GH-2010-04 Middeleeuws kruisbeeld met eksteroog
Ad Otten
Het in het voorjaar 2010 geopende spiksplinternieuwe Ruijschenbergh kreeg meteen ook een aantal relikten mee uit haar voorgeschiedenis. Zo kreeg het antieke stenen beeld van de Heilige Elisabeth, patrones van de armen en behoeftigen, een prominente plaats in de moderne entree. Elisabeth is afkomstig uit de topgevelnis van de in 1974 gesloopte Gasthuiskapel aan de Nieuwstraat. Behalve dit uit 1908 daterende beeld werd in Ruijschenbergh in de nieuw ingerichte ‘stiltekamer’ een eikenhouten Christus aan het kruis opgehangen. En daaraan is tot dusver in de Gemertse annalen eigenlijk nog nooit aandacht geschonken, terwijl we hier – te oordelen naar de stijlkenmerken – naar alle waarschijnlijkheid van doen hebben met een aantal honderd jaren ouder beeld dan dat van Elisabeth. Ook deze crucifix is afkomstig uit het oude gasthuis aan de Nieuwstraat. In 1874 of heel kort daarna, moet het in processie vanuit klooster Nazareth door de zusters Franciscanessen naar het Gasthuis zijn gedragen toen de zusters onder supervisie van het RK Parochieel Armbestuur daar de zorg voor de Gemertse bejaarden op zich namen. Het kruisbeeld kwam te hangen in de mannenzaal en is daar gebleven tot het gasthuis eind 1970 werd verruild voor Bejaardenhuis Ruijschenbergh aan de Kapelaanstraat. Ad Marinus die in de loop van 1970 al aantrad als directeur van Ruijschenbergh ziet het er zo nog hangen. Je keek er recht op wanneer je de mannenzaal binnekwam. “En,” zo vertelde Ad, “de mènnekes zaoten op allemol verskillende stuujl op ’n rij langs de muur èn ze keeke allemol nèt zo zieleg as de Christus die ‘r booven hing.” Uit ’n gesprek tussen twee van die ‘mènnekes’ is hem altijd de vermaning bijgebleven: “Ge moet nie zo klaoge. Kiek daor mar ‘ns!” waarbij nadrukkelijk gewezen werd op de zichtbaar lijdende Christus aan het kruis, boven aan de muur. Ad nam het beeld eind 1970 mee naar de Kapelaanstraat en liet het tot ieders instemming – behalve die van architect Reuser – ophangen op een verder lege muur in de kapel van het nieuwe Ruijschenbergh. Voor iedereen meteen in het zicht bij het binnenkomen van de kapel. De architect wilde helemaal niets aan de muur. Schoon metselwerk was hem genoeg.
Van de zusters vernam Ad Marinus dat het beeld afkomstig was uit de vroegere vestiging van de zusters te Weert en dat het via het (moeder)klooster van Oirschot naar Gemert was gekomen. Uit deze mondeling overgeleverde voorgeschiedenis kunnen we concluderen dat het beeld tenminste uit de zeventiende eeuw moet dateren. Maar wanneer je in beeldenboeken zoekt naar vergelijkingsmateriaal dan krijg je al gauw de indruk dat de crucifix misschien nog wel twee eeuwen ouder is. Het is in elk geval een beeld dat de aandacht waard is.
In de loop van de tijd is het verschillende keren ‘verstukt’, de armen zijn het meest duidelijk uit een veel jongere tijd en zijn zeer zeker ook niet door een groot kunstenaar gemaakt maar dat is zeker wel het geval met het indrukwekkende lijdende hoofd, de borstkas en de benen van Christus. Die zijn oud en authentiek en op één der voeten meen ik zowaar een eksteroog te zien verbeeld… Mijn eerste indruk is dat we van doen hebben met een middeleeuws kruisbeeld en ik ben daarmee op pad gegaan naar een bevestiging van dat idee.
Toon Grassens verontschuldigt zich dat hij geen echte kunsthistoricus is, en dat ik eigenlijk niet bij hem moet zijn, maar hij is wel van jongsaf in antieke beelden en stijlen geïnteresseerd. Toon is ook meteen onder de indruk bij het zien van de crucifix: “Ja, heel skon beeld. Skonne kop. Boerengothiek noem ik het.” Hij maakt er foto’s van en neemt het beeld de maat. Hoogte: 76 cm van kruin tot voet en 75 cm is de spanwijdte van de armen. Wijzend op die armen: “de restaurateur die die armen gemaakt heeft, en dat daar (een stijf stuk lendendoek – ao), is maar een prutser in vergelijking met de oorspronkelijke beeldsnijder. Kijk eens naar die vingers. Het lijken wel frikadellen!” De krimpscheur in het hoofd is naar het idee van Toon echter goed opgevuld. Hij wijst ook op uithollingen in de schouders om (verdere) inrotting tegen te gaan. Restauratie(s) die lang voor de tijd van Ad Marinus moeten hebben plaatsgevonden. En er hebben wellicht ook verschillende restaurateurs aan gewerkt . “Eerder primitief Nederrijnse gothiek, dan Vlaamse,” denkt Toon en als verantwoording geeft hij daarbij: “anatomisch klopt ’t allemaal niet zo, maar dat heeft te maken met de stijl van toen. In de late middeleeuwen werd realistisch gewerkt naar louter optische waarneming. Pas in de renaissance werd alles anatomisch perfect. Met als grote meesters Michelangelo (Italië), Riemenschneider (Zuid-Duitsland), en in onze streken Heinrich Douvermann werkzaam in het Nederrijnse (Kalkar en Kleef). De grof gesneden boerengothiek is echter ouder.”
Toon wijst nog op een ontbrekende houtscherf op het dijbeen, en op de afgebroken doornen van de doornenkroon waardoor die meer weg heeft van een heraldische wrong dan van een doornenkroon. En dan kan ik het niet laten om te vragen: “Toon wat vindt jij van dat eksteroog op Christus z’ne voet?” Toon lacht en helpt me meteen uit de droom: “De halve rechtervoet is later aangebracht en jouw eksteroog is niks anders dan een eikenhouten pinnetje dat die halve voet verankert aan het oorspronkelijke beeld!” Hij wijst vervolgens op de grote teen van de linkervoet. “Kijk! Ook vervangen!”
Kunsthistorica Marloes van de Hei is het in grote lijnen eens met de bevindingen van Toon Grassens. Het relatief grof gesneden beeld met het krullende en golvende haar acht zij typisch 15de eeuws. Louter afgaand op de benen van Christus zou zij echter geneigd zijn die vroeg 16de eeuws te dateren, maar de uitgemergelde ribbenkast brengt haar weer een eeuw terug, naar de tijd van de zogeheten ‘moderne devotie’, toen men het lijden van Christus zo uit wilde beelden dat je zelf mee kon lijden….
Met dit artikel en de prachtige foto’s van Toon Grassens willen we meer mensen (en deskundigen) interesseren voor de crucifix in de stiltekamer van Ruijschenbergh. Het beeld heeft al veel meegemaakt.
met dank aan Ad Marinus, Toon Grassens en Marloes van de Hei.
Bekijk PDF