GH-2009-04 Gemertse weefnijverheid vergelijkbaar met Tilburg

GEMERTSE WEEFNIJVERHEID VERGELIJKBAAR MET TILBURG

Gerard van Gurp publiceerde vorig jaar in ‘Textielhistorische Bijdragen Jrg.48 (2008)” een uitgebreid artikel van 31 bladzijden over de Gemertse weefnijverheid van weleer onder de titel: ‘Gemerts linnen en de proto-industrie in de Meierij van ‘s-Hertogenbosch tijdens de zeventiende en achttiende eeuw’. Het is in zekere zin een vervolg op het door Gerard in 2004 gepubliceerde boek: “Brabantse stoffen op de wereldmarkt”, met als ondertitel: “Proto-industrialisering in de Meierij van ‘s-Hertogenbosch. 1620-1820”.

In deze nieuwe publicatie komt Van Gurp tot een conclusie waarin hij de productiecapaciteit van Gemert vergelijkbaar acht met die van Tilburg en iets kleiner inschat als die van Helmond. Het bevestigt het belang van Gemert als weversplaats. Hierna volgt de complete conclusie van de auteur:

De vrije Rijksheerlijkheid Gemert, een neutraal gebied buiten de Republiek, blijkt tijdens de zeventiende en achttiende eeuw een belangrijke rol te hebben gespeeld in de proto-industriële handel van de Meierij van ‘s-Hertogenbosch met de Republiek en de wereldmarkt. Hoewel het in politiek opzicht gescheiden was van de Republiek en van Staats-Brabant, met uitzondering van de periode 1648 tot 1662 toen de Staten-Generaal de soevereiniteit uitoefenden, was de linnennijverheid er economisch wel mee verbonden. Deze linnennijverheid die als proto-industrie gekenmerkt kan worden, was sterk georiënteerd op Eindhoven en Helmond. Fabrikeurs uit Gemert transporteerden hun producten naar deze twee steden en maakten op clandestiene wijze gebruik van de vrijheid van in- en uitvoerrechten van deze steden met de Republiek. Zij heeft een substantiële bijdrage geleverd aan de proto-industrie van de Meierij en daarmee aan de economie van de Republiek. Het is moeilijk gebleken de omvang van de linnenproductie en van de handel daarin kwantitatief vast te stellen, hiervoor ontbreken bronnen. Wel kon met behulp van boedelinventarissen schattingen worden gemaakt over het aantal weefgetouwen en dus over de productiecapaciteit in Gemert. Uit die schattingen blijkt dat deze productie vergelijkbaar was met die in Tilburg, maar wat kleiner dan die in Helmond. Ook de organisatie van de proto-industrie vertoonde overeenkomsten met die in de Eindhoven-Helmond regio. In het begin van de zeventiende eeuw vond handel plaats met Spanje, later vooral met Eindhoven en Helmond en via deze steden met andere gebieden en met Haarlem. Ook werd er direct naar Holland linnen uitgevoerd. Tijdens de achttiende eeuw was er commissionnaire nijverheid voor kooplieden in Haarlem. Ook was in de achttiende eeuw sprake van enige export naar Caribisch gebied. Zo blijkt dat buiten de grenzen van de Republiek een textielnijverheid tot bloei kon komen die nauw verbonden was met de Meierij van ‘s-Hertogenbosch.

Aan het eind van de achttiende eeuw en gedurende de Bataafs-Franse Tijd liep de bedrijvigheid in de textielnijverheid sterk terug, net als in de Meierij, maar na 1813 nam deze weer toe. De Gemertse linnen- en katoenproductie bleef voor een deel afhankelijk van de textielnijverheid in Helmond en Eindhoven. Dit was waarschijnlijk een van de oorzaken van het achterblijven van de industrialisatie in Gemert.

(Red. – AO)

2009-4 tilburg

Bekijk PDF