GH-2008-02 Engelsen in “De Kroon” tijdens bezetting
Anny van de Kimmenade-Beekmans
Wie was mevrouw Laming?
Bij de bestudering en beschrijving van de Gemertse oorlogsjaren drong deze vraag zich herhaaldelijk bij me op. Direct na de bevrijding van Gemert trad deze vrouw namelijk heel nadrukkelijk op de voorgrond. Samen met kapelaan Van Haeren richtte ze indertijd een comité op dat de ontspanning van geallieerde officieren beoogde. Wie was deze vrouw? Haar naam was in deze contreien onbekend. In het gemeentearchief was niets over haar terug te vinden en navraag indertijd leverde slechts vage informatie op.
In het voorjaar van 2005 kwam daar verandering in. Medio maart stapte de toen 78-jarige Charles Laming – de jongste zoon van mevrouw Laming – het Gemertse gemeentearchief binnen om er enkele tastbare oorlogsherinneringen achter te laten. Daar vertelde hij in geuren en kleuren over de oorlogsjaren die hij samen met zijn moeder in Hotel de Kroon had doorgebracht. De informatie over deze tijd werd later door middel van intensief telefoon-, faxverkeer en anderszins verder uitgebreid.
Een korte terugblik
Adèle Laming-Haslinghuis werd in 1886 in Rotterdam geboren. Haar moeder was Maria J.H.H. de Kuyper, de oudste dochter van Johan de Kuyper van de gelijknamige Schiedamse jeneverstokerij. Maria de Kuyper was gehuwd met Jack Joh. Haslinghuis, die door deze verbintenis de belangrijkste firmant werd. Hun vier kinderen werden volgens de traditie bij De Kuyper streng katholiek opgevoed. Om die reden werd Adèle reeds op jonge leeftijd naar een katholiek internaat op het eiland Wight gestuurd. Dit internaat werd geleid door Franse nonnen. Tot haar negentiende werd ze hier volledig tweetalig – Engels en Frans – opgevoed.
Hier werd ook bij Adèle een stevige basis voor sociale verantwoordelijkheid gelegd.
In 1911 trouwde Adèle met Charles James Laming, een telg uit een oude Engelse familie. De Lam(b)ings hadden zich sedert eeuwen toegelegd op schapenteelt, wolhandel en later scheepvaart. Vanuit hun Londense pakhuizen aan de Theems dreven ze handel met Vlaanderen en Noord-Nederland. De retourladingen bestonden grotendeels uit zuivelproducten. De openstelling van de Nieuwe Waterweg rond 1872 betekende een nieuwe handelsimpuls voor de Lamings. In de Rotterdamse haven kwam een permanente vestiging van LAMING & SONS, eveneens met grote pakhuizen.
Charles James Laming werd in 1880 in Rotterdam geboren. Hij had de Engelse nationaliteit en evenals zijn oudere broer genoot hij zijn opleiding aan de Public School van Tonbridge in Engeland. Hij was werkzaam in verschillende internationaal georiënteerde ondernemingen. De Lamings hadden niet alleen in Nederland, maar ook over de landsgrenzen een uitgebreid netwerk dat bestond uit familie, vrienden en andere relaties. Van mei 1929 tot aan zijn overlijden in februari 1937 was Charles James Laming Brits consul in Amsterdam.
Door haar huwelijk met Charles Laming verkreeg Adèle automatisch de Engelse nationaliteit. Samen kregen ze vier zonen die allen in Nederland werden geboren en een tweetalige opvoeding genoten. Naast de Engelse taal, spraken ze vlot Nederlands. Ze waren echter Engelse onderdanen en zo voelden ze zich ook.
Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog woonde Adèle met haar oudste en jongste zoon aan de Duinweg in Aerdenhout, gemeente Bloemendaal. Haar oudste zoon James, geboren in 1913 trad min of meer in de voetsporen van zijn overleden vader. Vanaf 1938 was hij Brits vice-consul in Amsterdam. De tweede zoon Richard Julian, geboren in 1914, verbleef in Oost-Afrika in het toenmalige Tangayika. De derde zoon Patrick Bredwell, geboren in 1918, verbleef in Twente. Hij studeerde er aan de Textiel Hogeschool. De jongste zoon Charles, geboren in 1927, ging naar het Triniteitgymnasium van de Paters Augustijnen in Overveen/Haarlem.
De Duitse inval
In de vroege ochtend van 10 mei 1940 werden de Lamings ruw wakker geschud. Schiphol werd gebombardeerd, de Duitse inval was een feit. Kort daarna vertrok James naar het Engelse consulaat in Amsterdam, waar grote paniek heerste. Tegen het middaguur kwam hij doodmoe thuis en gooide snel wat kleding in een koffer. Om in geval van nood niet met lege handen te staan, kreeg hij van zijn moeder twee goudbaren van ieder een kilo mee. Hij vertrok naar de haven van IJmuiden van waaruit hij hielp het Engelse consulaatpersoneel, joodse mensen en industriediamanten naar Engeland over te brengen.
Nederlandse buren in Aerdenhout wilden van Adèle weten wanneer de Engelse troepen kwamen. Toen de tegenstand van het Nederlandse leger verliep en de verhoopte Engelse hulp uitbleef, bemerkten de Lamings bij de mensen rond hen een zekere gereserveerdheid. Adèle Laming besloot om samen met haar jongste zoon de boot naar Engeland te nemen. Op 14 mei pakte ze de meest noodzakelijke spullen in een koffer en een handtas. Bij haarzelf en haar zoon bond ze twee goudbaren om het middel. Kort na de middag ontsloeg ze haar dienstmeid uit de Achterhoek, gaf haar de huissleutels, zeggende dat ze alles wat ze wilde mee mocht nemen.
Ongeveer op datzelfde moment werd Rotterdam door Duitse bommenwerpers grotendeels in de as gelegd. De Duitse agressor liet weten dat bij aanhoudend verzet de stad Utrecht die middag een zelfde lot zou treffen. De Nederlandse opperbevelhebber generaal Winkelman overlegde met zijn staf. Ze kwamen tot de slotsom dat Utrecht gespaard moest blijven. Het Nederlandse leger zou de wapens neerleggen.
Tegen de tijd dat Adèle Laming en haar zoon de haven van IJmuiden bereikten, bleek dat ontkomen per schip niet langer mogelijk was. Hun vluchtschip werd tussen de sluizen opgeblazen om de doorvaart van de bezetter te verhinderen. Daarnaast bombardeerde de Duitse luchtmacht de schepen in de havens om vluchtpogingen per schip naar Engeland te verijdelen.
Op die dag waren de havens van IJmuiden en Velsen volgestroomd met grote aantallen mensen – joden, Engelsen, Polen – die Nederland op het
allerlaatste moment wilden ontvluchten. Adèle en haar zoon sloten zich bij een groep aan. Chaos, paniek en verwarring voerden er de boventoon. Wat was er precies waar van de geruchten over een op handen zijnde capitulatie en hoe moest het nu verder? Die avond, om 19.00 uur, maakte generaal Winkelman de capitulatie van Nederland via de radio bekend. Amper drie kwartier na de Nederlandse overgave werd deze groep vluchtelingen door de Koninklijke Marechaussee een groot paviljoen binnengedreven. Ze werden er bewaakt om aan de nieuwe machthebbers te worden uitgeleverd. In totale vertwijfeling drongen de mensen zich tegen de glazen buitendeuren van het paviljoen.
Adèle Laming nam een kloek besluit. Ze trok haar zoon mee naar het damestoilet. Met een stoel vergrendelde ze de deurklink aan de binnenkant. Ze klom op de WC en met haar schoen vernielde ze het glas van het WC-raampje. Vervolgens droeg ze haar zoon op haar door het raampje te duwen. Eenmaal buiten bouwde ze met behulp van wat tuinmeubelen een stellage onder het raampje. Ze beklom die en vervolgens was het de beurt aan Charles om zich door het raampje te wurmen. De goudbaren om zijn middel bemoeilijkten dat. Bovendien was er niemand om hem een duwtje te geven. Charles stak zijn armen door het raampje en met grote kracht sleepte zijn moeder hem naar buiten.
Beiden doken het bosschage in, cirkelden verdekt om het paviljoen en maakten zich uit de voeten. Ze bereikten de Rijksweg richting Driehuis. Er was geen verkeer op de weg. Plotseling dook er een Amsterdamse blokbandtaxi op die ze staande hielden. De taxichauffeur vertelde hen dat hij die morgen zes joodse mensen naar IJmuiden had vervoerd. Toen bleek dat inschepen en ontkomen onmogelijk was, pleegden deze mensen collectief zelfmoord. Voor zijn ogen sprongen ze in de sluis.
Tegen een forse vergoeding bracht de chauffeur hen even voorbij Overveen. Vandaar liepen ze naar Bentveldt, waar ze bij vrienden van het landgoedje ‘Klein Bentveldt’ een veilig onderdak en een warm bed vonden. Die luxe was echter van korte duur. Toen weer andere vrienden vernamen dat Adèle Laming en haar zoon – Engelsen! – er logeerden, kwamen ze naar ‘Klein Bentveldt’. Ze vreesden strafmaatregelen van de bezetter. De eigenaren van ‘Klein Bentveldt’ werden door hen onder druk
gezet om de Lamings de deur te wijzen. Aangeslagen voor dit verraad sleepten moeder en zoon zich kort na middernacht naar hun huis in Aerdenhout. Om toegang tot haar eigen woning te krijgen, sloeg Adèle met haar schoen het ruitje van het voordeurraampje stuk.
Terug in Aerdenhout
Veel tijd om stil te staan bij haar eigen ellende had Adèle Laming niet. Haar ongehuwde nicht en hartsvriendin, Cécile E.C.M. Serruys verkeerde in nood. Cécile – een toonbeeld van rust en evenwichtigheid – was zes jaar ouder dan Adèle. Ondanks het leeftijdsverschil waren ze in hun Rotterdamse kinderjaren altijd onafscheidelijk geweest. Cécile woonde nog steeds in Rotterdam, samen met haar gehandicapte zus Anna die ze verzorgde. Het bombardement had hen dakloos gemaakt. Op 20 mei haalde Adèle haar twee nichten in Rotterdam op en nam hen op in haar huis in Aerdenhout.
Daar keerde de rust min of meer terug. Het lukte Adèle om via de Amerikaanse vice-consul in Amsterdam te vernemen hoe het James, haar oudste zoon na de Duitse inval was vergaan. Hij was veilig met de rest van het Engelse consulaat in Engeland aangekomen. Als medewerker van ‘De Flitspuit’, een radiozender die vanuit Londen opereerde, moedigde hij het verzet in Nederland aan. De slogan: “Duitse luizen in Hollandse huizen / Ze moeten eruit, neem de flitspuit”, werd al snel bekend. Ook haar tweede zoon Richard besloot tot actief verzet tegen de Duitse agressor. Hij verliet zijn post in Oost-Afrika en meldde zich in juli 1940 in Engeland aan als oorlogsvrijwilliger. Daarna was hij zeer actief als marine officier.
Het verraad van 14 mei indachtig, bleven de Lamings alert. In hun omgeving stonden ze bekend als ‘Deutschfeindlich’. Vandaar dat ze actief op zoek gingen naar ‘een muizengat’, waarin ze bij geval van nood konden verdwijnen. Ter verkenning gebruikten ze daarvoor de zomervakanties. In 1940 waren ze op de Veluwe, in 1941 in Heeze-Leende, vervolgens in 1942 in Helden-Panningen met aansluitend Hotel De Kroon in Gemert. Hun onmiddellijke indruk: DIT IS HET! Toen ook ontmoette Adèle
Laming de Gemertse burgemeester Van Hövel tot Westerflier. Ze kende verschillende andere takken van deze familie.
Vertrek naar Gemert
De aanleg van de Atlantikwal bood de Lamings uiteindelijk de kans om Aerdenhout te verlaten. Uit bewaard gebleven kasboekgegevens van Adèle valt op te maken dat ze begin februari 1943 het bevel tot ‘Zwangsumsiedlung’ kreeg. Ze telefoneerde direct naar Hotel de Kroon en Jan Wijn sr. zegde meteen vier van zijn zeven hotelkamers toe. Het huis in Aerdenhout moest binnen korte tijd leeg aan de Duitse Wehrmacht worden opgeleverd. Adèle begon direct met de voorbereiding ervan.
Vanaf 11 februari lag de inboedel opgeslagen bij de Firma Houtgraaf en Bolsenbroek in Bloemendaal. Haarden en kachels waren in Haarlem in bewaring gegeven. Expeditiebedrijf Thoolens uit Aerdenhout verzorgde twee zendingen bagage naar Hotel de Kroon. Waarschijnlijk namen niet lang daarna Adèle Laming, haar zoon Charles en haar nicht Cécile Serruys hun intrek in Hotel de Kroon. Anna Serruys was inmiddels overleden. Ze reisden per trein vanaf Bloemendaal naar Eindhoven. De rit naar Gemert deden ze per fiets.1
Uit de gemeentelijke administratie valt op te maken dat ze pas op 8 april 1943 in de gemeente Gemert werden ingeschreven. Opmerkelijk is overigens dat op de persoonskaarten de nationaliteit onvermeld bleef. Dat gold eveneens voor de plaats van herkomst. Mogelijk heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand hier de hand in gehad. Zoveel is zeker, door de verhuizing verdween iedere schriftelijke verwijzing naar hun Engelse nationaliteit uit de gemeentelijke administratie. In Gemert waren ze veilig, niemand kende hun voorgeschiedenis of achtergrond. Ze deden zich voor als verdreven ‘Hollanders’, met Nederlandse persoonsbewijzen in het bezit van weinig goederen.
Uit bewaard gebleven kasboekgegevens blijkt dat ze uit de Gemertse gemeentekas de verhuiskosten vergoed kregen. Daarnaast ontving Adèle Laming uit dezelfde bron periodiek een bedrag als tegemoetkoming in de kosten voor opslag van de boedel.2 Dat burgemeester Van Hövel tot Westerflier in de tussentijd was vervangen door NSB-burgmeester Jules
Vogels, viel hen aanvankelijk wat rauw op het lijf. Ze hebben daar echter geen last van gehad.
De familie Wijn
Vanaf het begin werden de Lamings en Cécile Serruys warm binnen de familie Wijn opgenomen. Het gezin van Jan en Betje Wijn-Corstens telde dertien kinderen en vooral Charles voelde zich er prima thuis. Ze namen deel aan de familiefeesten en werden om raad gevraagd. Het vertrouwen was wederzijds. Adèle had Jan Wijn sr. en de oudste zonen Jan en Harrie over haar achtergrond ingelicht. Ook vertrouwde ze haar kostbaarheden – familietafelzilver, juwelen, Engelse gouden pond-munten – toe aan de hoteleigenaar. Die droeg zijn zonen Harrie en Jan op deze ‘schat’ in de kippenren te begraven.
Adèle beschikte over voldoende financiële middelen. De Amsterdamse notaris J. Zwart, steun en toeverlaat toen ze weduwe werd, zorgde daarvoor. Samen met zijn vrouw logeerde hij enkele keren in De Kroon en hij regelde dat haar maandelijks inkomen buiten het zicht van de bezetter bleef. Daarnaast ontving ze periodiek via de gemeente Bloemendaal van de Wehrmacht huur voor haar achtergelaten woning in Aerdenhout.
Ze verbleven in Hotel de Kroon op basis van halfpension. De broodmaaltijden regelden ze zelf. De warme maaltijden werden door dochter Jaantje verzorgd. De Lamings roemden haar kookkunst. In deze tijd van schaarste lukte het haar steeds weer de meest verrukkelijke maaltijden te bereiden. Overigens, echte schaarste kende de familie Wijn niet. De oudste zoon Harrie die samen met zijn vrouw de winkel in galanterieën speelgoed en huishoudelijke artikelen dreef, trok vrijwel dagelijks met paard en tweewielige wagen vol handelswaar in de wijde omgeving langs boerderijen. Voor het overgrote deel ruilde hij zijn goederen tegen etenswaren. Daarnaast hadden de Wijn’s extra mogelijkheden voor ruilhandel vanwege de beurs die wekelijks op maandag in De Kroon werd gehouden.
De toen 15-jarige zoon Charles die in de derde klas van het gymnasium zat, was bij aankomst in Gemert schoolloos. Deze vorm van onderwijs
was er in de naaste omgeving niet. Jos Wijn, toen rond de 20 jaar – zat min of meer in hetzelfde schuitje. In 1942 had hij zijn priesteropleiding aan het noviciaat van de Congregatie van de Heilige Geest in Gennep afgebroken. Nadat hij weer thuiskwam, blokte hij deels in zelfstudie voor zijn staatsexamen gymnasium.
Samen aan een lange schragentafel gezeten, probeerde Charles de stof voor het derde leerjaar af te ronden. Op het kasteel kreeg hij bijles in Grieks en Latijn van pater Martin Bodewes en meester Vrins was hem behulpzaam met algebra. Bij aanvang van het nieuwe schooljaar 1943/1944 ging Charles vanuit Nuenen naar het Lorentz Lyceum in Eindhoven. Zijn moeder had voor hem in Nuenen bij de familie Van Hardenbroek een onderkomen geregeld. Op de vrije woensdagmiddagen en weekeinden kwam Charles op de fiets naar Gemert. Begin 1944 – met de schoolsluitingen in Eindhoven – kwam hij weer naar Gemert en hervatte er de lessen op het kasteel.
Adèle Laming kende buiten de familie Wijn weinig andere Gemertenaren. Met Nono Bijvoet wisselde ze wel eens bezoekjes uit. Ook met Gien van Rooij, die tegenover De Kroon bij het distributiekantoor werkte en die zeer bedreven was in het achterover drukken van pakken voedselbonnen, had ze regelmatig contact. Op de pastorie waar ze de kapelaans Engelse les gaf, was Adèle een graag geziene gast.
Van tijd tot tijd logeerde haar nicht Liline Wabled, een dochter van haar oudste zus, bij haar in De Kroon. Liline was Française en zat min of meer gevangen in Nederland. Bij het uitbreken van de oorlog verbleef ze op het Hiltsven in Moergestel, waar haar oom Johnny Haslinghuis woonde. Ook Noëlle van Alphen, de dochter van een eng bevriend echtpaar kwam tussentijds naar De Kroon. Na de dood van haar moeder zocht Noëlle bescherming bij Adèle. Zeer tegen de zin van haar vader voelde Noëlle zich namelijk aangetrokken tot het katholieke geloof. Toen er hierover aanhoudend conflicten waren, vluchtte ze naar Gemert waar Adèle voor haar een onderdak vond bij een boerderij aan de Lodderdijk.
(wordt vervolgd)
NOTEN:
1) Gemeentearchief Gemert-Bakel AG.004: 502: Rekeningen van uitgaven in 1943
2) idem
3) Hermens, A.: RAF Lancaster LL779 en de zilveren armband, zp, 2005
Met dank aan Charles Laming, Martin Heesakkers, Mariet Adriaans, pater Martin Bodewes CSSp, wijlen Dientje Wijn-Rooijmans, Jos Wijn, Jo van Lieshout-Adriaans, Marietje van Lieshout-Bevers, Piet Beekmans, Ruud Wildekamp en medewerkers Gemeentearchief Gemert-Bakel.
Bekijk PDF