GH-2008-03 Engelsen in “De Kroon” Tijdens bezetting (deel 2)
Anny van de Kimmenade-Beekmans
In deel 1 (Gemerts Heem 2008 nr.2) werd verhaald hoe in het voorjaar van 1943 Adèle Laming-Haslinghuis met haar 15-jarige zoon Charles (en nicht Cecile Serruys) een veilig onderdak vonden in het Gemertse Hotel De Kroon bij de familie Wijn. Adèle stamde uit een bekende Schiedamse familie van jeneverstokers (De Kuyper) en was in 1911 getrouwd met Charles Laming, firmant van een groot Londens handelshuis met onder meer een vestiging in Rotterdam. Door haar huwelijk werd ze Brits onderdaan. Haar man was van mei 1929 tot aan zijn dood in februari 1937Brits consul in Amsterdam. Het gezin telde vier zonen en woonde in Aerdenhout. Toen de oorlog uitbrak, woonde alleen de oudste en de jongste zoon bij Adèle. De oudste zoon, die vanaf 1938 Brits vice-consul in Amsterdam was, wist nog juist op tijd naar Engeland uit te wijken. Het lukte Adèle en haar jongste zoon echter niet per schip naar Engeland te ontkomen. Noodgedwongen moesten ze terug naar hun woning in Aerdenhout. Vanaf dat moment keek Adèle uit naar een veilig onderkomen en dat vond ze in Gemert (zie deel 1). Nadat in februari 1943 de woning in Aerdenhout door de bezetter werd gevorderd ‘dook’ Adèle met zoon Charles ‘onder’ in De Kroon in Gemert, dat wil zeggen zij werden wel officieel in het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven, maar dat zonder vermelding van de Britse nationaliteit.
Jacht op onderduikers en controle
Na de Meistaking van 1943 werd de jacht op onderduikers feller. Indertijd reed door Gemert de Vitesse-bus. Deze lijndienst onderhield de verbinding Den Bosch-Helmond. Bij Hotel de Kroon was een halte. De bus stopte er alleen als er een gele vlag was uitgestoken. Als de vlag opgerold in de daarvoor bestemde koker bleef, reed de bus door. Deze gewoonte stamde nog uit de tijd dat de stoomtram er een halte had. Wanneer de Wijn’s vermoedden dat er jacht op onderduikers werd gemaakt, lieten ze de vlag opgerold in de koker. Onderduikers wisten dat dit teken op gevaar wees. De bus stopte niet en meegereisde onderduikers stapten bij de volgende halte uit.
Daarnaast was binnen het hotel een prima schuilgelegenheid voor onderduikers.
De slaapkamer van Adèle Laming had namelijk een diepe ingebouwde kleerkast. Daarboven zat een luik dat leidde naar de geheime schuilplaats achter de zogeheten ‘koetsierskamer’. De toegang tot het luik werd met behulp van de vele hut- en andere koffers aan het oog onttrokken. Verscheidene malen maakten zoon Charles, Jos Wijn en andere onderduikers van deze schuilplaats gebruik.
Zoals eerder gezegd hadden ze van Jules Vogels, de Gemertse NSB-burgemeester geen last. Wel kregen de Lamings enkele keren onverwachts bezoek van de Sicherheitsdienst, waarbij ze stevig werden verhoord. Bij een van die gelegenheden wist Jos Wijn nog snel wat verboden tijdschriften in zijn pofbroek te stoppen. Ook de Wijn’s werden aan de tand gevoeld, maar die bleven potdicht.
Deze verhoren hingen waarschijnlijk samen met de activiteiten van Patrick, de zoon van Adèle die in Twente studeerde. Na verloop van tijd had hij zich daar bij een sabotagegroep aangesloten. In Twente en in de omgeving van Arnhem werd hij gezocht. Een tijdlang ging Patrick ter camouflage gekleed in een priestertoog. Begin 1944, toen het hem in Nederland te heet onder de voeten werd, besloot hij via de landroute naar Engeland uit te wijken. Voor vertrek nam hij in een kerk (Bakel of Deurne) afscheid van zijn moeder.
Zijn tocht duurde vier maanden en was niet zonder gevaren. In het Spanje van Franco werd hij gevangengenomen. Daar zat hij enkele maanden in een concentratiekamp om aan de Duitsers uitgeleverd te worden. Door toedoen van communistische gevangenen wist hij te ontsnappen en zijn reis te vervolgen. Via telegrammen die gestuurd werden naar een adres in Genève, gaf weer een andere tussenpersoon het verloop van zijn reis door. Ir. de Graaff, die indertijd bij Philips werkte en van de bezetter regelmatig naar Zwitserland mocht reizen, haalde die telegrammen in Genève op. Zo kwam Adèle te weten dat ook haar derde zoon in mei 1944 Londen had bereikt en er zijn twee broers had ontmoet. Samen met zijn oudste broer was hij voor de Britse regering werkzaam in de oorlogsindustrie.
Pilotenhulp
In Gemert en directe omgeving hield Adèle zich bezig met pilotenhulp. In augustus 1942, tijdens hun verkenningsvakantie in Gemert, stortte er in Elsendorp een Engels vliegtuig neer. Zo snel mogelijk trok ze er op uit om te pogen de bemanning te bereiken. Altijd keek ze uit naar identiteitsplaatjes of anderszins om de familie over het lot van hun dierbaren in te lichten. Uit haar kasboekgegevens blijkt bovendien dat ze in omliggende plaatsen missen liet opdragen voor de zielenrust van omgekomen piloten.
Ook bij de neergestorte Lancaster in Handel op 21 juli 1944 probeerde ze na de crash zo snel mogelijk bij de wrakstukken van het vliegtuig en de dode vliegers te komen. Een Duitse officier verbood haar dat. Even verderop lieten twee Nederlandse agenten die bij een ander slachtoffer waakten, haar toe om te zoeken. Ze werd door hen gewaarschuwd toen Duitsers hun kant opkwamen. Het was haar niet gelukt identiteitsplaatjes, papieren of andere dingen te vinden.
De volgende dag fietste Adèle met haar nicht opnieuw naar Handel om er verder te zoeken. Ook dit keer vonden ze niets. Wel troffen ze in naburige velden kleine fragmenten van lichaamsresten aan. Adèle was boos over dit gebrek aan respect voor de omgekomen vliegers. Van een boer kreeg ze een kist en een schop. Ze verzamelden de lichaamsresten in de kist en vervolgens begroeven ze die in gewijde aarde op het kerkhof van Handel. Adèle liet Wim van Rooij, smid en toenmalige verloofde van Jaantje Wijn een grafkruis met inscriptie maken. Van de Handelse rector kreeg ze echter geen toestemming om het grafkruis te plaatsen.3
In een ander geval toog Adèle met haar nicht en zoon naar het ziekenhuis in Veghel. Ze hadden vernomen dat daar een Engelse piloot na een crash zwaargewond was opgenomen. Uit latere correspondentie met Adèle en aanvullende gegevens valt op te maken dat deze zwaargewonde vlieger zeer waarschijnlijk de flight sergeant Alex. T.H. Perkins moet zijn geweest. Hij was boordmecanicien van het Engelse Stirling vliegtuig dat op 22 juni 1943 in Oploo neerstortte, net voorbij de Gemertse gemeentegrens. Bij de landing brak Perkins zijn rug en vermoedelijk werd hij door de Duitsers naar voornoemd ziekenhuis overgebracht.
Voor de ziekenkamer van Perkins stonden twee Duitse bewakers. Cécile Serruys leidde hen op geraffineerde wijze af en Adèle en haar zoon glipten naar binnen. Echt helpen konden ze niet. Ze vroegen Perkins het adres van zijn ouders om hen te berichten. Ook hadden ze een Engels boek voor hem meegenomen. De piloot had op dat moment meer behoefte aan ‘chewing gum’. Hij kon zich niet voorstellen dat dit product nergens te verkrijgen was. Ze gingen nog een keer terug. Er was met geen mogelijkheid aan kauwgom te komen. Ze hadden ter vervanging een soort schuimpje van de bakker meegenomen, hetgeen de vliegenier helaas niet beviel.
Aanloop naar de bevrijding.
De tijd voorafgaande aan de bevrijding werd gekenmerkt door chaos. De Lamings zagen uit naar berichten en de komst van de geallieerden. Zelf beschikte Adèle niet over een radio. Berichten via Radio Oranje kon ze links en rechts wel oppikken of meeluisteren. Omdat indertijd vrijwel niemand in Gemert bekend was met de Engelse taal, was het beluisteren van de Engelse BBC in Gemert moeilijk. Haar nicht Liline voorzag haar tussentijds van samenvattingen van de BBC.
Wel wierpen de geallieerden instructies af die de burgers aanzetten de troepenverplaatsing van de bezetter tegen te werken. Charles Laming wilde daarin graag behulpzaam zijn. Hij laadde zakken vol gebroken glas op zijn fiets en strooide die uit op de weg Beek-Gemert. Ook legde hij bij De Kroon punaises onder de fietsbanden van een Duitse soldaat. Toen Jan Wijn sr. dit ter ore kwam, kapittelde hij Charles over deze onbezonnen daad van sabotage.
Charles had zich op aanwijzing van de afgeworpen instructies ook beziggehouden met het verzamelen van Duitse troepenbewegingen in de omgeving van Gemert. Op maandag 18 september, daags nadat de eerste bevrijders boven Veghel en omgeving waren gedropped, fietsten zijn moeder, Cécile Serruys en hij via Boekel naar Veghel om er contact te leggen met de geallieerden. Daar rolden de eerste doorgebroken Royal Army lorries binnen die de Amerikaanse paratroepers kwamen versterken of doortrokken richting Nijmegen.
Het was druk langs de weg. Charles drong zich naar voren en trok de aandacht van een captain van een Engelse lorrie Die zorgde ervoor dat er een draadloos bericht werd gestuurd naar een verkenningsvoertuig. Niet lang daarna belandde hij via het mangat in een pantservoertuig. De bemanning was verbaasd over zijn perfecte kennis van de Engelse taal. Om de aard van zijn informatie te kunnen beoordelen, moest hij worden overgebracht naar een eenheid die al ver vooruit was. In volle vaart ging het richting Nijmegen. Onderweg werden alle hindernissen op de weg meedogenloos terzijde geschoven.
Toen Charles uiteindelijk bij de bedoelde eenheid belandde, werd hij onmiddellijk ondervraagd. Zijn informatie bleek onvoldoende up-to-date. Hij kon vertrekken. Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Al liftend geraakte hij tenslotte in het bevrijde Oss en bracht er de nacht door bij Vrins, een familielid van de Gemertse hoofdonderwijzer. De volgende dag werd hij naar het station verwezen. Daar kreeg hij van de plaatselijke bewakingsdienst een Duitse, groengeverfde legerfiets en daarop peddelde hij via Boekel naar Gemert. Terug naar bezet gebied.
Bij het naderen van het Kruiseind zag hij een Duits machinegeweer op pootjes staan. De loop wees zijn richting in. Angst bekroop hem. Hoe moest het verder met die Wehrmachtfiets. Van achter een boom zag Charles een Duitse soldaat die hem wenkte om sneller door te rijden. Niet lang daarna lag hij doodvermoeid in zijn eigen bed in De Kroon.
Oplaaiende strijd en bevrijding
In de tussentijd had Jos Wijn enkele dagen van de feestvreugde in Veghel genoten. Hij was er via Volkel naartoe gefietst waar hij eerst bij het vliegveld had rondgekeken. Daar heerste chaos. Het vliegveld was zo goed als verlaten en die informatie gaf hij aan de geallieerden in Veghel door. Jos logeerde bij de familie Van Hout-Brox. Toen hij weer naar huis kwam, lagen er Duitse troepen in de Pandelaar.
Hoogstwaarschijnlijk fietsen Adèle, haar zoon en Cécile Serruys in de namiddag van 22 september opnieuw naar Veghel. Ze kwamen die plaats binnen via een omweg en troffen er duidelijk zenuwachtige Amerikaanse paratroepers aan. De doorstroom van legerverkeer was aanzienlijk verminderd en naderend geschutsvuur was hoorbaar. Bij een oudere dame met een groot huis met binnencour – waarschijnlijk bij dezelfde familie Van Hout-Brox – kregen ze logies.
De volgende ochtend na zeer veel nachtelijk lawaai, was het duidelijk dat de Duitsers de ‘Corridor’ aanvielen. In de achtertuin van hun gastgezin stond een Engelse batterij 25 ponders opgesteld. De Duitsers hadden duidelijk de overmacht en niet lang daarna bleek Veghel omsingeld. Hoe zwaarder het geschutsvuur, hoe meer Amerikaanse paratroepers binnen tegen de muren van de cour aankropen waar ze beschutting zochten.
De huisbezitster werd meer en meer kribbig tegen haar gasten. Zij had toch niet om hen gevraagd. De volgende nacht sliepen Adèle, Cécile en Charles op de stenen van de binnencour en kregen noodrantsoenen van de paratroepers. Die verklaarden nog nooit in zo’n zwaar bombardement te zijn geweest. Gelukkig wisten de geallieerden de felle strijd om de ‘Corridor’ in hun voordeel te beslechten. Adèle, haar zoon en Cécile keerden naar Gemert terug, waar ze op 25 september de bevrijding meemaakten.
De bevrijding
De Lamings hadden met groot verlangen naar de bevrijding uitgezien. Eindelijk konden ze voor hun Engelse nationaliteit uitkomen en Adèle legde contact met de legerleiding in Gemert. Enkele dagen later vertrok een groot deel van de Engelse troepen uit Gemert in de richting van de Maas. De toen 17-jarige Charles ging met hen mee als tolk en bemiddelaar. Vanwege zijn talenkennis werd hij als burger bij de militairen ingelijfd. Er moesten landingsstrips worden aangelegd en Charles bemiddelde met boeren om vrijere opvliegroutes te krijgen. In de herfst was hij actief bij Overloon en Venray. Ook werd zijn hulp bij ondervragingen van gevangen genomen Duitse soldaten ingeroepen.
In De Kroon kreeg Adèle Laming regelmatig bezoek van leden van de Engelse legerleiding. Van officieren tot generaals toe. Uit kasboekgegevens valt op te maken dat een groot deel van die bezoekers een paar klompen als aandenken ontving. Ze vierde de Kerstdagen van 1944 samen met majoor Banger King en haar zoon Richard. Laatstgenoemde zocht haar een paar keer in Gemert op. Hij had de leiding over een eenheid Motor Torpedo Boats (M.T.B.’s) en werd al heel vroeg voor zijn inzet met de Distinguished Service Cross onderscheiden. Later was Richard betrokken bij de amfibische operaties in de Maas bij Grave.
‘Rest Centres and Army Dances’
Anders dan gehoopt, zat er weinig schot in de oorlogsvoering. Kort na de bevrijding van Gemert lagen er in die plaats en in de directe omgeving grote aantallen geallieerde militairen. Om de verveling bij militairen tegen te gaan verzorgde Adèle Laming kort na de bevrijding bij De Keizer en bij De Kroon enkele ‘army dances’. Veel vlotter ging dat vermaak lopen nadat ze de Schotse generaal-majoor C.M. Barber voor haar idee had weten te winnen. ‘Tiny Barber’ – 1.96 meter lang, met kilt en lange herdersstaf – was een opmerkelijke verschijning. Hij paradeerde over het Borretplein en daar sprak Adèle hem voor het eerst aan. Twee Engelse MP’s hielden haar aan, onder verdenking dat ze een aanslag wilde plegen.
Dat was ze allerminst van plan. Ze was er op uit om de militairen binnen Gemert ‘een passende en verkwikkende ontspanning’ aan te bieden. Om die reden werd later een ‘Comittee for Entertainment of Allied Troops’ opgericht. Het voornemen daartoe stond in het Gemerts Nieuwsblad van 10 november. Vrijwel zeker ging het initiatief uit van Adèle Laming. In het Gemertse comité zaten onder anderen de town-mayor en kapelaan Van Haeren. Dit comité moest zorgen voor meer draagvlak bij plaatselijke zielzorgers en inwoners. De ‘army dances’ sloegen namelijk enorm aan. Adèle moest er vervolgens op uit om pastoors voor haar activiteiten te winnen en zaalruimte te regelen.
Van pastoor Kuyten mocht ze de zaal in het Alcoholvrij Lokaal gebruiken. Ook de rector in Handel was onder voorbehoud bereid mee te werken. Hij stond erop dat het een R. C(atholic) centre moest zijn dat in feite alleen voor RK Engelse soldaten toegankelijk mocht zijn. Ook in Elsendorp – De Vossenberg – kon ze terecht. Tevergeefs verzocht ze de overste van het kasteel om medewerking.
Behalve het zoeken van geschikte zaalruimtes was het vinden van eerbiedwaardige chaperonnes een andere taak. Cécile Serruys zag toe dat de dansavonden in Gemert volgens afspraak en zonder incidenten verliepen. Adèle verzorgde de kerkdorpen. Voor Gemert beschikte Adèle over een lijst van invités die waarschijnlijk in overleg met kapelaan van Haeren was samengesteld. De meisjes op de lijst woonden merendeels in of in de directe nabijheid van ‘de Straot’. Aanvankelijk schreef Adèle de op naam gestelde uitnodigingen aan de meisjes helemaal met de hand. Later liet ze bij Ermers invitaties drukken, die deels met de hand door haar werden ingevuld.
Met de Gemertse zielzorgers waren duidelijke afspraken gemaakt. Adèle moest garant staan voor het contact met ‘een te vertrouwen en verantwoordelijke ‘ranking officer’. Alle meisjes moesten dicht bij elkaar in de buurt wonen, zodat ze paarsgewijs konden komen en gaan. Begin en einde van de ‘dances’ waren aan strikte tijdstippen gebonden. Het roken was sterk gelimiteerd. Er werd geen sterke drank geschonken, maar thee. Eind november ontving Adèle van het hoofdkwartier van het British Liberation Army een zending thee, suiker en gecondenseerde melk.
Niet alleen binnen de Gemertse pastorie, ook in Gemert zelf leidde deze danspartijtjes voor officieren en ‘Gemertse elitemeisjes’ tot felle kritiek. Dientje Rooijmans, een dochter van bakker Rooijmans uit de Nieuwstraat werd regelmatig uitgenodigd. Ze had nog maar kort verkering met Jan Wijn jr. en die had het er niet op begrepen dat ze op die uitnodigingen inging. Toen ze weer eens naar De Keizer ging, verzekerde Jan jr. haar: ‘As ge um tien uur nie terugkomt, dan maak ik ut uit’. Zover kwam het niet. De verkering hield stand en Jan en Dientje trouwden in mei 1946. Als huwelijksgeschenk ontvingen ze van Adèle Laming een Delftsblauwe vaas, die volgens het onderschrift aan de onderzijde speciaal ter gelegenheid van de bevrijding van Nederland was gemaakt.
Niet alleen in Gemert, ook in Helmond was door haar een soortgelijk comité opgericht en ook daar stond het Rest Centre onder haar leiding. In de Engelse mevrouw Carp vond ze een goede medewerkster. Omdat Adèle regelmatig naar Helmond moest, beschikte ze vanaf 30 oktober over een schriftelijke toestemming van de Civil Affairs Office om de bruggen van Beek en Donk en Aarle-Rixtel ongehinderd te kunnen passeren. Aanvankelijk ging ze per fiets, later werd haar door de legerleiding vervoer aangeboden. Ze had een vaste chauffeur, een rasechte Cockney. Hij waakte als een herdershond over haar. Daar Adèle lang was en haar hoofd aan de jeepdeur dreigde te stoten, waarschuwde hij haar hiervoor met: ‘Mind your nut, Ma’am’.
Naar Engeland en weer terug
Leidinggevenden van het British Liberation Army hadden grote waardering voor de wijze waarop Adèle de Rest Centres in Helmond en Gemert leidde. Deze centres evolueerden van dansvloer tot ontspanningsplek. Ze ontving hiervoor verschillende schriftelijke dankbetuigingen. Ook om die reden werd ze op dinsdag 19 december 1944 vanuit Gemert opgehaald voor een ‘dinner party’ in Helmond met luitenant-generaal E.H. Barker en brigadier E.P. Sewell. Adèle nam deze gelegenheid te baat om aandacht voor haarzelf te vragen. Samen met haar zoon Charles wilde ze graag naar Engeland om er haar zonen, familie en kennissen te ontmoeten. Eerder al had ze de Engelse ambassade in Brussel verzocht om een nieuw paspoort. Het oude was gedurende de oorlogsjaren verlopen. Er kwam echter geen schot in de zaak. Brigadier E.P. Sewell kwam haar hierin graag te hulp. Nog de volgende dag schreef hij een brief naar een vriend in Brussel waarin hij haar situatie uitlegde. Deze vriend zou bij de Engelse ambassade in Brussel voor hem nagaan welke persoon hiervoor het beste benaderd kon worden. Op Oudejaarsdag berichtte Sewell aan Adèle dat haar verzoek in behandeling was genomen. Ruim een week later ontving ze al bericht van de Britse ambassade in Brussel.
Op dat moment was nog niet duidelijk wanneer de repatriëring van Engelse staatsburgers vanuit Nederland, België Luxemburg en Noord-Frankrijk van start zou gaan. Voor haarzelf en haar zoon Charles kreeg ze formulieren meegestuurd, die na invulling eerst in Londen gecontroleerd moesten worden. Sewell bleef ook nu haar zaak volgen en voorzag haar van aanvullende informatie. Zo zou het verblijf van Adèle in Engeland van tijdelijke aard zijn. Bovendien moesten ze er voor hun eigen verblijf en onderhoud zorgdragen.
Begin februari ging Adèle met militair vervoer naar de Engelse ambassade in Brussel om haar nieuwe paspoort op te halen. Weer terug in Gemert was het wachten op een oproep. Adèle en haar zoon behoorden tot de eerste groepen repatrianten die zouden worden overgebracht. Op dat moment was daarvoor echter geringe luchtvaartcapaciteit beschikbaar. Bovendien werd het vliegtuig waarmee ze zouden vertrekken kort daarvoor door een scherf van een V1 getroffen.
In maart 1945 was het dan zover. Adèle en haar zoon vertrokken via Brussel naar Londen. In Engeland vond ze een tijdelijk woonadres in Surrey. Voor vertrek groeven Harrie en Jan Wijn met behulp van houwelen haar ‘schat’ in de kippenren weer op. In de tussentijd was de laag aangekoekte kippenstront zo hard als gewapend beton. Cécile Serruys bleef alleen achter in Hotel de Kroon. Die maakte in Gemert de bevrijdingsfeesten van mei 1945 mee.
In juni 1945 wilde Adèle weer naar Nederland. Haar zoon Charles was in de tussentijd ondergebracht. Die begon aan de universiteit van Oxford met zijn studie geschiedenis. Adèle verzocht luitenant-generaal E.H. Barker om medewerking voor haar terugkeer. Barker, die haar graag tegemoet wilde komen, gezien haar inspanningen voor zijn manschappen, beloofde zijn best te doen om voor haar een vlucht te regelen van Dunsfold naar Eindhoven. Wel had ze van ‘Supreme Headquarters’ van majoor-generaal J.G.W. Clark eerst toestemming nodig om weer naar Nederland te gaan.
Kort daarop kwam Adèle weer naar Gemert. Ze nam opnieuw haar intrek in Hotel de Kroon. Ruim een jaar later, in augustus 1946 verlieten Adèle Laming en haar nicht Cécile Serruys Gemert voorgoed. Samen vertrokken ze naar Nuenen, waar ze tijdelijk bij het gezin Van Hardenbroek inwoonden. Voor het vele verdienstelijke werk, dat Adèle Laming tijdens en na de oorlog voor de Britse troepen had verricht, begiftigde de Engelse koning haar eind december 1947 met de Order of The British Empire.
Met dank aan Charles Laming, Martin Heesakkers, Mariet Adriaans, pater Martin Bodewes CSSp, wijlen Dientje Wijn-Rooijmans, Jos Wijn, Jo van Lieshout-Adriaans, Marietje van Lieshout-Bevers, Piet Beekmans, Ruud Wildekamp en medewerkers Gemeentearchief Gemert-Bakel.
NOTEN:
1) Gemeentearchief Gemert-Bakel AG.004: 502: Rekeningen van uitgaven in 1943
2) idem
3) Hermens, A.: RAF Lancaster LL779 en de zilveren armband, zp, 2005
Bekijk PDF