GH-2013-02 Een nieuwe Boerenleenbank

Harrie Verkampen

Op het terrein van het Boerenbondsmuseum is het laatste driekwart jaar hard gewerkt en is er een kortgevelboerderij anno 1750 – inclusief verbouwing rond 1900 tot krukhuis – gebouwd. Model hiervoor heeft gestaan de monumentale boerderij van Bertus van Berlo uit Boekel. We hebben als museum gekozen voor dit model omdat het past in de ontstaansgeschiedenis van veel boerderijen. De verbouwing rond 1900 gaf aan dat er meer welstand kwam. Dit vertaalde zich in de behoefte aan meer woonruimte. In deze periode ontstonden ook de eerste boerenleenbanken. En de eerste kassiers waren boeren die goed boerden en dus middelen hadden voor een verbouwing. In de gereconstrueerde boerderij wordt net als vroeger de bank in “de goej kaomer” gehuisvest.

In 1864 richtte Wilhelm Friedrich Raiffeisen in Duitsland de eerste Boerenleenbank op, met als doel, armoede bestrijden door ontwikkeling van de boeren. Met  de oprichting van de NCB (Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond) op 17 augustus 1896 kreeg Pater van den Elsen zijn organisatie waarmee hij aan de slag kon om de situatie van de boeren te verbeteren. De doelstellingen van Pater van den Elsen waren verheven maar realistisch, wat blijkt uit zijn woorden: “den woeker te weren, den landman in zijn nood bij te staan, maar ook spaarzaamheid, naastenliefde, arbeidzaamheid en matigheid te bevorderen.” Deze woorden sprak Pater van den Elsen op 11 oktober 1896, bij het instellen van de Commissie Raiffeisenkassen met de taak boerenleenbanken op te richten. In 1897 en 1898 werden de eerste banken in Brabant opgericht en in 1899 werd de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank in Eindhoven gesticht als koepel voor de kleine banken. Op 19 november van dat jaar ging Pater van den Elsen persoonlijk naar Milheeze voor een lezing over het nut van een Boerenleenbank. Hij stelde: ‘de Boerenleenbank werkt in principe heel eenvoudig: wat de een overheeft kan de ander tegen een lage rente lenen voor de aankoop van een paard, een koe, grond of een boerderij’. Na deze uitleg werd door enkele mensen uit Milheeze “De Milheeze Boerenleenbank” opgericht en deze was daarmee de 33e Boerenleenbank van Nederland en de 1e van onze gemeente. In 1900 vermeldde Het Staatsblad nr. 15 de goedkeuring van de bank. Martinus Manders werd directeur en Simon Moors onderdirecteur. Gerard van Scheepstal, Hein Klaassen en G. van den Heuvel vormden de Raad van Toezicht. Pastoor van Lieshout werd geestelijk adviseur. Kassier van de bank werd Willem van den Boomen. Hij stond borg voor het geld en hiervoor kreeg hij een jaarsalaris van 10 gulden. Martinus Manders was ook voorzitter van de Boerenbond en de Onderlinge Veeverzekering en mede-oprichter van de Roomboterfabriek in Milheeze. De boerenleenbank leende als werkkapitaal 10.000 gulden bij de centrale bank in Eindhoven.

De boeren werden aangespoord om zoveel mogelijk geld naar de bank te brengen. Ze kregen daarvoor 3% rente. Het spaargeld kon alleen op zondag bij de kassier worden afgegeven en het kleinste bedrag dat gespaard kon worden was 25 cent. Dit bedrag werd in 1902 bijgesteld naar minstens 5 gulden. Het hoogste bedrag dat geleend kon worden was 200 gulden, maar met borg van de Raad van Toezicht kon dat verhoogd worden naar 1000 gulden. De rente was 4%. Het ging goed met de bank en in 1902 telde ze 58 leden uit Milheeze en Bakel.

In 1914 kreeg Bakel een eigen Boerenleenbank. In 1915 volgde Gemert, in 1923 De Mortel, in 1929 De Rips en als laatste in onze gemeente Elsendorp in 1954. Door fusies zijn al deze banken opgegaan in Rabobank Gemert en later in Rabobank Peel-Noord.

De Boerenleenbank/Rabobank Gemert 1

In Gemert heeft men betrekkelijk lang op een boerenleenbank moeten wachten. Pas kort na de benoeming van pastoor Poell in Gemert werd het initiatief genomen om te komen tot de oprichting van een plaatselijke Boerenleenbank. Hij moet daartoe de aanzet
hebben gegeven.

Op 15 januari 1916 worden bij Koninklijk Besluit de statuten van de Gemertse Boeren­leen­bank goedgekeurd, zoals blijkt uit een bijvoegsel van de Nederland­se Staatscourant van woensdag 22 maart 1916.

Na de publicatie in de Staatscourant kon tot de officiële oprichting worden overgegaan. Op 4 april werd door de Boeren­bond onder leiding van voorzitter Verhofstadt een speciale vergadering uitgeschreven. Op deze vergadering hield dr. L. Deckers, hoofdinspecteur van de Boerenleenbanken, een breedvoerige lezing over het nut van een Boerenleenbank. Hij oogstte succes, want staande de vergadering tekenden 45 boeren het ledenregister. In dezelfde vergadering werd Peter van Berlo, die reeds bij het Pakhuis van de Boerenbond werkzaam was, tot kassier gekozen. Zijn jaarwedde werd later bepaald op vijftig gulden. Tot bestuurslid werden gekozen: Andries A. van Hout, Jacobus van de Vossenberg, Johannes Johanneszoon van den Elzen, Johannes Geerts en Adrianus Andries­zoon van Hout. Ze waren alle vijf boer van beroep en drie van hen hadden tevens zitting in het bestuur van de Boerenbond, zodat zij met een wakend oog de nieuwe instelling konden volgen. Tevens werd er een Raad van Toezicht ingesteld. Hierin namen zitting: J. Prinzen Verschure, Hendricus T. Vrins, hoofd van de Lagere School en Antoon Corneliszoon van den Elsen. Pastoor Poell stelde zichzelf beschik­baar als geestelijk adviseur. In de vergadering werd tevens besloten dat het schenden van het bankgeheim door de kassier of de bestuursle­den op een niet mis te verstane boete van vijftig gulden zou komen te staan.

De pas opgerichte Boerenleenbank voorzag duidelijk in een behoefte, met name als spaar­bank. Spaargeld kon worden ingelegd tegen een rente van 3%. Spaarlustigen moesten lid worden en in 1917 kon op de algemene ledenvergadering gemeld worden dat het
ledental was gegroeid tot 125.

Geleend werd er nauwelijks. Men bezat de nodige schroom om geld te lenen, wat in die tijd als iets schandelijks werd gezien. Doordat het spaargeld slechts moeizaam kon worden uitgeleend kwam de bank in het eerste boekjaar in de rode cijfers: een verlies van f127,95.

Op de algemene ledenvergadering hield pastoor Poell een krachtig pleidooi om toch vooral ook te lenen en het niet bij sparen te laten. Hij besloot zijn redevoering met de opmerking dat hij in de veronderstelling was een leenbank mede-opgericht te hebben en niet enkel alleen een spaarbank. Hij stelde zichzelf als voorbeeld, want hij maakte kenbaar dat hijzelf f2000,- had geleend bij de bank. Hij zei er niet bij, dat hij het bedrag meteen weer bij de bank als spaargeld had ingelegd (tegen dezelfde rente? hij was tenslotte de geestelijk adviseur). De terughoudendheid duurde enkele jaren voort. De Eerste Wereldoorlog en de economische malaise droegen hieraan mede bij. Langzamerhand ging het beter. In 1919 bleek het tij volledig gekeerd. Bij de Boerenleenbank wordt dan zoveel geleend, dat de boeren denken dat het zo niet lang goed kan gaan en velen halen bevreesd hun spaarcenten bij de bank terug. Pastoor Poell wist ook dit tij weer te keren. In een ledenvergadering motiveert hij de boeren met te zeggen ‘dat sparen verstandig is, want straks zul je het geld nodig hebben om een nieuw bedrijf te stichten op ontginningsgrond of om je bedrijf gezond te maken en aan te passen aan de eisen van de tijd, zoals een behoorlijke boer betaamt.’

Na het eerste verliesgevende jaar, nam het resultaat in positieve zin snel toe: in 1917 f153,- in 1918 f405,- in 1919 f628,- en in 1923 f780,-

In 1919 overleed kassier Peter van Berlo. Hij werd opgevolgd door F. van der Wiel, die deze functie eveneens combineerde met het zaakvoerderschap van het Pakhuis. Het is daarom ook niet verwonderlijk dat de bank haar intrek neemt in een kamer van de woning die de zaakvoerder van het Pakhuis gratis bewoonde. De bank huurde deze ruimte van het CAV-bestuur. In 1947 trad Jan van den Elsen, secretaris van de Boerenbond als kassier in dienst. Ook hij hield kantoor in het woonhuis van de CAV, dat gedeeltelijk als bankkantoor was ingericht. Het andere gedeelte werd door kassier Van den Elsen bewoond.

De omvang van de bank, het totaal van de bedrijvigheid was tot 1962 gering. Veel boeren haalden bijvoorbeeld het melkgeld op de dag van de betaalbaarstelling meteen weer van de bank. In 1961 en 1962 werden een eerste en een tweede administratieve hulp aangesteld. Tot die tijd deed kassier Jan van den Elsen alles in zijn eentje.

In 1962 trad Geert Pijnappels als kassier in dienst. De bankomvang bedroeg toen bijna vijf miljoen gulden. Het fenomeen van de ‘lopende rekening’ werd in die periode geïntroduceerd, de eerste vorm van giraal betalingsverkeer. In die tijd en nog lang daarna werkte men nog met spaarboekjes als het om spaargeld ging en met voorschot­boekjes als het over leningen ging.

In de zestiger jaren maakte de bank een stormachtige groei door. Voor het eerst werden ook niet-boeren lid en kreeg de bank een steeds algemener karakter. Het kantoor aan de Kapelaan­straat werd al snel te klein. Met een vooruitziende blik had men architect De Jong, die ook de Gerarduskerk onder zijn hoede had, een nieuw kantoor laten ontwerpen. In 1966 werd begonnen met de bouw van een nieuwe bank aan het Ridderplein, die in 1968 gereedkwam. Het bouwterrein was van de CAV ofwel de Boerenbond. Maar ook al moest de weegbrug, die op het bouwterrein lag, het veld ruimen, na stevig onderhandelen kwam het tot een overeen­komst tot voordeel van beide partijen.

Na de nieuwbouw is de bank tot volle bloei gekomen. Door een landelijke fusie van de Raiffeisenbanken met de Boerenleenbanken ging ook de Gemertse bank verder onder de naam ‘Rabobank’. Eind 1995 was het balanstotaal 271 miljoen gulden. Het aantal personeelsleden bedroeg toen  drieëndertig fulltime banen. De kassierstitel is door de personeels­groei vervangen door die van directeur. Eind 1995 kwam het directeurschap van Geert Pijnappels, die deze functie ruim drieëndertig jaar vervulde, in handen van Maarten van den Bosch die op krachtige wijze de bank leidde en door fusies –eerst binnen Gemert, later Gemert-Bakel, en uiteindelijk met de bank in Laarbeek – de eerste directeur werd van Rabobank Peel-Noord. Dit bleef hij tot zijn plotselinge overlijden 2 jaar geleden. Zijn opvolger is de huidige directeur Pieter Michielse.

Terugblikkend kan worden gezegd dat de bank een geweldige ontwikkeling heeft doorge­maakt. De ontwikkeling gaat in een ongekend tempo verder en al is de invloed van de NCB en zijn leden minder prominent in het bankgebeuren aanwezig, de plaatselijke betrok­kenheid is gebleven. De Rabobank is uitgegroeid tot de grootste bank in Gemert waarnaartoe de hele plaatselijke bevolking haar weg heeft gevonden.

1).  Zie ook:
Ad Otten, Anekdotisch Bankboek – Van halve cent tot Gemertse gulden, Gemert 2002.

Bekijk PDF