GH-2012-01 Hoofddoekjeskwestie in Gemert

Rob de Haas

We schrijven januari 2012. Koningin Beatrix brengt een staatsiebezoek aan het Golfstaatje Oman. In het programma is ook een bezoek aan een moskee ingeruimd. De Nederlandse vorstin draagt daarbij een hoofddoek over haar hoed. Een Omaanse gewoonte, die zij vanzelfsprekend wil respecteren. We zien een dergelijk ritueel wel vaker, als bijvoorbeeld vooraanstaande vrouwen op audiëntie gaan bij de paus in Rome. De fractieleider van de Partij Voor de Vrijheid (!) twittert echter onmiddellijk de wereld in, dat het hoofddoekje het symbool is van vrouwenonderdrukking binnen de islam. Beatrix verzucht hardop “Wat een onzin!”. Criticasters vinden dat een te politieke uitspraak en die mag de majesteit niet doen. De media duiken er maar al te graag bovenop. Een storm in een glas water.

Rijke Roomse Leven

Zo’n 60 jaar geleden speelde er in Gemert al een hoofddoekjeskwestie, maar die heeft de media niet gehaald, ook niet de lokale voor zover bekend. We zitten nog in de tijd van het ‘Rijke Roomse Leven’, al heeft de aanduiding ‘Rijke’ een wat wrange smaak gekregen na de recente onthullingen van kindermisbruik door geestelijken. Hoe het ook zij, we hebben het wel over een tijd, waarin het dagelijks leven van met name de zuidelijke Nederlander, dus ook van de Gemertenaar, sterk bepaald wordt door de regels van de katholieke kerk. Dat geldt niet alleen de gang naar de kerk voor het bijwonen van allerlei diensten: ’s zondags de Hoogmis en het lof; door de week de ochtendmissen; de wekelijkse biecht ter verlossing van kleine en grote zonden; de vele hoogtijdagen als Kerstmis, Pasen, Pinksteren, Maria Lichtmis, Hemelvaartsdag, Sacramentsdag, Maria ten Hemelopneming en de daaraan voorafgaande periodes als advent en vastentijd; Allerheiligen en Allerzielen, dagen waarop we de kerk in- en uitlopen om aflaten te verdienen waarmee we zieltjes van overleden dierbaren vanuit het vagevuur alsnog kunnen overhevelen naar de hemel.

Ook het dagelijks leven thuis is doordrenkt van geboden van de kerk. Op zondag mag er niet worden gewerkt, nog geen wasje mag worden gedaan. Het erf moet maar op zaterdag worden aangeharkt evenals het schrobben van de stoep. En we bidden wat af. Ochtend-, middag- en avondgebed. Voor en na de maaltijd. Over elk nieuw brood wordt een kruis geslagen. Het wijwaterbakje moet geregeld worden bijgevuld. Bijzonderheden in een mensenleven als geboorte, ziekte, jubilea, huwelijk en dood zijn ondenkbaar zonder bemoeienis van de kerk en dat geldt per definitie voor de doop, de eerste H. Communie en het vormsel. De parochieleiding vaart er wel bij, krachtig en opzichtig gesteund door de notabelen.

Hoofddoekje verplicht

Op zondag is het bij wonen van de H. Mis een verplichting. Nuchter, dat wil zeggen zonder vooraf gegeten te hebben. De kerken zitten bomvol. Alle banken en stoelen zijn bezet. Achterin moeten laatkomers blijven staan. Iedereen is op zijn zondags uitgedost. Mannen zijn weliswaar met hoed of pet op naar de kerk gekomen, maar zij zetten deze eenmaal binnen eerbiedig af. Vrouwen zijn verplicht om een hoofdbedekking te dragen. Een antieke poffer, een modern hoedje al dan niet met voile of een eenvoudig hoofddoekje. Zij hoeven deze binnen niet af te doen. Sterker nog, bij het ter communie gaan behoort het vrouwenhoofd zedig bedekt te zijn.
De communie is het centrale gedeelte van de dienst. De priester spreekt dan een gebed uit waarmee hij brood en wijn verandert in het lichaam en bloed van Christus. Daadwerkelijk, dus niet symbolisch. Een van de vele mysteries van het geloof. Op zijn teken stormt het kerkvolk de banken uit en haast zich naar de fraai gebeeldhouwde communiebank voor in de kerk. Je verovert al duwend een plekje dat vrijkomt, gaat op de knieën en vouwt je handen onder het witte kleed, dat over de communiebank hangt. Uit je ooghoeken kijk je of de priester met de kelk al nadert. Hij beweegt als een schietspoel heen en weer vergezeld door een misdienaar, die het kazuifel vasthoudt zodat de priester ongehinderd de hosties kan uitdelen en een schaaltje om te voorkomen dat een hostie per ongeluk op de grond valt. Zodra hij in de buurt komt, sluit je vroom de ogen, steek je je tong uit en wacht je het moment af waarop je de hostie op je tong voelt plakken. Dan sta je op en wring je je door de rijen wachtenden achter je, terug naar je plaats. Het ter communie gaan verloopt in die tijd dus lawaaierig en chaotisch, veel minder gedisciplineerd dan tegenwoordig. Nogal wat kerkgangers houden het voor gezien en kiezen dat moment uit om de kerk te verlaten. Ze hebben naar hun gevoel voldoende aan de zondagsplicht voldaan.

Je kunt je voorstellen dat je je behoorlijk gepakt en beschaamd voelt, als je op de communiebank geknield met je tong buitenboord door de pastoor of kapelaan wordt overgeslagen. Niet per ongeluk, maar expres. De boot is dan ook aan als dat een aantal Indische vrouwen overkomt kort nadat zij zich met hun gezinnen zo’n zestig jaar geleden in Gemert hebben gevestigd. Als zij verhaal halen, blijkt dat zij tijdens de communie worden overgeslagen, omdat zij geen hoofdbedekking dragen. Die verplichting kenden zij in Indië niet en aanpassen is mooi, maar er zijn grenzen. De dames besluiten om dan maar niet meer naar de kerk te gaan en daarmee is de Gemertse hoofddoekjeszaak geboren. Pastoor Van den Heuvel zit met de kwestie in zijn maag. Hij probeert de Indischen te overreden om een hoedje te dragen, maar zij maken er een principiële zaak van en weigeren. Ze willen niet meedoen aan die wekelijkse modeshow. Pater Martin van der Drift getuigt ervan, dat de pastoor eigenlijk wel wil toegeven, maar dat enkele leden van het kerkbestuur die soepelheid nog niet kunnen opbrengen. Uiteindelijk hakt pastoor Van den Heuvel de knoop door en schaft de verplichting om iets op het hoofd te dragen af. En zie daar. Niet lang daarna zijn er ook Gemertse vrouwen die blootshoofds ter kerke gaan.

Bekijk PDF