GH-2013-01 Panthove in Panthovelaer verklaard

Jacques van der Velden

Het zoeken naar een verklaring voor de naam Pandelaar kreeg alle aandacht als gevolg van het gouden jubileum van de Buurtvereniging Voorpandelaar-Michaelstraat. Vijftig jaar is niet niks, van harte gefeliciteerd. Naar aanleiding hiervan deed ik een
interessante vondst, die overigens te laat kwam voor het artikel in de buurtkrant. Het gaat om het begrip panthof of panthove, het eerste deel van de oudste vermelding Panthovelaer [1326]. Wat betekent het precies en wat is het verband met de Pandhof van de Dom (kloostertuin). Het uitgangspunt van dit verhaal is, dat Panthovelaer een samenstelling is van panthove en laer. In deze bijdrage gaan we specifiek in op het onderdeel panthove.

Panthove

De volgende zinsneden zijn volgens mij representatief voor het Duitstalige begrip pfandhof.

·
‘hof zur aufbewahrung der pfänder (vergl. pfandstall)’.
“so sol meines herren anwalt … daʒ vieh [vee] treiben in den pfanthof.”

·
‘hof darin pfänder aufbewahrt werden [1320]’, Schutzhof.

·
”wo auch di dorfmaister frembdts vych [vee] in den feldern funden, das sollen sy an den phandthof abtreyben.” [1549],
Oostenrijk, Tirol.

·
”Bann-: Hof, in welchen gepfändetes Vieh [vee] getrieben wird, Wann der weibel vych [vee], das nit der burger noch der
gerichtshörigen ist, uf der von Elgöw güeter an dem schaden findet, das soll er in pfand- und bannhof gen Elgow tryben.” [1535], Zwitsers idiotikon.
Elgöw is de oude naam voor de Zürische Landvoogdij Elgg.

Uit familienamen blijkt dat de ambtenaar die zich daarmee bezighield daar Pfandhöfer, Bannhofer, pfander of pfänder werd genoemd. In ons taalgebied vond ik de familienamen Pander, (de) Pandelaere of Pandelaers [Pandelarde 1291], beroepsnaam van de pander, de beambte of gerechtsbode die een panding verricht, gerechtelijk beslaglegger.

Samengesteld

Ik ga uit van de betekenis pand ‘etend, terend pand, levend onderpand: vee enz., dat door den pandnemer moet worden onderhouden’, omdat pfandhof iets met vee te maken heeft. In de Middeleeuwen werden schutters aangesteld. De schutter
werd belast met het vangen van en het toezicht houden op gevangen loslopend vee dat schade aan derden kon berokkenen. Dat vee werd gestald in een schot (schutte, schutplaats), d.w.z. een stal en/of omheind stuk grond (schutskooi).
Volgens mij is een schot, schutte, schutplaats of schutskooi hetzelfde ding als een schutzhof, pfandstall of pfandhof. Het ambt van schutter staat dan gelijk met een panthöfer. Het element hof verwijst naar de schutplaats die kon bestaan uit een afgepaald stuk grond of afgesloten ruimte beheert door de schutter. Zo’n hof moest om juridische redenen in ieder geval binnen de ban of rechtsgebied van de Heer gelegen zijn. Het lijkt mij dat het Gemertse gebied Panthovelaer of Pandelaer dan gelijk staat met een laar, waarin een schot,
schutte, schutplaats of schutskooi, binnen de ban van de Heer, gelegen is. Omdat pfandhof zich hoofdzakelijk tot het Hoogduitse taalgebied beperkt, vermoed ik dat het woord zijn roots heeft in het Duitse Rijk en dat mogelijk de Duitse Orde het begrip hier heeft gevestigd. De Pandelaar is vanuit het noorden gezien strategisch gelegen aan de toegang van ons dorp. Ik ga er van uit dat de
Pandelaar en de Haag in eerste aanleg onderdeel waren van de omheining van het dorp Gemert.

Het Nederlandse woord pandhof ‘hof, tuin of plaats binnen een kloosterpand, vroeger meestal dienende tot begraafplaats van de kloosterlingen’ is een voor een speciaal doel gereserveerd afgescheiden stuk grond en heeft in dat opzicht veel gemeen met het Duitse pfandhof. Maar, onze panthove hoeft niet noodzakelijk binnen een ommuurde hofstede te hebben gelegen om de vergelijking met een kloosterpand door te trekken, want het element pand (vee) daarin is roerend van aard in tegenstelling tot een pandhof, een
gedeelte van een kloosterpand, dat onroerend is. Beide begrippen komen waarschijnlijk van hetzelfde woord pand ’tot waarborg dienend voorwerp’, met een specifiek Nederlandse betekenisontwikkeling: als er geen roerende goederen te verpanden waren, werd mogelijk een onroerend goed (namelijk een gebouw) als onderpand gebruikt. Verder vind ik dat het element hove in panthove veel overeenkomst heeft met hof in kerkhof. In dezelfde acte uit 1326 is sprake van op dien kirchove van dien grave dat zal ziin acht voet wyt. Dit kerkhof (kirchove) is een door een gracht (grave) omgeven plaats waarin de kerk (die capelle) staat, vergelijkbaar met een
afgepaald stuk grond of afgesloten ruimte waarin levende onderpanden worden gestald. Deze betekenis van tuin is bij onze zuiderburen nog heel gangbaar en ook in ons dialect zoals blijkt uit de zin ‘Onze vádder waor aalt in z’nen hòv án ’t heuve’. In het Nederlands is dit verouderd.

Conclusie

Samengevat betekent Panthovelaer ‘een laar met een hof (omheinde ruimte, tuin), waarin de pander/schutter de (onder)panden, het vee, samendreef in afwachting van een gerechtelijke uitspraak, een rechtsgebied onder de ban van de betreffende Heer’. In het laar waarin dit pandhof zich bevond, om practische redenen vermoedelijk dicht bij de dorpstoegang, heeft zich de buurtschap Pandelaar
ontwikkeld, in de vorm van lintbebouwing langs de weg richting Erp. De huidige naam Pandelaar kan gezien worden als een verkorting van Panthovelaer.

BRONNEN

AKDOG inv nr 8, regest 17 dd 24 juni 1326: De Paalbrief; te raadplegen in Gemertse Bronnen deel 12b op de website
heemkundekringgemert.nl.

Gemertse Bronnen deel 9: Erfpachtregister

De Geïntegreerde Taalbank op de website van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie

Bernhard Mangei; Herrschaftsbildung von Königtum, Kirche und Adel zwischen Oberrhein und Schwarzwald, Inaugural Dissertation, Universität Freiburg.

Deutsches Rechtswörterbuch, Heidelberger Akademie der Wissenschaften: Pfandhof Hofstelle, Haus, in dem bewegliche Pfänder, insb. gepfändetes Vieh, abgeliefert und verwahrt werden müssen

Schweizerisches Idiotikon Digitaal – Band II, lemma Hof Bann

Beijers, H en P Koolen, Vlierdens Verleden; te raadplegen op henkbeijersarchiefcollectie.nl

dr. Frans Debrabandere e.a De Vlaamse gemeentenamen, verklarend woordenboek, 2010, p.140.

W. Vos en M van der Wijst; Gemerts Woordenboek,
Een keuze uit de woordenschat van het dialect van Gemert, 1996

Met een bijdrage van Jan Timmers.

Bekijk PDF