GH-2012-03 Historisch groen in Gemert-Bakel

Jan Timmers

Het thema voor de open monumentendag 2012 is “historisch groen”. Het is goed om daar even bij stil te staan, want “groene” landschapselementen worden vaak over het hoofd gezien als het gaat om cultuurhistorisch waardevolle objecten. Bij monumenten denken we in eerste instantie aan kastelen, kerken, kloosters, landhuizen en andere gebouwen. Maar er is nog veel meer monumentaals te beleven. In de directe omgeving van kastelen, kloosters en landhuizen treffen we bijvoorbeeld vaak historische tuinen of zelfs parken aan. Het zijn juist deze tuinen en parken, landgoederen en buitenplaatsen die in de erfgoedwereld worden gevangen onder de noemer “Historisch Groen”. In Gemert kennen we allemaal de tuin of het park rondom het kasteel. Samen met de omliggende landerijen in De Hoef kunnen we dat een landgoed of buitenplaats noemen. En eigenlijk hoort daar dan ook nog de kerk bij. Wat minder bekend is de voormalige kloostertuin van Nazareth en nog minder bekend is de nog bestaande tuin van het voormalige Kapucijnenklooster in Handel. Uiteraard hoort in dit rijtje Historisch Groen zeker ook thuis het processiepark achter de kerk van Handel.

Landgoederen in de Peel

Behalve tuinen en parken kunnen we nog veel meer landschapselementen rekenen onder historisch groen. Bij de grootschalige ontginning van De Peel werden in het oosten van de gemeente een aantal landgoederen gesticht, die qua oppervlakte veel groter zijn dan de historische tuinen en parken van onze gemeente. Alleen al het landgoed De Stippelberg omvat samen met het Beestenveld en de gemeentebossen een aaneengesloten bosgebied van 1925 ha met in het midden ervan de villa van de familie Ledeboer. De Stippelberg is grotendeels aangeplant met dennenbossen, waardoor het als landgoed minder uit de verf komt. Dat geld overigens ook voor andere Gemertse landgoederen zoals Vossenberg, De Krim, Cleefswit en De Sijp, hoewel het aandeel cultuurland daarbinnen een stuk groter is. Cleefswit is als landgoed ook herkenbaar door de aanwezige lanenstructuur. Maar als landgoed gaat er niets boven het uitgestrekte complex van Bunthorst, Grote Slink, Vinkepeel en Aarlese Peel. Het landgoed bestaat uit twee te onderscheiden onderdelen. Op de eerste plaats is dat Bunthorst en Grote Slink als landschapspark aangelegd in de periode 1910-1917 door landschapsarchitect Leonard Springer in opdracht van Adam Roelvink. Midden in dit deel van het landgoed ligt de villa Bronlaak met daarbij de “vijver” Grote Slink, omgeven door bossen en lanen. Dit deel van het landgoed ligt in Oploo, maar het is onlosmakelijk verbonden met het Ripse deel, dat voornamelijk cultuurgrond omvat. Daarbinnen is een prachtige structuur van lanen aanwezig met daarlangs met enige regelmaat monumentale boerderijen in Friese architectuur.

Hakhout in bosjes

Het gedeelte van Gemert-Bakel dat al veel langer ontgonnen was dan het Peelgebied is van oorsprong veel kleinschaliger, alhoewel dat na de ruilverkavelingen in het eind van de vorige eeuw niet altijd direct zichtbaar is. In dat oude kleinschalige landschap kwamen ook groenelementen voor die historisch van belang zijn. Het kan dan gaan om oude bomen of struiken, maar ook om plaatsen waar al eeuwenlang begroeiing aanwezig was. We moeten ons realiseren dat er een grote behoefte was aan hout in de periode dat er nog geen aardgas, aardolie of steenkool voorhanden was. Het dagelijks potje werd op een houtvuur, al dan niet in een kachel, klaargestoomd. Verwarming in de winter en het bakken van brood vragen nog om een extra hoeveelheid hout. Natuurlijk werd in Gemert-Bakel aan de rand van de Peel veel turf gestoken en gebruikt, maar dat was ook deels voor de verkoop.

Als er veel hout wordt verbruikt, moet er tegelijkertijd voor gezorgd worden dat er in de toekomst ook hout beschikbaar blijft. Voor het geriefhout en het hout voor het vuur werd daarom het systeem van hakhout gebruikt. Hakhout in de vorm van singels, wallen of bosjes werd met een zekere regelmaat tot aan de grond afgehakt. De wortels bleven in de grond bewaard en al snel groeiden er nieuwe takken en stammen. In de loop van de tijd konden daardoor grote stoven of stobben ontstaan, waarop veel meer dan één stam groeide. Hakhoutbossen en singels zijn herkenbaar aan die stobben en stronken, die in de loop van de tijd steeds groter werden en vele jaren, zelfs eeuwen oud konden worden.

Veel hakhout groeide in kleine hakhoutbosjes op hoge en droge grond. Later werden ook in nattere delen hakhoutbossen gepland. Door eerst sloten te graven en de tussenliggende stroken tegelijkertijd op te hogen werd ervoor gezorgd dat de bomen niet continu in het water stonden. Op veel plaatsen komen we deze hakhoutbossen op rabatten, zoals de verhoogde stroken grond werden genoemd, nu nog tegen.

Houtwallen en steilranden

Het meeste hakhout groeide echter niet in bossen maar op wallen en steilranden. Feitelijk gaat het steeds om begroeiing op de grens van oude akkers. De akkers werden niet alleen met houtwallen omgeven voor de productie van hakhout, maar tegelijkertijd dienden de houtwallen als omheining en veekering, zodat het vee dat in de omgeving van de akkers graasde, het gewas op de akkers niet kon vertrappen. Op die manier sneed het mes aan twee kanten. Bovendien zorgden de houtwallen voor beschutting van akkers en dienden ze ook om stuifzand in te vangen. Verspreid over de gemeente Gemert-Bakel komen we meerdere oude houtwallen tegen, die inmiddels hun functie verloren hebben. Bovendien is er inmiddels eerder een houtoverschot dan een tekort, zodat de oude hakhoutwallen en hakhoutbosjes niet meer regelmatig worden gekapt. Inmiddels zijn de meeste wallen begroeid met opgaande eiken. Een aantal jaren geleden is er een initiatief geweest om hakhoutwallen in de gemeente te inventariseren en zo veel mogelijk oude houtwallen weer in ere te herstellen. Dat gebeurt dan door de meeste opgaande bomen te kappen, zodat de oude stronken weer opnieuw jonge scheuten kunnen produceren. Het onderhoud is in handen van de actieve natuurwerkers, die niet alleen aandacht hebben voor de natuur in de Handelse bossen, maar daarnaast ook aandacht hebben voor cultuurhistorische landschapselementen zoals hakhoutwallen.

Op de rand van oude akkers komen niet altijd verhoogde wallen voor. Aanvankelijk zullen ze wel aangelegd zijn, maar in de loop van de eeuwen werden de akkers door het systeem van bemesting steeds verder opgehoogd, soms tot meer dan een meter. Op die manier kwam het oppervlak van de akker hoger te liggen dan de oorspronkelijke houtwal. Aan de rand van de akker ontstond op die manier een steil oplopende helling, een zogenaamde steilrand. De steilranden waren ook begroeid met hakhout en dat houtgewas zorgde er tegelijkertijd voor middels de wortelstronken en stobben, dat de steilrand intact bleef en niet kon wegspoelen.

Vooral in Bakel en Milheeze waren relatief veel steilranden als akkergrens aanwezig. De meesten zijn door egalisatie inmiddels verdwenen, maar het nog aanwezige aantal is nog behoorlijk groot.

Het meest opvallend is dit verschijnsel als meerdere akkers met steilranden bij elkaar liggen. In Bakel is dat op één plaats het geval. Op Geneneind ligt een zandpad juist tussen twee akkergebieden met steilranden. Daardoor heeft dat pad de vorm van een holle weg gekregen.

Hakhout op stuifduinen

Waar vooral veel hakhout werd aangelegd zijn de gebieden waar stuifzanden ontstonden door het overmatig maaien en plaggen van de heide. De bossen aan de noordkant van Bakel zijn daarvan goede voorbeelden, maar ook de stuifzanden ten zuiden van De Mortel en de hoge stuifzandbergen in Handel. Alhoewel veel van deze oude hakhoutbosjes later omgevormd zijn naar dennenbossen, zijn de eiken hakhoutstoven nog op veel plaatsen aanwezig.

Perceelsrandbegroeiing

Niet alleen oude akkers werden omheind in verband met loslopend vee. Ook tuinen en weilanden werden omheind. Omheiningen zijn er in meerdere soorten, maar het meest werd toch gebruik gemaakt van natuurlijke vormen van veekeringen. Weidepercelen in natte gebieden werden van elkaar gescheiden door slootjes, die de waterafvoer regelden, maar tegelijkertijd werden aan beide zijden van de sloot dicht tegen elkaar overwegend elzenbomen gepland. Deze elzenheggen dienden niet alleen als versteviging van de slootkant en als veekering, maar tegelijkertijd voor de houtproductie. Ook de elzen werden als hakhout onderhouden en dat betekent dat er elke vijf tot acht jaar hout geoogst kon worden. De gekapte elzenstammen groeiden weer uit tot een dichte heg.

Het systeem van perceelsrandbegroeiing met elzenheggen in de natte weidegebieden zorgde voor een kleinschalig, maar vooral voor een besloten landschap. De weidepercelen waren klein en het aantal slootjes en elzenheggen was daarom aanzienlijk. In het begin van de twintigste eeuw waren de Brabantse weidegebieden uitgegroeid tot een coulissenlandschap. Achter elke heg dook weer een nieuwe heg op.

Hagen

Terwijl in natte weidegebieden de elzenheg of elzensingel de overhand had, werden op de drogere gronden als omheining vaak hagen gebruikt. Vooral de meidoornhaag kwam veel voor. Niet alleen door zijn stugheid, maar vooral door de vervelende stekels is een meidoornhaag echt ondoordringbaar, zeker als de heg jaarlijks wordt geknipt. Veel boerenerven, maar zeker de boomgaarden die erbij hoorden, werden omgeven door een meidoornhaag. Sporadisch komt de meidoornhaag ook voor als omheining van percelen in het buitengebied. Hetzelfde geld voor de veel vriendelijkere beukenhaag, waarvan in het buitengebied op Milschot en op Geneneind nog exemplaren voorkomen, die overigens niet meer regelmatig geknipt zijn en daarom inmiddels flink zijn doorgeschoten.

De meidoornhaag werd al in de middeleeuwen toegepast als omheining van belangrijke ontginningscentra. Het is opvallend dat in de directe omgeving van oude middeleeuwse kastelen en kloosters de naam Haag als straatnaam veelvuldig voorkomt. Dat is ook in Gemert het geval. Het tracé van De Haag vormde aanvankelijk de grens van het centrale bezit van de familie Van Gemert rond hun oude kasteel Het Hooghuis. Dat domeinbezit was ongetwijfeld met een meidoornhaag omheind. Als later buiten dat domeingoed bewoning ontstaat en dus ook een weg, krijgt die als vanzelf de naam De Haag.

Landweren

Ook in Milheeze kennen we een straatnaam De Haag. Daar gaat het niet om de omheining van een middeleeuws eigendom, maar veel meer om een verdedigende omheining een eind buiten het dorp in de vorm van een landweer. Het exacte tracé ervan kennen we niet, maar de vorm van de landweer zal niet veel afwijken van de standaard: een wal met aan weerszijden een greppel en boven op de wal ondoordringbare begroeiing, meestal in de vorm van meidoorn. Aanvankelijk zullen de meidoornhagen zogenaamde vlechthagen geweest zijn. De stammetjes van de haag werden deels ingekapt en horizontaal omgebogen en op die manier in elkaar vervlochten.

Op de landweer bij de Snelle Loop tussen Gemert en Aarle-Beek was ook begroeiing in de vorm van een vlechtheg aanwezig. In getuigenverklaringen in verband met de geschillen rond de Snelle Loop wordt niet alleen gemeld dat er een “beheyming” op de wal aanwezig was, maar ook dat die van Gemert nooit “gewrocht” hebben aan die wal. We kunnen dat moeilijk anders interpreteren dan dat er een vlechthaag op de wal van de landweer aanwezig was.

Op het erf

De plaats waar historisch gezien ook altijd al “groen” voorkwam is de ruimte rondom de woning, op het erf dus.  De meeste erven waren boererven met een traditionele indeling: een woonerf ter hoogte van het woongedeelte van de boerderij en een bedrijfserf ter hoogte van stal- en schuurgedeelte.

Voor het woongedeelte van de boerderij ter hoogte van de voordeur kwamen meestal drie à vier lindebomen voor. Ze hebben meerdere functies. Omdat ze veel water nodig hebben zorgen ze ervoor dat het woongedeelte (in ieder geval in de zomer) relatief droog bleef. De tweede functie is beschutting voor het strooien dak tegen storm. Soms zijn het leilinden, soms geknotte linden. De laatste soort kon ook als bliksemafleider dienen.

Behalve lindebomen kende het woonerf een groentetuin, maar veelal ook een al dan niet afzonderlijke bloemhof. Vaak ligt de bloemhof dicht bij de voordeur, meestal zelfs recht ervoor. De bloemhof werd dan gescheiden in twee delen door een pad recht tegenover de voordeur. De bloemhof werd omgeven door een heg, meestal beuk, soms liguster.

Om praktische redenen stonden de verschillende plantensoorten bij elkaar. Zo was er naast de eigenlijke bloemhof, die nagenoeg alleen bloemrijke planten kende, ook een kruidengedeelte met fijne keukenkruiden, waarbij soms ook de kleine groentesoorten zoals sla, spinazie, radijsjes, e.d. voorkwamen. In de bloemhof ook altijd een buxusstruik (palmbos).

Uit: Willem Iven, Miet, uitgeverij Distel, Den Bosch 1978

Het boek gaat over Miet en Thidder, boerin en boer waren op het Muizenhol in Bakel.

Willem Iven gebruikte zijn eigen spelling van het dialect. Onderstaande tekst is niet omgespeld naar de standaardspelling, maar de schrijfwijze van Willem Iven is gehandhaafd.

Wel moet ik iejt opschreeve ovver d’n hof van Miete. ‘K zow Miete gruuwluk te kort doewn as ‘k dè zow vergète.

Miet durren hof waor ungevijer tiggenovver de vurste deujr. Dè waor ‘ne vrekte schonnen hof. Zô stillekes schon laog die daor alzelève mar hof te zin en volop bluumkes en gruuntes te geve. In Thidderen hof aachter de vèrrekes dor groeide niks as wa grof spul, van die knoepers van kolle en prèj en boeremoes en vruujg erpel. Mar in d’n hof van Miete dor stonne de bluumkes.

‘T waor ‘ne goeie wèrmen hof. De buujkeheg ‘r umhinne waor hog en dik en deecht. Dor woonden aalt merlingen in en blaowpeepkes. En ok mölders woonden daor zat.

……

Ge hadt daor ‘nen hofpad, temidde deur d’n hof hinne van ’t portje nor aachtere. Dor nève stonne vnalderhaande plentjes. ‘N hil dil snuffelkes en maogdepelmkes, van die merste vjoiltjes en lievermennekes. En dan ha Miet daor growte bedde mî vnalderhaande flokse en mî de knillusroze en de poslillies en de keizerskrowne. En in de zommerdag blöjde dor de Jozzuplillies. En in de mèj de vraowehartjes. Oonder d’m mispelenbos wiesse ‘ne maacht van die wilde hiesintjes van die blaow. En dor kroop ’t zliefvraowebedstrowwe ok nor alle kaante hinne. As de weenter hillemol vurbij waor gong Miet al die kistjes mî gladjole en daliejasse zette, die ze glijk aachter op stal ha bewaort. En die blöjde dan in augustus dè ’t vrekte. Al ’n mond of wâ eerder stonne de zoomeraasters en de ridderspore en slaopmutskes volop mî de bloeme. En ok de kattestarte en d’ammerante en de stroj-bluumkes. En toch waore die ammel pas in april gezèjd. De slaopmutskes gonge glijk dicht tigge den tijd dè de bibbervleenderkes begozze te vliege en de tunnisbloeme owpe gonge. En as ’t dan nie te veul wèjde kooste ge dan de kamperfoelie zroike, die daor dör de heg hinne wies.

Naast een bloemhof was er een moeshof met groenten op het erf. Allerlei traditionele groenten kwamen daarin voor, zoals wortels, diverse soorten bonen en koolsoorten. Niet alleen de moeshof, maar ook veel van die traditionele groenten zijn we inmiddels vergeten. In de tuinen van VELT op Schoorswinkel en bij De Wilde Bertram worden een aantal van die “vergeten groenten” weer verbouwd.

Verder hoort er op het traditionele boerenerf een boomgaard met hoogstamfruitbomen en verschillende bessenstruiken. De boomgaard werd omgeven door een haag, meestal een meidoornhaag. Aan de rand van het erf stonden meestal hoogopgaande bomen zoals kastanje, walnoot, beuk en eik. Soms ook fruitbomen als er geen afzonderlijke boomgaard was.

Op het erf werd vaak ook plaats ingeruimd voor vlierbossen en mispels.

Bijzondere bomen

Over historisch groen of groen in de historie zijn veel bijzonderheden te melden. Veel meer dan in het kader van dit artikel aan de orde kan komen. Zo heeft er een aantal jaren geleden een inventarisatie plaatsgevonden van oude en bijzondere bomen. Een groot aantal is geïnventariseerd en komen voor op plaatsen die je niet zou verwachten. Het gaat om o.a. eiken, beuken, kastanjes en lindebomen. De dorpslinde van Handel is een voorbeeld dat vermelding verdient, maar dat geldt ook voor de bijzondere bomen op het oude kerkhof van de St Janskerk in Gemert. We gaan er nu niet verder op in, maar maken graag een uitzondering voor een echt historische boom in Gemert, die ook al eeuwen geleden verdwenen is. Het gaat over een oude eik, waaronder rechtszittingen plaatshadden. Het verhaal gaat dat oude, soms heilige eiken een belangrijke rol gespeeld zouden hebben in de rechtspraak in onze prehistorie. De rechtszittingen van de Germanen onder eikenbomen worden in geschiedenisboeken nog regelmatig aangehaald. Zo’n oude boom kennen we in Gemert of Bakel niet, maar het scheelt niet veel. Want in de middeleeuwen stond er een eikenboom in Gemert, waarvan bekend is dat er rechtshandelingen plaatshadden. In 1394 wordt gemeld: “…in villa de Ghemert sub arbore quercina dicta die prieel eyck …” , vertaald: “… in het dorp Gemert onder de eikenboom, die prieel eik wordt genoemd..”. Uit latere bronnen blijkt dat die bijzondere eikenboom ergens in de Haageik gestaan moet hebben. Hij was zo belangrijk en opvallend dat iedereen in Gemert hem gekend moet hebben als de eik bij De Haag. De huidige staatnaam Haageik heeft er zijn naam aan te danken.

Citaat van pater Gerlacus van den Elsen, oprichter van de Boerenbond., van zo’n honderd jaar geleden

“Terecht wordt erover geklaagd dat het volk meer en meer een zwervend leven leidt, gedurig verhuisd en geen huis, geen grond, geen dorp of stad meer heeft, waaraan het gehecht is, zelfs geen vast vaderland meer bezit. Oorzaak daarvan is mede het wegnemen van alle bekoorlijkheid aan het platteland. In plaats van de schoonheid te vergrooten, die de bewoners onbewust aantrekt, doet men door de ruilverkaveling alle boomen en struiken en vogels verdwijnen. Waar men alleen aan den grond hecht, zoolang hij een bron is van winst, daar is geen vaderlandsliefde meer, zoodra die bron ophoudt te bestaan.”

Bekijk PDF