 september 1894 aan Koningin-Regentes Emma schreef, is verstuurd vanuit Gemert, zonder nadere opgave van adres. Ook daar komt ze echter niet in het bevolkingsregister voor; ze zal wel zijn doorgereisd naar een nieuwe bestemming.

Onderzoek in de memories van successie van enkele familieleden gaf ons inzicht in wat die nieuwe bestemming zal zijn geweest. In de periode 1897-1900 wordt Varazze (Italië) als haar woonplaats genoemd, en zij machtigde haar familieleden dan ook om namens haar op te  treden. Het is mogelijk dat ze getracht heeft te kuren in een warmer klimaat, iets wat voor tuberculose destijds geadviseerd werd. In dit geval zal er sprake zijn geweest van een chronische vorm van tbc. Navraag bij de lokale overheid aldaar leerde, dat ze in die plaats in elk geval niet gehuwd of overleden is. Bovendien blijkt ze ook niet ingeschreven gestaan te hebben in het bevolkingsregister van deze plaats. Het spoor in de bevolkingsregistratie loopt daarmee dood. Het is wachten op een toekomstige toevalstreffer om de zoektocht weer vlot te kunnen trekken.

Een uitgebreidere en van noten voorziene versie van deze biografie is te vinden op de website van onze heemkundekring (www.heemkundekringgemert.nl) en op .

Bekijk PDF