GH-2011-02 Middeleeuwse pauselijke Bulla in de Kromstraat

MIDDELEEUWSE PAUSELIJKE BULLA IN DE KROMSTRAAT

Ad Otten & Jan Timmers

Het was in april 2010 dat Anton van Boekel uit De Mortel zijn detector eens wilde beproeven in de net buiten het Mortelse gelegen Kromstraat. Het was niet de eerste keer dat hij daarmee aan de slag ging, maar daar, zo wist hij, liggen verschillende boerderijen waarvan de oorsprong terugvoert tot in de middeleeuwen, dus wie weet…. In de Kromstraat nam Anton het eerste zandweggetje rechts dat midden over een akker voert. Zijn detector reageerde vrijwel meteen: ‘pieppiep, pieppiep’. Hij stond midden op het weggetje maar evengoed toch even nakijken. Het bleek een bruingrauw hard schijfje, amper 10 centimeter onder het maaiveld.

Binnen een paar dagen werd het door collega-speurders op www.pieppiep.nl herkend als een pauselijk loden zegel, een zogeheten bulla, van Johannes XXII, paus in de periode 1316-1334.

De meest brandende vraag is nu: ‘hoe komt zo’n middeleeuwse pauselijke bulla terecht in het zandwegprofiel dat hier over een hoge akker voert? Wie verliest nu ‘onder weg’ een pauselijk zegel? Dat moet ook vroeger toch beschouwd zijn als iets belangrijks en als iets van heel bijzondere waarde? Het is een vrijwel identiek zegel als dat er hangt aan de oorkonde waarmee paus Eugenius IV in 1436 instemde met de stichting van de zelfstandige parochie Gemert, los van de oerparochie Bakel.1 De bulla die Anton van Boekel vond dateert echter uit een periode van nog ruim een eeuw verder terug in de geschiedenis. Wat zou de paus toen in Gemert met een pauselijk zegel hebben willen bekrachtigen? Een Gemertse oorkonde uit de periode 1316-1334 waaraan een pauselijk zegel ontbreekt is niet bekend. Dus ook die moet zijn kwijtgeraakt? Bijgevolg kunnen we naar de inhoud van dat charter slechts gissen. Zou de uit 1270 daterende kerk een aparte status gekregen hebben? Zouden de Heren van Gemert bevestigd zijn, of juist niet, in bepaalde rechten over de van oorsprong eigen-kerk? Of moeten we er ernstig rekening mee houden dat de gevonden bulla misschien wel niks met Gemert te maken heeft? Dat die gewoon met zand en puin van elders hier op die zandweg terecht is gekomen?

Over de bulla valt hoe dan ook wel een en ander te vertellen. Pauselijke bulla’s waren eeuwenlang hetzelfde. Aan de ene kant de hoofden van de apostelen Petrus (rechts) en Paulus (links) met daarboven de afkorting SPASPE dat staat voor ‘Sanctus Paulus Apostulus Sanctus Petrus Episcopus’ (vertaald: ‘heilige apostel Paulus en heilige bisschop Petrus’). Aan de ommezijde van de bulla vinden we vervolgens de naam van de paus. In het geval van de bulla uit de Kromstraat lezen we daar: JOHANNES PP XXII. Van deze paus weten we dat hij niet resideerde te Rome. In 1316 volgde hij namelijk Clemens V op als de tweede paus in ballingschap te Avignon en hij zou er als Johannes XXII ook overlijden op 4 december 1334. In zijn regeerperiode wist hij het Pauselijk gezag niet te herstellen.2 Avignon zou nog tot 1377 de zetel blijven van de paus, terwijl het daarna zelfs nog tot 1408 de residentie is van zogenaamde ’tegenpausen’

2011-2 bulla1Men zou zich af kunnen vragen of de gezagscrisis van de paus in die periode ten grondslag gelegd kan worden aan het zomaar ‘verliezen’ van pauselijke zegels. Het was met name het Duitse Rijk en grote delen van Italië die behoorden tot de antipauselijke partij. Binnen het Duitse Rijk was er echter ook een partij van welfen die weer wel pausgetrouw was en daartoe hoorde doorgaans ook Holland, Zeeland, Brabant, Limburg en Gelre, zeg maar ‘de Nederlanden’. Erg waarschijnlijk lijkt het niet dat de gezagscrisis waarin de paus verkeerde ten grondslag gelegd kan worden aan de in het ‘open veld’ gevonden pauselijke zegel.

Verloren voorwerpen?

De intrigerende vraag blijft overeind: ‘hoe komt zo’n middeleeuwse pauselijke bulla terecht midden in het zandwegprofiel dat hier over een oude akker voert? Wie verliest er nu in het open veld een pauselijk zegel? Die moet toch ook vroeger beschouwd zijn als iets belangrijks en als iets van heel bijzondere waarde. Ja toch?? De meeste metalen voorwerpen die met een metaaldetector worden gevonden zijn in de praktijk meestal tamelijk waardeloze voorwerpen. Oude spijkers, kleine stukjes metaal die afgebroken zijn van allerlei soorten voorwerpen, die zijn te beschouwen als afvalproducten. Ze raken bij het huisvuil en komen op de mesthoop terecht. Samen met het mest worden ze verspreid over de akker.

Daarnaast is er nog een categorie metalen voorwerpen die niet kapot zijn en feitelijk nog bruikbaar waren. Ze zijn te beschouwen als verloren voorwerpen. Voorwerpen die verloren raakten bij het bewerken van de akker. Soms zijn het delen van gereedschap of werktuigen, maar het gaat ook om metalen knopen en gespen, die tijdens het werk loslaten van kleren of schoenen. Ook (trouw)ringen kunnen tot deze categorie worden gerekend.

Tenslotte is er de derde categorie, bestaande uit waardevolle voorwerpen, voorwerpen die op een of andere manier een bepaalde waarde vertegenwoordigen. Zo worden er met metaaldetectoren regelmatig munten gevonden. Het zijn soms maar “gewone” duiten, soms zijn het zelfs gouden munten, maar ze vertegenwoordigen allemaal een zekere financiële waarde. Daarnaast worden er ook religieuze voorwerpen aangetroffen, zoals heiligenmedailles, pelgrimsinsignes en reliekhouders. Deze voorwerpen vertegenwoordigen misschien niet altijd een hoge financiële waarde, maar zeker wel een religieuze waarde. Het gaat om gewijde voorwerpen, die op grond daarvan als waardevol kunnen worden beschouwd. De bulla die in de Kromstraat werd gevonden valt ook duidelijk in deze categorie. Het is misschien niet een gewijd voorwerp, maar het is afkomstig van de paus en heeft op grond daarvan een zekere heiligheid.

Van deze laatste categorie waardevolle metalen voorwerpen die op akkers worden gevonden, kunnen we ons veel moeilijker voorstellen dat ze zomaar verloren of kwijtgeraakt zijn. Op waardevolle spullen ben je nu eenmaal zuinig. Dat geldt nu, maar dat gold vroeger in nog hogere mate.

Onderzoek op akkers

Nog maar kort geleden heeft Johan Verspay in Veldhoven een onderzoek uitgevoerd naar voorwerpen die aangetroffen worden in de zwarte grondlaag van oude akkers. Oude akkers zijn in de loop van eeuwen bijna jaarlijks voorzien van mest. De mest bestond uit allerlei soorten organisch materiaal, vermengd met zand. De akkers werden langzaam aan steeds verder opgehoogd en de zwarte grondlaag werd steeds dikker, soms tot meer dan een meter dik. Bij het onderzoek in Veldhoven is de gehele zwarte grondlaag onderzocht op voorwerpen door deze in kleine vakken laagsgewijs uit te zeven en met metaaldetectoren te onderzoeken. Van de metalen voorwerpen die werden aangetroffen kon inderdaad geconstateerd worden dat ze in bovenstaande drie categorieën ondergebracht konden worden: afvalproducten, verloren voorwerpen en waardevolle voorwerpen. Voorwerpen uit de eerste twee categorieën werden in alle vakken en lagen verspreid aangetroffen. Het gaat daarbij dus echt om een willekeurige verspreiding. Iets wat je bij afval of verloren voorwerpen ook zou verwachten. Maar bij de derde categorie, die van de waardevolle voorwerpen, was iets speciaals aan de hand. Die voorwerpen werden niet in alle vakken aangetroffen, maar steeds in een beperkt aantal vakken dicht bij elkaar. Die waardevolle voorwerpen werden wel op allerlei dieptes, maar steeds in de buurt van elkaar aangetroffen. Met behulp van statistische berekeningen kon worden aangetoond dat hier geen sprake van toeval kon zijn. Het kan niet anders of deze voorwerpen zijn bewust en met opzet op een speciale plaats op de akker achtergelaten of begraven.3

Gewijde grond of oogstdankgave?

Mensen brengen bewust waardevolle voorwerpen naar eenzelfde plaats op de akker om ze daar met opzet achter te laten of te begraven. Waarom doen ze dat? Het kan bijna niet anders of het heeft te maken met de functie van de akkers en met de opbrengst er van. Een mislukte of juist een rijke oogst heeft grote gevolgen voor de gebruiker van de akker. Door de eeuwen heen hebben boeren dingen gedaan om gods hulp af te smeken voor een goede oogst. Er werden langs wegen in akkers soms hagelkruisen geplaatst tegen onweer en hagel. Er werden tijdens de kruisdagen processies door de velden gehouden en nog niet eens zo veel jaren geleden ging elke boer op palmzondag de rogge in het veld palmen. Daarbij werden in wijwater gedoopte palmtakjes (feitelijk waren het buxus takjes) in een hoek van de akker in de grond gezet. De akker werd daarmee gewijde grond en de oogst zou daardoor beschermd worden.4 2011-2 bulla2

Het is heel goed voor te stellen dat boeren in voorgaande eeuwen hun akkers hebben “gewijd” door middel van rituele handelingen, waarbij kostbare voorwerpen zoals munten of religieuze voorwerpen steeds op dezelfde plaatsen op hun akkers werden ingegraven.

Het omgekeerde is echter ook mogelijk. De waardevolle voorwerpen worden dan niet in het voorjaar achtergelaten om een goede oogst af te smeken, maar de voorwerpen dienden als een soort oogstdankgave. Het is vergelijkbaar met de votiefgaven die op veel pelgrimsplaatsen als dank voor genezingen of andere “wonderen” werden geschonken.5 Het is goed denkbaar dat boeren zich verplicht voelden om na een goed gelukte oogst in barre weersomstandigheden hun dank daarvoor te uiten middels het ritueel van een “schenking” in de vorm van een kostbaar voorwerp.

Welk van deze twee mogelijkheden van toepassing is op onze pauselijke bulla weten we (nog) niet, maar dat de bulla opzettelijk en bewust is achtergelaten is een feit.

Wie en wanneer?

Dan rest de vraag natuurlijk nog wie de “schuldige” schenker was en wanneer hij of zij dat deed. Het was niet zo maar een boer. De “dader” kon beschikken over een bulla. Dat betekent dat hij naar alle waarschijnlijkheid ook de beschikking had over de oorkonde waaraan de bulla oorspronkelijk was bevestigd. Pauselijke oorkondes werden niet aan gewone boeren afgegeven, maar waren meestal bedoeld voor kerkelijke instellingen. Onze dader moet dus een goede relatie gehad hebben met de betreffende kerkelijke instelling. Het gaat op zijn minst om een priester, pastoor, kloosterling of kanunnik. Zoals al gemeld is een pauselijke oorkonde uit de periode 1316-1334 die met Gemert of een Gemertse instelling te maken heeft vooralsnog niet bekend. Wie weet komen we er nog eens achter aan welke oorkonde de bulla eens was bevestigd. Dan zullen we misschien ook meer kunnen zeggen over de persoon die verantwoordelijk was voor de offergave.

Dat de bulla zelf uit de periode 1316-1334 dateert wil overigens niet zeggen dat de bulla in die periode “geofferd” is. Het is zelfs waarschijnlijk dat dat pas (veel) later is gebeurd.

 

NOTEN:

1. Ad Otten, De vestiging van de Duitse Orde te Gemert 1200-1500, Gemert 1987, blz.113.

2. J. Chantrel (vertaald ddor J.H. Wensing), Levens der Pausen, 15de deel, Utrecht 1867, blz. 142-175 Joannes XXII.

3. Informatie over het onderzoek in Veldhoven en de resultaten ervan is mondeling medegedeeld door de onderzoeker Johan Verspay.

4. Bernard van Dam, Oud Brabants Dorpsleven, Eindhoven 1972, p. 47; Wim van de Wouw, Rogge Palmen, http://www.cubra.nl/brabantslandschap/61wimvandewouwpalmpasen.htm

5. Zo bijvoorbeeld in Handel. Peter Lathouwers, In eeren ende oirbaer onser vrouwen te Haenle, Gemert in Beeld nr 13, Gemert 2005

Bekijk PDF