GH-2013-02 Uit het Rechterlijk Archief van Gemert (11)

Simon van Wetten

1691

Onbaatzuchtig

Je zult een vriend hebben als Jan van Weert. Hij behoedt je voor onkuisheid op momenten dat kuisheid wel het laatste is waar
je behoefte aan hebt. Maar ja, later ben je hem dankbaar. Toch?

Kijk, Jan heeft zijn vriend Jan van Tongeren diverse keren bij avond en ontij zien zitten en gaan met een getrouwde vrouw. Gertrui, echtgenote van Jan van Tilborgh, valt blijkbaar op Jan van Tongeren, een jonge vent met een ferme kaaklijn. Ze zaten op een late avond in het kroegje van Maria van Puiffelijck, op de kelderkamer, zonder licht. Onze bewaker van de goede zeden, Jan van Weert, heeft het trapje naar die kamer beklommen met de intentie zijn kameraad daar weg te halen.

‛Ik wilde Jan beletten oneerlijke handel te doen en trok hem mee, zeggende dat ik de goddeloosheid die Jan met Gertrui wilde bedrijven niet wilde toestaan.’

U begrijpt, Jan van Weert kreeg klappen van zijn vriend en het verliefde stel is gebleven tot middernacht. Pas toen is Gertrui naar huis, naar haar man gegaan.

Met tranen in de ogen herinnert onze Jan zich dat zijn vriend een paar dagen later vol onrust door hun gezamenlijke kamer ijsbeerde. Met geprangd gemoed en verstikte stem zei Jan van Tongeren:

‛Ik moet er ’t avond heene gaan, anders komt de duivel mij halen. Liever als dat ik het laten zoude. Ik moet een paar schone kousen en een hemd voor deze avond zien te krijgen, er is mij iets toegezegd.’

Jan van Weert wist het ook niet meer en is naar de pastorie gelopen. Kapelaan Gautius deed open en Jan vroeg de eerwaarde heer naar het huis van Gertrui te gaan om het kwaad te verhoeden. Gautius, de latere ongekroonde koning van Gemert, toen nog aan de vooravond van een lange en sprankelende pastorale carrière, zag in de door Jan geschetste situatie een buitenkansje om zijn loopbaan naar de volgende stroomversnelling te brengen en toog geladen en vol enthousiasme naar huize Van Tilborgh. ‛Wat zijt gij voor een vrouwe, waarom houdt gij u met jongmans op?’ Dat was het eerste wat Gertrui te horen kreeg toen ze de deur opendeed.

‛Wanneer gij zodanige dingen niet laten wilt, dan zal ik u wat anders leren!’ Dat was het tweede. Maar Gertrui, ook ten opzichte van de geestelijkheid niet op haar mondje gevallen, gaf geen krimp. ‛Bemoeit u beter met uw kerk. U heeft niets met mij van doen. U bent mijn biechtvader niet.’ En ze gooide de deur voor de toch wel enigszins verbouwereerde Gautius dicht. Tot zover diens inbreng.

Nee, dan onze Jan van Weert. Hij is die avond naar het huis van Gertrui geslopen. Er brandde geen licht – het was tien uur ‘savonds – maar hij hoorde binnen de stem van zijn makker. Hij riep dat Jan naar buiten moest komen. Niemand antwoordde. Om alle verdere onkuisheid te beletten forceerde Jan de bovenhelft van de deur. Binnen heeft hij het vuur opgerakeld om zo wat licht te krijgen en in dat schijnsel zag hij Gertrui.

‛Ze stond in haar bloot hemd. En achter haar ontwaarde ik Jan, die zijn broek wat omhoog stond te houden.’

Tja, een ongewilde coïtus interruptus maakt over het algemeen niet vrolijker en onze Jan werd door Gertrui aan zijn haren naar de deur gesleept. De bijdrage van haar geliefde bestond in het werpen met iets zwaars. Gelukkig werd niet Jan, maar een venster geraakt, dat rinkelend aan diggelen ging.

Het laatste woord in dit verhaal van broeierige passie is voor Gertrui. Waarom? Omdat zij een prachtig slotwoord uitspreekt. ‛Ik heb Jan van Tongeren lief en ik zal doen hetgeen iedereen mij toch al nageeft.’

1691

Schandaal

Een schandaal! Heerlijk, dat is al weer even geleden. Wat er aan de hand is? Nou, Jan van de Laer heeft op verzoek van de schoonvader van Lijske Franssen voor de schepenen een eed afgelegd. ‛Ik heb Elisabeth Franssen nooit niet bekend.’ Nog los van die dubbele ontkenning: als je onder ede ontkent seks gehad te hebben met Lijske Franssen, dan heb je haar hoogstwaarschijnlijk alle hoeken van de kamer laten zien en moet het plafond hoognodig opnieuw worden gewit. En tel daar dan nog de smalende reactie van Hendrik Jochims, de vriend van Jan, bij op. ‛Nou, een schone eed. Jan heeft zelf tegen mij gezegd: Komt Hendrik, laat ons naar Lijssen gaan, wij sullen een jonck maken.’

Het schandaal zit ‘m vooral in het feit dat Lijske een getrouwde vrouw is. Buurvrouwen zijn toegerust met voelsprieten voor een schandaal. Anna van Beugen, de vrouw van de chirurgijn, heeft van achter haar raam gezien dat Jan van de Laer, terwijl hij over zijn onderdeur leunde, heeft gewenkt naar Lijske. Ze stak onmiddellijk de straat over en is Jans’ huis binnengegaan en de deur, ook het bovenstuk, is achter die twee dichtgegaan …
Kort daarna – maar hoe lang heb je nodig? – is ze weer naar buiten gekomen.

Buurvrouw Maria Lesius vertelt met rode koontjes dat ze met Vastenavond in herberg Sint Joris was en dat Jan van de Laer daar ook in het gezelschap verkeerde. Iemand zei: ‛Jan, daar gaat Lijske voorbij.’

Buurvrouw Maria voegt er wat zachter, maar nu met hóógrode koontjes, aan toe dat in Gemert al heel lang wordt gefluisterd dat Lijske door Jan geïmpregneerd is, en dat Jan daar in de herberg meteen weer Lijske en feitelijk ook zijn geslachtsdeel achterna liep.

‛Komt hier, Lijske, drinkt eens.’ En buurvrouw Seijke Adriaens verhaalt van Aerdt, de broer van Jan, die ook Vastenavond vierde in Sint Joris. Hij drong aan bij z’n broer: ‛Laat gij Lijske gaan!’ Waarop Jan de vraag stelde: ‛Waarom sou sij niet drinken?’

En inderdaad, Lijske nam het drankje aan. Broer Aerdt zat zo met de situatie omhoog dat hij schreeuwend naar het huis van zijn ouders is gegaan om het te vertellen. Aardig en betrokken van die Aerdt. Maar het blijft een schandaal. Heerlijk.

Bekijk PDF