GH-2013-04 Evacuaties in Gemert, Bakel en Milheeze 1940

Ruud Wildekamp

Bij de Duitse inval in ons land werd een deel van de bevolking van de toenmalige gemeenten Gemert en Bakel en Milheeze geëvacueerd naar plaatsen elders in die gemeenten of naar naburige gemeenten. Aan deze evacuaties ging een lange geschiedenis vooraf.

In het midden van de jaren dertig van de vorige eeuw liepen de politieke spanningen in Europa dusdanig op dat de kans op een tweede grote oorlog niet ondenkbaar was. Enkele jaren daarvoor, in 1933, had in Duitsland Hitlers Nationalsozialistische
Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP) de verkiezingen gewonnen. Daarna volgde zijn benoeming als Rijkskanselier, de eerste minister. Het jaar daarop benoemde hij zichzelf, na het overlijden van de Duitse president Von Hindenburg, tot Reichsführer, de leider van alle
Duitsers. Daarop trok het Duitse leger het door Fransen bezette Rijnland binnen en werd Oostenrijk gedwongen tot een aansluiting met Duitsland. De Nederlandse regering die door al deze ontwikkelingen een nieuwe oorlog tot de mogelijkheden achtte nam vervolgens een aantal militaire en civiele maatregelen. Defensie kreeg een vergroting van het budget voor de aanschaf van modern materieel en
wachtdetachementen werden bij strategische objecten en plaatsen geplaatst.

In navolging van de maatregelen, ten behoeve van de burgerbevolking, genomen tijdens de Eerste Wereldoorlog werden ook nu
richtlijnen uitgevaardigd ter bescherming van de bevolking in geval van oorlog. Op 26 maart 1935 gaf de Nederlandse regering het “Voorschrift betreffende de ingeval van oorlog, bij een inval des vijands, voor de afvoer van de uitwijkende, verdreven of in onveilig gebied wonende burgerbevolking te nemen maatregelen” uit. Dit zeer geheime voorschrift was vastgesteld bij beschikking van de Minister van Defensie met instemming van de Minister van Binnenlandse Zaken. Het werd kortweg als “Voorschrift afvoer burgerbevolking” aangeduid en eind augustus 1939, bij het ingaan van de algemene mobilisatie, aan de burgemeesters
toegezonden. Op 3 september volgden twee, eveneens geheime, verbeteringen. Eerst eind november 1939 volgde een verzegeld pakket dat de “aanwijzingen voor de burgerbevolking” bevatte. Deze moesten door de zorg van de burgemeester worden gepubliceerd en aangeplakt zodra Nederland bij een oorlog werd betrokken.

Op basis van het voorschrift afvoer burgerbevolking werd een “Commissie Burgerbevolking” ingesteld. Het was de taak van deze commissie, die was ingesteld door en vallend onder de Minister van Binnenlandse Zaken, om de coördinatie van de voorbereidingen, in nauw overleg met de Autoriteit Militair Gezag (AMG), voor de afvoer van delen van de bevolking op zich te nemen. Aan deze commissie werd, nog steeds in 1939, toegevoegd het landelijk werkende “Bureau Afvoer Burgerbevolking” (BAB) en in de provincies “Commissarissen Afvoer Burgerbevolking” (CAB). Men ging voortvarend van start. Landelijk gezien zouden honderdduizend mensen uit mogelijk bedreigde gebieden worden verplaatst met treinen, bussen, vrachtwagens en schepen. De coördinatie van het vervoer werd in handen gelegd van de Directeur van de Etappen- en Verkeersdienst. Voor de evacuatie van ziekenhuizen, inrichtingen, kloosters en tehuizen stelde deze directie een apart plan op. Om tot een goed inzicht te komen welke inrichtingen het betrof en om hoeveel bewoners het ging ontvingen de burgemeesters op 4 oktober 1939 een schrijven met het verzoek om opgave aan de regionale militaire autoriteit. Voor oostelijk Noord-Brabant was dit de commandant van het IIIe Legerkorps van het Veldleger. Dit schrijven ging vergezeld van een kaart waarop de gebieden stonden aangegeven die ontruimd dienden te worden in geval van een dreigende
inval. Deze lagen in principe tussen een lijn vijf kilometer voor en een drietal kilometer achter de frontlijn. Omdat daarbij inbegrepen waren de gebieden die zouden worden geïnundeerd kreeg de voorste, de meest oostelijke, lijn een grillig verloop.

Nadat op 29 augustus de algemene mobilisatie was afgekondigd dienden de evacuatievoorbereidingen in nauw overleg met het AMG
te gebeuren Dit trad direct in contact met het BAB waaraan een stafofficier van het AMG werd toegevoegd. De aanwijzing van de vluchtoorden, zoals de evacuatieplaatsen werden genoemd, werd bepaald door de sectie operatiën van de generale staf en werd daarom voorlopig geheim gehouden. Dit bemoeilijkte de voorbereidingen die zich hierdoor tot de te ontruimen gebieden moesten
beperken. Het streven was altijd het aantal evacuaties zoveel mogelijk te beperken. De provinciale en regionale organisaties voor de evacuaties van burgers en vee werden daarop in de handen de legerkorpsen en regionale commando’s gelegd, in nauwe samenwerking met de CAB’s. De sectie operatiën van het hoofdkwartier bepaalde nu welke gebieden ontruimd moesten worden. Ook
bepaalde deze sectie welke gebieden als vluchtoorden werden aangewezen. Aanvankelijk werden de voorbereidingen van het BAB en de CAB’s overgenomen en daar waar de staf dit noodzakelijk achtte wat bijgestuurd.

Voor de gemeente Gemert vielen de kerkdorpen Handel en Elsendorp in het gebied aangegeven op de kaart van het IIIe Legerkorps. Tezamen ongeveer 2.000 personen omvattend. Voor de gemeente Bakel en Milheeze betrof dit het hele dorp De Rips en delen van de streken Klef, Haag en Weijer van Milheeze, samen ongeveer 1.500 mensen.

De te evacueren burgerbevolkingen zou in drie categorieën verdeeld moeten worden:

Klasse A: personen (zo weinig mogelijk) die blijven om evacuatie mogelijk te maken.

Klasse B: personen die snel weg moeten, bij voorbeeld uit ziekenhuizen, inrichtingen e.d. en

Klasse C: alle overige.

De indeling zou door de gemeenten moeten worden gedaan onder opgave van de aantallen per categorie.

Gemert, Bakel en Milheeze ontvingen het verzoek hiertoe van de commandant van het IIIe Legerkorps. Door Gemert werden op 4 oktober 1939 nog opgegeven voor Klasse B: ongeveer 100 bewoners en zieken van het gasthuis. Daarnaast alle bewoners van het Missiehuis van de Paters van de Heilige Geest en ten derde alle bewoonsters van het klooster Nazareth. In een volgend schrijven werden daar nog aan toegevoegd de bewoners van het Kapucijnenklooster en het zusterklooster beide te Handel. Voor de klasse C
werden 1.000 mensen opgegeven. Dit kwam in de visie van de burgemeester Phaf op zeker 6.300 personen die uit Gemert geëvacueerd zouden moeten worden. Daarnaast werden ongeveer 2.000 koeien en ongeveer 300 paarden opgegeven om te evacueren.

In Bakel en Milheeze bleken de aanwezige papieren voor een mogelijke evacuatie tijdens de Eerste Wereldoorlog uit 1915 nog onaangeroerd in de kluis te liggen. Bij ontvangst van de nieuwe werden de oude maar teruggestuurd om mogelijke verwarringen te voorkomen. Hier kwam de gemeente tot de conclusie dat er geen inwoners aanwezig waren van klasse B. Alle verdere inwoners, rond de 3.700, werden in klasse C ingedeeld. Dit vermeerderd met de 100 ingedeeld in klasse A kwam men tot 3.700, het totaal aan inwoners van de gemeente. Het verzoek tot opgave van aanwezige inrichtingen werd beantwoord met de opgave van twee verzorgingshuizen voor ouden van dagen, één in Bakel en één in Milheeze en een opleidingsinstituut voor geestelijken met ca. 150 inwonende leerlingen. De gemeente stelde daarnaast voor ongeveer 1.500 runderen en 350 paarden te evacueren.

Uit het verschil in antwoorden van alléén al deze twee gemeenten bleek dat de richtlijnen van het BAB niet duidelijk genoeg waren geweest. Op 28 oktober verzond het IIIe Legerkorps daarom nieuwe richtlijnen. Klasse A waren nog steeds de personen die benodigd waren om een evacuatie te organiseren, klasse B waren nu slechts de (buitengewone) dienstplichtigen en klasse C alle overige. Wel werd in dit schrijven duidelijk gemaakt dat, behoudens de dienstplichtigen, niemand verplicht was zijn woonplaats te verlaten. Nu kwamen beide gemeenten tot andere getallen. In Gemert kwamen 2.000 en in Bakel en Milheeze 1.500 uit de meest bedreigde delen
in aanmerking om verplaatst te worden. Onduidelijk was hoeveel personen daadwerkelijk verplaatst wilden worden bij een verhoogde dreiging.

Voor beide gemeenten was Helmond als afvoerstation aangewezen en als uitstapstation Kruiningen-Yerseke. Van daar zou men te voet naar Hansweert gaan en om vervolgens met het veer over de Westerschelde naar Walsoorden in Zeeuws-Vlaanderen worden gebracht. Van daaruit konden de voorlopig vluchtoorden worden bereikt. Voor Gemert was dit de gemeente Hontenisse en voor de inwoners van Bakel en Milheeze waren dit Hontenisse en de toenmalige gemeente Graauw en Langendam. De huisvesting voor de evacués werd voorbereid door het CAB in de provincie Zeeland. De reizigers zouden per wijk in groepen worden ingedeeld en onder leiding van een hoofd- en een hulpgeleider naar hun bestemming reizen. Hoofd- en hulpgeleiders werden voorzien van kaarten waarop de namen dienden te worden ingevuld. Deze moesten bij aankomst in het vluchtoord aan de plaatselijke autoriteiten worden afgegeven. Wat meegenomen en geregeld diende te worden was vooraf schriftelijk meegedeeld door de gemeente. Van belang daarbij was de distributiestamkaart die als identificatiebewijs zou dienen. Dat Zeeuws-Vlaanderen voor oostelijk Noord-Brabant werd uitgekozen lag in het overwegend Rooms-Katholieke karakter van de bevolking van beide provinciedelen. Plaatsing elders zou mogelijk tot problemen met de overwegend protestante Zeeuwen op de eilanden kunnen leiden.

Januari 1940 waren de definitieve bestemmingen bepaald en verzond het CAB van Middelburg deze naar de burgemeesters van
oostelijk Noord-Brabant. De bestemmingen werden als “zeer geheim” aangemerkt en waren vergezeld van een uitnodiging aan de burgemeesters om naar de provincie Zeeland te komen voor een coördinerende bijeenkomst. Voor de Gemertse evacués was de eindbestemming nu de gemeente Zaamslag en voor Bakel en Milheeze was dit Terneuzen geworden. Intussen was een inkwartieringsvergoeding vastgesteld die echter eerst op 10 mei 1940 bekend werd gesteld. Voor huisvesting en voeding van een persoon werd 60 cent per dag uitgekeerd. Voor elke volgende persoon werd 10 cent in mindering gebracht met een minimum van f 0.40. Voor kinderen tot 12 jaar werd 30 cent uitgekeerd.

Omdat er toch nog veel vragen overbleven hoe een en ander te organiseren werd op 7 februari 1940 een vergadering belegd voor
vertegenwoordigers van alle betrokken oost Brabantse gemeenten op het stadhuis van Helmond. Onder voorzitterschap van kapitein W.A. Almekindes van de staf van het IIIe Legerkorps zou een einde gemaakt moeten worden aan de onzekerheden die nog bestonden en om tot een definitieve regeling te komen voor de ontruiming. Daarbij kregen alle gemeenten de mogelijkheid hun problemen naar voren te brengen. Deze betroffen veelal een gebrek aan voertuigen voor de ontruiming van zieken en invaliden. De burgemeester van
Gemert stelde voor dat de inwoners van Handel beter naar het overige deel van zijn gemeente afgevoerd konden worden. De circa 4.000 militairen in het dorp zouden tijdens een uitbraak van de oorlog in de stellingen zijn. De Handelse mensen die niet weg wilden zouden in die open plaatsen in de gemeente een onderkomen kunnen vinden. De voorzitter vond dit geen goed idee daar deze
ruimten wellicht nodig zouden zijn om reserve troepen in onder te brengen. Wel werd afgesproken dat de inwoners van Wanroy samen met het die van de gemeente Boekel afgevoerd zouden worden en die van Oploo en Sint Anthonis deels samen met de te ontruimen delen van Gemert en Bakel. De burgemeester van Weert maakte duidelijk dat de evacuatie van zijn bevolking van ongeveer 12.000 mensen met grote moeite gepaard zou gaan. Hiervoor zouden 10 treinen, elk voor 1.000 man, ter beschikking moeten worden gesteld. Hij rekende voor als het instappen voor elke trein een kwartier zou duren, daarmee 2,5 uur verloren zou gaan. Als het instappen 20 minuten zou duren dan zelfs 3,5 uur. Daarbij diende nog te worden opgeteld de tijd benodigd voor het vertrek en de aankomst van de volgende trein. Als het inladen om acht uur in de ochtend zou beginnen dan kon de laatste trein eerst om half twaalf uit Weert vertrekken. Dan moeten de treinen nog naar Goes, de mensen uitstappen en met de tram naar het veer om naar Terneuzen te worden overgezet. Het lijkt hem onmogelijk om dat in één dag onder normale omstandigheden te doen. Wat als de omstandigheden niet normaal zijn? De voorzitter zegde toe de ingebrachte opmerkingen te bespreken.

De gemaakte opmerkingen, in het bijzonder die van de burgemeesters van Weert en Gemert pasten goed in de wijziging van het
verdedigingsconcept dat werd veranderd na het aantreden van generaal Winkelman als opperbevelhebber. Daarin werd de verdedigende taak van de Peel-Raamstelling veranderd in een vertragende. Daardoor zou een mogelijke strijd waarschijnlijk maar van korte duur zijn. De betrokken bevolking hoefde daardoor niet meer te evacueren maar mocht “uitwijken” naar naburige dorpen. Op basis hiervan ontwierp de commandant IIIe Legerkorps een nieuwe regeling en legde dit het Algemene Hoofdkwartier voor. Het antwoord is lang uitgebleven. Eerst op 8 april stemde het opperbevel in met het nieuwe plan. Op 10 april 1940 ontvingen de
oost-Brabantse burgemeesters van de commandant van het IIIe Legerkorps een hernieuwde “Regeling Afvoer Burgerbevolking”. Daarin werd afgezien van een evacuatie naar Zeeuws-Vlaanderen. De nieuw aangegeven vluchtoorden lagen nu veel dichterbij, veelal in de eigen of in een buurgemeente. Daarbij ging men ervan uit dat de vluchtelingen zich in hun eigen gemeente minder ongelukkig
zouden voelen. Daarnaast was het meestal ook mogelijk om toezicht te houden op hun eigendommen en daar waar nodig, het vee te verzorgen. Slechts enkele gemeenten kregen nog een bestemming die wat verder weg lag. De tussenkomst van de commandant IIIe Legerkorps werd in de nieuwe instructies overgedragen aan de AMG in nauwe samenwerking met de betrokken burgemeesters.

Vanuit de gemeente Gemert dienden, zoals eerder vastgesteld, 2.000 personen te worden afgevoerd. Daarvan konden er 750 binnen
de eigen gemeente worden geplaatst. De overige 1.250 mensen zouden in Beek en Donk een plaats vinden. Uit Bakel en Milheeze dienden 1.500 personen te vertrekken naar een ander deel van de eigen gemeente. Met deze nieuwe regeling verviel de verplichting om personen uit Oploo en Sint Anthonis mee te evacueren voor zowel de gemeente Gemert als voor Bakel en Milheeze. Ook de verplichting tot geheimhouding van de evacuatieplannen was hiermee komen te vervallen. De hoofd- en hulpgeleiders werden daarop van de vernieuwde plannen op de hoogte gesteld en mochten deze met de toegewezen wijkbewoners bespreken. De burgemeesters gaven opdracht deze plannen uit te werken en voor de betrokkenen een evacuatieadres aan te wijzen. Bij de indeling werd rekening gehouden dat iedereen zoveel mogelijk werd ondergebracht bij mensen van de eigen stand. Daarbij konden voorkeuren voor plaatsingen bij familieleden of kennissen kenbaar worden gemaakt. Boeren werden gerechtigd hun vee tijdens de verplaatsing mee te voeren naar het evacuatieadres. In de schriftelijke bekendmaking werd geadviseerd vooraf kennis te maken met de onderdakgevers.
Tijdens deze kennismaking diende dan te worden aangegeven hoeveel personen zouden komen en hoeveel dieren en goederen zouden worden meegevoerd. Verder werden aanwijzingen gegeven over de wijze van bekendmaking van de evacuatie, groepsindeling, te volgen route, mee te voeren zaken en mondvoorraad en wijze van registratie en afsluiten van de woning. Ook werd aan de burgemeesters een opgave gevraagd van het aantal asocialen, misdadigers, prostitués en dergelijke zouden meereizen. Beide burgemeesters gaven aan dat dergelijke personen niet in gemeenten voorkwamen.

In de vroege ochtend van de 10 mei, nadat duidelijk was geworden dat Duitsland ons land was binnengevallen, werd in Gemert de bekendmaking van de evacuatie schriftelijk afgegeven. Het merendeel van hen die wensten te vertrekken deed dit op eigen gelegenheid. Daar niet iedereen vooraf kennis had genomen van het van gemeentewege verstrekte evacuatieadres werd in Gemert en Bakel veel heen en weer getrokken voordat iedereen was aangekomen. In de gemeente Beek en Donk waren aan de gemeentegrens gidsen aanwezig die de vluchtelingen de juiste weg naar hun verblijfplaats wezen. Het vee werd in veel gevallen meegevoerd en ondergebracht bij de evacuatiegevers. Anderen lieten hun vee achter onder de hoede van een huisgenoot die achterbleef. Enkelen pendelden heen en weer tussen de eigen boerderij en het evacuatieadres voor de verzorging van het vee. Op aandringen van de militaire autoriteiten waren de evacués zoveel mogelijk aan de andere zijde van de Zuid-Willemsvaart ondergebracht. Veel rust hebben ze daar niet gehad. Al in de middag van de 11e mei bereikten Duitse militairen het kanaal en ontstond een vuurgevecht met een afdeling van de Peeldivisie. Nog diezelfde dag trokken de Duitse troepen verder over de twee, provisorisch herstelde, bruggen. Daarmee was ook het gevaar sterk verminderd en nog diezelfde avond keerden de eerste vluchtelingen haar hun huis terug. In de dagen daarop vertrokken ook de overige. Het aantal uitgewekenen dat in Beek en Donk onderdak vond wordt geschat op circa 400, het aantal stuks vee op 150. Geen van de inwoners van Beek en Donk heeft om een vergoeding van huisvesting en voeding gevraagd. Een aantal inwoners vond onderdak bij familie of bekenden in andere gemeenten. Daardoor was de gemeente slechts gedeeltelijk op de hoogte van de verblijfplaats van haar inwoners.

Zoals georganiseerd vond de ontruiming in Bakel en Milheeze geheel binnen de eigen gemeente plaats. Het merendeel van de
inwoners die weg moesten had zelf al huisvesting gevonden. Slechts een deel werd van gemeentewege een verblijfplaats toegewezen. Te ontruimen waren alle inwoners van De Rips en een deel van Milheeze, in totaal 1.500 personen. Voor de inwoners van Milheeze leverde de verplaatsing geen problemen op. Voor veel inwoners van De Rips lag dit echter anders. Zij waren door gemeentebode Van de Ven per motorfiets gewaarschuwd dat ze moesten vertrekken. Om voor de sluiting van de wegversperringen nog weg te komen moesten zij zich haasten. Velen wilden ook hun vee meenemen, iets wat slechts gedeeltelijk is gelukt. Het gevolg was dat koeien en paarden zijn gaan zwerven en met fatale gevolgen voor een aantal runderen die in mijnenvelden terechtkwamen. Toen in de nacht van 10 op 11 mei de Peeldivisie terugtrok uit de stellingen zijn enkele boeren teruggegaan om het achtergebleven vee te verzorgen en te melken. Het merendeel keerde echter op Eerste Pinksterdag, 12 mei, terug naar De Rips. De geëvacueerden uit Milheeze keerden meest op de Tweede Pinksterdag of daags daarna terug.

Naast de eigen bevolking werd nog een twintigtal inwoners uit de gemeente Oploo verplaatst. Zij waren te laat vertrokken en door gesloten wegversperringen niet meer in staat de oorspronkelijke bestemming te bereiken. Zij zijn met de inwoners van De Rips in
Bakel terecht gekomen en daar ondergebracht. Ook zijn ongeveer dertig schippers, die door de gesprongen bruggen vast lagen in de Maas ter hoogte van Sambeek en Vierlingsbeek, tijdelijk in Bakel ingekwartierd.

Al met al mag gesteld worden dat de evacuaties binnen de gemeenten Gemert en Bakel en Milheeze zonder al te grote problemen
zijn verlopen. Daarvoor is zeker de wijziging van het opperbevel van onze strijdkrachten, en daarmee gepaard gaande prioriteitsstelling wijziging van het belang voor de verdediging van het vaderland van de Peel-Raamstelling, van belang geweest. De verwachte korte strijd om deze verdedigingslinie gaf het opperbevel de ruimte om een beperkte ontruiming van de gebieden grenzend aan de
Peel-Raamstelling toe te staan. Daarom was bijna volledige evacuatie uit het bedreigde gebied niet meer noodzakelijk en kon worden volstaan met een verplaatsing binnen een beperkt gebied. Doordat de ontruiming op deze wijze werd uitgevoerd was de overlast voor de plaatselijke bevolking tot een minimum beperkt gebleven.

BRONNEN:

Archief gemeente Gemert-Bakel, Archief AB 003, dossier 690.

Archief gemeente Gemert-Bakel, Archief AG 004, dossier 1195.

Wilson, J.J.C.P. Vijf oorlogsdagen en hun twintigjarige voorgeschiedenis. Assen/Baarn, 1960.

Koolhaas Revers, J. Evacuaties in Nederland, 1939-1940. ‘s-Gravenhage, 1950.

Vraaggesprek Bernard Ploegmakers met Cor van Bakel, Jodenpeel, De Rips.

Bekijk PDF