GH-2013-02 Vorstendom Gemert?

 

Ad Otten

Het jaar 2013 is met het aftreden van koningin Beatrix en de inhuldiging van koning Willem Alexander, het jaar van de troonwisseling geworden. Het toeval wil dat de heemkundekring voor het jaarlijkse evenement op monumentendag als thema koos de vorstelijke inhuldiging van een nieuwe landcommandeur als soeverein vrijheer van Gemert.

Gemert had van 1200-1800 een aparte status. Maar wat voor één? Je hoort wel ‘ns dat Gemert een ‘Vrije Heerlijkheid’ was, maar dat is te mager. Gemert was een ‘Souvereine Vrije Heerlijkheid’, en dát maakt een groot verschil want dat roept het beeld op van een vorst en een vorstendom. Een vorst of soeverein is toch – sla er antieke en moderne woordenboeken maar op na – iemand die niemand boven zich heeft. Al op 25 maart 1271 oorkondt hertog Jan van Brabant dat hij in Gemert ‘geen enkel recht of enige jurisdictie’ bezit. Dat is voorbehouden aan enerzijds ‘de broeders van het Teutoons-Jeruzalemse Huis’ en anderzijds ‘ridder Diederik, heer van Gemert’. Wel bepaalt de hertog dat mochten in geval van eigen onmacht deze ‘soevereinen’ een advocaat of scheidsrechter behoeven, dat zij dan, met uitsluiting van anderen, de Brabantse hertog te hulp mogen roepen zonder verlies van hun soevereine rechten. Gemert komt daarmee binnen de Brabantse invloedsfeer, maar ook niet meer. Het zijn immers de (Vrij)Heren van Gemert zelf die bepalen of zij al dan niet een ‘beschermer’ nodig hebben… In 1363 is dat het geval. De Gemertse soevereine machthebbers zitten elkaar flink in de haren. Diederik  IV van Gemert vraagt de Brabantse hertog om een oordeel te vellen. Hertogelijk onderzoek wijst vervolgens diezelfde Diederik aan als de hoofdschuldige in het conflict. De ter genoegdoening opgelegde  boetes nopen hem een aantal van zijn bezittingen te verkopen en zijn deel van het soevereine Gemert aan de hertog in leen op te dragen. Ter bestendiging van de lieve vrede maar ook conform de in 1271 bepaalde positie van de hertog van Brabant ten opzichte van de soevereine tweeheerlijkheid Gemert, neemt de hertog de leenopdracht niet aan, maar draagt Diederik op, om leenman te worden van de Duitse Orde, die dan de soevereine alleenheerser wordt over heel Gemert.1

Landcommandeurs van Alden Biesen treden sedertdien op als Soeverein Heer, Vrijheer of Freiherr van Gemert. Daaraan is ook de betiteling ‘Gemert Vrijstaat’ ontleend, een term die in hedendaags Nederlands het onterechte beeld zou kunnen oproepen dat in
Gemert alles kon en alles mocht. Maar ook Gemert had een gerecht, kaak, galg, gevangenis, en kende voor zware criminelen zelfs een uitleveringsverdrag met Den Haag. Voor vestiging in Gemert moest je bovendien een flinke borg stellen, een bewijs van goed gedrag overleggen en meer aan poortergeld betalen dan in bijvoorbeeld de stad Helmond, enz. enz. De criminele faam van Gemert vindt voornamelijk zijn oorsprong in het gegeven dat hier vrijheid van godsdienst was, terwijl de omringende gereformeerde gemeentebesturen van de Republiek van de Zeven Provinciën de openlijke beleving van de katholieke godsdienst juist beschouwden als ‘crimineel’ gedrag.

Vandaag-de-dag zou ‘Gemert Vorstendom’ wel meteen een ander beeld oproepen dan ‘Gemert Vrijstaat’. Voor het gebruik van die eerste terminologie zijn ook argumenten aan te voeren die dat kunnen verantwoorden en onderbouwen. Wanneer in 1731 landcommandeur Damiaan Hugo von Schönborn zijn rechtskundig adviseur (magister A.G. Cox) verzoekt om hem nader te informeren over de soevereiniteit en de macht van de Duitse Orde over Gemert, dan krijgt hij in hoog-duits handschrift een kort en bondig antwoord: “Es ist dieselbe souverainität als ein Fürst und Herr im Römischen Reich hatt.”2

Vóór de tijd van het slepende soevereiniteitsconflict (1648-1662) tussen de Republiek van de Zeven Provinciën en de Duitse Orde laat de status van Gemert zich aan de hand van authentieke documenten vrij nauwkeurig formuleren tot ‘een soevereine landsheerlijkheid die zijn rechten ontleend aan allodiaal (dat is niet aan leenbanden gebonden) bezit, dat teruggaat naar de jaren dat de Duitse Orde zich (in of vóór 1220) in Gemert vestigde’.3 Al zeker vanaf de middeleeuwen wordt hier elke nieuwe landcommandeur als een vorst ingehuldigd. De grootmeester van de Duitse Orde baseert zich ook op ‘vorstenrecht’ wanneer hij in 1613 het Gemert vergund tot het houden van twee vrije jaarmarkten.

Na het onder druk van de Duitse keizer en de keurvorsten van het Roomse Rijk door de Staten-Generaal in Den Haag geratificeerde ‘Accoord van 1662’, waarbij Gemert haar soevereine status herkrijgt, ontstaat een ietwat andere situatie.4 Gemert wordt weer deel van het Roomse Rijk en wordt dan aangeduid als Soevereine Rijksheerlijkheid van de Duitse Orde. De vergelijking dringt zich daarbij
op van de vrijheer van Gemert met de vele geestelijke machthebbers die als bisschoppen, abten en abdissen van rijkskloosters, hun landsheerlijke rechten onmiddellijk van de keizer in leen houden (de zogenaamde scepterlenen). Uit hoofde van die directe leenverhouding behoorde bijv. de abdis van Thorn tot de rijksvorsten.5 Het zal aan deze categorie van ‘Fürsten’ zijn geweest dat  magister Cox zich spiegelde in zijn antwoord in 1731 aan landcommandeur Damian Hugo von Schönborn, de soevereine vrijheer
van Gemert…

NOTEN

1.      Vgl. Ad Otten,
Gemert soeverein teutoons, in: Ton Thelen, ed., Soevereine Heerlijkheid Commanderij Gemert, Gemert 2009, blz. 37-54.

2.      BHIC–Den Bosch, Archief Kommanderij Duitse Orde te Gemert, invnr. 77.

3.      J.Ph.de Monté ver Loren, Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der rechterlijke organisatie in de Noordelijke Nederlanden tot de Bataafse omwenteling, 7e herziene druk bewerkt door J.E. Spruit, Deventer 2000, blz.126, 134 Vgl. met  G.F. van der Ree-Scholtens, De grensgebieden in het noordoosten van Brabant ca. 1200-1795, Assen/Maastricht 1993; Kaarten 1 t/m 5; Ad Otten, De vestiging van de Duitse Orde in Gemert, Gemert 1987, blz. 12-15.

4.      Ad Otten, Gemert soeverein Teutoons 1220-1794, in: Ton Thelen (ed.), a.w., blz. 37-54; Zie ook: BCM Jacobs, Om het behoud van de soevereiniteit van Gemert – De Duitse Orde contra de Staten-Generaal 1648-1662, in: Fabrica Iuris, Nijmegen 2009, blz. 75-90.

5.       J.Ph.de Monté ver Loren, a.w., blz.129.

Bekijk PDF