GH-2010-03 Uit het oud-rechterlijk archief van Gemert (1)
Simon van Wetten
De auteur is bezig met het ontsluiten van het complete archief van de criminele en civiele rechtszaken die in de 16e, 17e en 18e eeuw in Gemert hebben gespeeld. Het levert een berg aan kwesties over testamenten, burenruzies en niet betaalde schulden op. Het geeft zicht op een bijkans onafzienbare reeks vecht- en steekpartijen en andere vormen van criminaliteit. Maar het geeft ook een verrassend beeld van de Gemertse samenleving in vroegere dagen.
Simon zet de meest aansprekende, ontroerende en typische voorvallen om in anekdotes waarvan u hieronder alvast enige voorbeelden aantreft. Hij heeft er inmiddels ruim honderdvijftig en dat aantal zal nog flink uitdijen (Red.).
1664 Daar is geen touw aan vast te knopen
Daar stonden ze toch wel beteuterd te kijken, de vorster én de ondervorster, beide leden van het stoere geslacht Van Puijffelick. Je zou haast gaan geloven in tovenarij. Gisteravond een half uur werk gehad met het vastkluisteren van Herman Heijbessemer. De smid heeft nog geholpen. Het been van de gevangene gemeen krap omsloten door het ene einde van de ketting, het andere einde met een grote kram stevig verankerd aan een stijl. De deur van de gevangenenkamer, hoog in het kasteel, driedubbel op slot. Met die deur was vanmorgen, toen ze Herman eten kwamen brengen, ook niets mis. Maar toen Jan van Puijffelick het slot opendraaide en de deur openduwde, bleek de kamer leeg. Z’n neef Lucas van Puijffelick, stoer of niet, liet het bord en de kroes uit zijn hand vallen. Niet te bevatten! Het raam stond open. Er hing een touw uit, vastgemaakt aan de ketting die de bewegingsvrijheid van Heijbessemer gisteren nog tot een minimum had beperkt, maar vannacht blijkbaar het houvast naar Hermans’ vrijheid was geweest.
‘Lucas, dat touw lag hier gisteravond toch niet, wel?’
‘Nee, Jan, maar wel wat lijnwaad en stro. Kijk, daar heeft ie een zeel van gemaakt.’
‘Ik zou er niet aan durven gaan hangen, zo hoog.’
‘Als ie dat heeft aangedurfd dan zal die vent nog wel meer op z’n kerfstok hebben gehad dan wij al dachten.’
Inderdaad, die Herman Fransen alias Heijbessemer was van het woestere type. Hij heeft een tijdje in Gemert gewoond met zijn bijzit, Maria Schepers. Zijn eigen vrouw had ie in Sint Oedenrode laten zitten, nadat hij het arme, zwangere mens zodanig had geslagen dat haar kindje vroegtijdig en dood werd geboren. En Maria moest het ook vaak ontgelden. Pas nog had hij haar in de gracht gegooid en met een stok ondergehouden. ’t Was dat enige passerende personen zo dapper waren om in te grijpen, anders was het vrouwke zomaar verdronken. Maar om dat soort delicten was Herman niet in de ijzers geslagen. Nee, de prioriteiten van de landdrost van de Meierij lagen niet bij het beschermen van mishandelde vrouwen. Heijbessemer, die blijkbaar meer dan alleen bezems kon binden, had vals geld uitgegeven en dáárom werd ie door de autoriteiten gezocht.
1665 De plank misslaan
Vergeet nooit de naam van een predikheer! Timmerman Jan Heijnen en kuiper Claes Maessen, allebei 26 jaar, hebben hard gewerkt in het klooster van de predikheren, aan het Binderseind. Zij hebben daar de cellen en ‘beschutselen’ van de kloosterlingen, gemaakt van dennendelen en planken, afgebroken. Een soort beeldenstorm? Een klein beetje wel! De predikheren mochten sinds 1648 niet meer als kloostergemeenschap bijeen zijn. Gemert werd toen bezet door het Staatse leger. In 1649 was de kloostergemeenschap noodgedwongen naar Mechelen verhuisd. Toen Gemert in 1662 de status van soevereine heerlijkheid van de Duitse Orde terugkreeg, was een aantal predikheren teruggekomen, als leraar aan de Latijnse school. Maar hun cellen hadden ze niet meer nodig, dat mocht niet meer. Mediteren moest voortaan in Mechelen.
Jan en Claes hadden die planken in het klooster boven de kerk op de zoldering gezet, vóór tegen de gevel, en die planken waren tussen maandag- en dinsdagnacht verdwenen. De schout en schepenen, kordate lieden als zij waren, organiseerden meteen op verscheidene plaatsen een huiszoeking. En zo kwamen zij in het woonhuis van Jan Claessen en diens vrouw Luijtje Jegers.
De schout: ‘Eens zien wat we hier hebben. Vijf planken, omtrent de 10½ voet lang, en nog negen delen met een lijstje, 8 voeten lang. Met een lijstje nota bene! Die komen voorzeker uit het predikherenklooster.’
Jan Claessen: ‘U spreekt juiste woorden, heer schout. De vader van mijn vrouw heeft ze van een predikheer gekocht.’
De schout: ‘En hoe heette die predikheer?’
Tja, dat waren Jan, Luijtje en vader Jan Jegers alle drie vergeten. Pijnlijk!
De vorster bracht de planken naar het huis van de secretaris en onze Jan en Claes, kenners van die planken, werden er bij gehaald.
De schout: ‘Mannen, zijn dit de bewuste planken?’
Jan en Claes verklaarden dat die planken ‘zeer gelijk zijn’ aan de planken die zij uit het klooster hadden gebroken, maar de ‘perfecte’ waarheid konden ze helaas niet geven.
Nogmaals, het bestond uit kordate lieden, dat span van schout en schepenen. Een ingeving leidde hen naar het huis van Jan, de timmerman. Nee, de ontbrekende planken stonden daar niet, maar bezijden de trap waarop je bij Jan naar de zolder kon klimmen, stonden wel twee ramen!
De schout: ‘Die ramen, van wie zijn die?’
Jan zei niets. Dat had ook geen zin. Het waren ramen die je als timmerman niet in je eigen vensters deed. Dan zou je je eigen glazen ingooien!
De schout: ‘Onder dit glas met raamke staat “Dominus Abraham Melchiors, kanunnik te Oirschot, 1643”, en dit glas, daar staat een wapen op afgebeeld, met daaronder: “Jan van Dinther, 1643”. Je wilt toch niet zeggen dat…’
Jan zei niets.
1690 Impregneren
‘Seks’, heer schout Johan Ambrosius Cox, kent u dat woord? Gebruikt men in uw tijd dat begrip? Nou, de schout kende in ieder geval wel andere omschrijvingen. En hij had er géén begrip voor. Hij wees op het plakkaat van 1 april 1683, op het stuk van defloratie:
‘Een jongeman, verlijdende een eerlijke dochter en haar door het bijslapen of vleselijke conversatie impregnerende, is gehouden een boete van 100 gulden te betalen.’
Wijnandt Dirck Coolen had zich niet ontzien door middel van schone woorden en trouwbelofte de dochter van Claes Thomas Strijbos te misleiden (en tegelijkertijd te vérleiden). Het meiske heette Maria.
‘Op deze familie valt, buiten dit geval, niets ter wereld aan te merken. Maar Wijnandt heeft Maria wél bezwangerd.’
De schout legde met graagte de bijbehorende boete op!
Gaat het te ver om ruim drie eeuwen na dato aan schout Cox uit te leggen dat de zo ongeveer enige man die verlijden kan, een notaris is? En dan geen skon meidje, maar een akte. Díé wordt door een notaris verleden. Ja, dat gaat inderdaad te ver. We laten dít verleden rusten …
1760 Op tijd naar huis
Zou het plakkaat van 15 juli 1760 eigenlijk al gelden? We hebben het hier over het placcaet door de heer Landcommandeur der Balije Alden Biessen als soevereine grondheer van Gemert geëmaneerd, en op 24 juli van datzelfde jaar met klokkenslag aan het volk na de Hoogmis gepubliceerd. U en ik hádden het dus kunnen weten…
Het was vanaf dat moment verboden – en wel op een boete van 25 gulden, € 11.- aan de herbergiers van Gemert om ’s avonds na tien uur te tappen. En dat niet alleen, nee, de klanten en gasten dienden op dat moment te vertrekken!
Berber, de weduwe van Jan Oswolt Robert, dreef anno 1760 ook een herberg en dreef de klanten vanaf die 24ste juli niet om 22.00 uur naar buiten. Zo’n type was zij nu eenmaal niet, zoiets doe je als gastvrije cafébazin niet. En al helemaal niet als Jantje Manders en N.N. Clefort, beide inwoners alhier, nog in je staminee zitten. Op 27 juli, drie dagen na de afkondiging van het plakkaat, ging de deur open, zowat de gehele Gemertse politiemacht, bestaande uit de vorster, de schutter en de vrijschutter, kwam binnen en Berbertje moest bloeden. Zij werd gecalengeerd, beboet.
Maar Berber was het er blijkbaar niet mee eens, zij betaalde de boete niet, en dat is de reden waarom ook dit incidentje vereeuwigd is in Gemerts Rechte(r)lijk Archief.
Bekijk PDF