GH-2011-03 Integratie in vrijheid
INTEGRATIE IN VRIJHEID
Rob de Haas
(rede uitgesproken tijdens de 4-meiherdenking 2011)
Vanavond herdenken wij de slachtoffers van oorlogsgeweld met het thema ‘Vrijheid op straat’. Wat dat betekent kunnen we dagelijks op de televisie zien. Massa’s mensen die met gevaar voor eigen leven op straat demonstreren voor meer vrijheid en democratie. Arabische machthebbers, schieten meedogenloos met scherp en maken zo veel slachtoffers. En toch blijven er mensen de straat opgaan. Voor zoveel moed kun je alleen maar respect hebben.
Respect ook betonen wij vandaag aan de slachtoffers van oorlogsgeweld. Met eerbied noemen wij hun namen, opdat wij hen niet zullen vergeten. Zij gaven immers hun leven voor onze vrijheid. En hierbij denken wij dan aan alle gesneuvelde soldaten, aan al degenen die hun verzetsdaden moesten bekopen met de dood, aan al die onschuldige burgers die het slachtoffer werden van vergelding, en zeker aan de vele duizenden landgenoten die naar vernietigingskampen zijn gevoerd, zoals de Joden, de Roma en Sinti en homoseksuelen.
Vanavond vraag ik u ook te denken aan de vele duizenden slachtoffers in Nederlands-Indië. Zelf Indische Nederlander heb ik daar twee redenen voor. Het is nu namelijk precies 60 jaar geleden, dat een grote groep Indische gezinnen onderdak kreeg in Gemert, in de wijken Molenakker en Berglaren. Voor ons, maar ook voor Gemert een historische gebeurtenis. Er woonden hier in 1951 bijna 7000 mensen en daar kwamen in korte tijd meer dan 600 Indische Nederlanders bij, vreemdelingen met een heel andere cultuur en met een andere huidskleur. De meesten kwamen hier met slechts wat persoonlijke bezittingen, want zij hebben alles moeten achterlaten toen zij hun geboorteland ontvluchtten om het vege lijf te redden. Noodgedwongen door de politieke situatie.
En dan ben ik meteen bij de tweede reden om vanavond aandacht te vragen voor Nederlands-Indië. Helaas zijn nog maar weinigen van de eerste generatie in leven, maar wij mogen weten dat de meeste Indische Gemertenaren de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog aan den lijve hebben ondervonden en vaak familieleden hebben verloren. Bovendien zijn er in Indië ook Gemertse soldaten gesneuveld.
Zoals u weet, begon de oorlog in Azië op 7 december 1941, toen Japan de Amerikaanse vloot in Pearl Harbour bombardeerde. Twee maanden later gevolgd door de slag in de Javazee, waarbij de Nederlandse marine kansloos ten onderging. 2000 Mariniers onder wie hun commandant Karel Doorman vonden er hun zeemansgraf. Op 8 maart 1942 capituleerde de Nederlands-Indische regering en werd de kolonie bezet door Japanse soldaten, juichend ingehaald door de Indonesische bevolking. Alle militairen van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger werden krijgsgevangen gemaakt en in kampen opgesloten, veroordeeld tot dwangarbeid. Dat gold ook voor Nederlandse burgers. De mannen gescheiden van de vrouwen. Kinderen bleven bij hun moeder, totdat een zoontje 10 jaar werd. Dan werd hij overgeplaatst naar een mannenkamp en lang niet altijd bij zijn vader. U kunt zich voorstellen welke hartverscheurende taferelen zich hebben afgespeeld, als een kind bij zijn moeder werd weggehaald.
Ook Indische Nederlanders kwamen in een Jappenkamp terecht, tenzij die konden aantonen, dat ze veel Indonesische voorouders hadden. Dan werden ze tot de inheemsen gerekend en hoefden ze niet het kamp in. Zo kon het gebeuren, dat de vader van mijn moeder, opa Willem van der Star, naar kamp Kesilir werd gestuurd en zijn vrouw Walla van der Star niet. Zij had namelijk een Javaanse moeder voor wie zij zorgde. Mijn grootvader Willem heb ik nooit gekend, want hij is na een jaar in het Jappenkamp door uitputting en ziekte overleden. Ook mijn moeder Fido is met haar 22 jaar in een vrouwenkamp vastgezet. Haar kampleven bestond o.a. uit het scheppen van maden uit stinkende rioolputjes, die om de eiwitten in het eten werden verwerkt. Ze is ook door Japanners mishandeld, zoals die keer dat ze naakt aan haar voeten werd opgehangen.
Mijn vader Jan heeft 3,5 jaar in krijgsgevangenschap doorgebracht en moest al in de eerste dagen als 23-jarige getuige zijn van de onbegrensde wreedheid van de Japanners. Hij schreef zelf over drie medegevangenen die na hun ontsnapping weer waren opgepakt. Dat ze “ten aanschouwen van iedereen als honden met een touw om den hals door het kamp gesleurd werden en vervolgens aan het prikkeldraad vastgebonden om niet lang daarna doodgestoken te worden door een peloton jappen met de bajonet op het geweer.” Iedereen moest de terechtstelling bijwonen. “Ongeblinddoekt, een spuug in het gezicht van den Japse officier die het commando voer en een “leve de Koningin”, zoo viel de laatste van die drie helden.”
De ervaringen van mijn ouders mogen illustratief worden genoemd voor de oorlogstijd in Nederlands-Indië. Het is veelbetekenend dat tegenwoordig in gedachtenisprentjes van overleden Indische Nederlanders vaak de oorlogstijd wordt gememoreerd. Hoewel onderling weinig over de oorlog werd gesproken, is de Indische gemeenschap altijd behoorlijk gefrustreerd geweest door de geringe aandacht voor de oorlog in Indië.
Vele duizenden landgenoten hebben de jappenkampen niet overleefd. En toen Japan op 15 augustus tot overgave werd gedwongen met atoombommen op Hirosjima en Nagasaki (ook ten koste van zo’n 200.000 mensenlevens), was het voor de Nederlanders in Indië nog niet voorbij. Niks bevrijding. Niks feest, maar opnieuw doodsangst. Nationalistenleider Soekarno had namelijk twee dagen na de capitulatie van Japan op 17 augustus 1945 Indonesië onafhankelijk verklaard. Meteen gingen fanatieke Indonesiërs moordend en plunderend alles wat Nederlands was te lijf. Vele duizenden slachtoffers makend. Nederland stuurde ijlings troepen naar Indië. Ook Gemertse soldaten. Enkelen van hen zijn niet teruggekeerd: Mathieu van Berlo (24 jaar), Martien de Fost (22 jaar) en Martien Goossens (21 jaar).
Er ontstond een guerrillaoorlog tussen Nederland en de nationalisten met vele slachtoffers aan beide zijden. Het was uiteindelijk de internationale gemeenschap die de Nederlandse regering dwong om Indonesië zijn onafhankelijkheid te geven. Dat gebeurde in december 1949. De verhoudingen tussen Nederland en Indonesië waren door de strijd erg slecht en de kwestie Nieuw-Guinea, maakte het er ook niet beter op. Voor Nederlanders en iedereen die daarmee verbonden was, was geen plaats meer. Dus vertrokken zo’n 300.000 Nederlanders en Indische Nederlanders voorgoed naar Nederland. Daarbij ook nog 12.000 Molukkers, die aan Nederlandse zijde hadden meegevochten in het KNIL. Soekarno wilde hen niet. Niet op Java en niet op de Molukken. De regering kon hen alleen nog maar hierheen halen, wel met de bedoeling ervoor te zorgen dat ze terug konden keren naar de Molukken. Het is er nooit van gekomen.
Na dit relaas, wil ik graag positief eindigen met de constatering dat de Indische gemeenschap volledig is ingeburgerd in de Gemertse samenleving. Velen van ons zijn ook met Gemertenaren getrouwd. Het was heel slim van het gemeentebestuur van 1951 om de Indischen zo te huisvesten, dat er behalve Indischen ook Gemertenaren naast hen woonden. Dat heeft zeker bijgedragen tot een soepele inburgering. Goed, niet iedereen zal even gelukkig zijn geweest met de komst van zo’n grote groep vreemdelingen, maar van uitsluiting is nooit sprake geweest. We mogen gerust zeggen, dat toen door Gemert iets bijzonders is verricht. Daar kunnen we vandaag de dag nog iets van leren.
Bekijk PDF