GH-2007-02 Sociale Woningbouw 1900 – 1960

Ad Otten

Inleiding

In de loop van de twintigste eeuw is het aanzien van de dorpen in heel Nederland enorm veranderd. Tot 1900 had elk huis een eigen karakter. In de meeste huizen werd ook “de kost” nog verdiend, al was daar in de loop van de negentiende eeuw vanwege de industriele revolutie, vooral in de steden al verandering in gekomen. Dorpen liepen in die ontwikkeling wat achterop en bovendien was er sprake van een trek naar de stad, naar de werkgelegenheid.

Gemert telde in 1900 nog 209 thuiswevers (handwevers) waarvan velen met een eigen woning. Amper twee decennia later blijkt elke “wever” als textielarbeider werkzaam in Helmond, Gemert of Eindhoven (in die volgorde), en werd uitgekeken naar een geschikte huurwoning. Die veranderng deed zich voor in het hele land. De woningbouw krijgt een andere vorm. In de dorpen gaat dat aanvankelijk nog niet eens gepaard met een nieuwe dorpsuitleg want aanvankelijk zien we daar nog heel lang gebouwd worden aan de uitvalswegen. Een heel eind verder in de twintigste eeuw, wanneer woon-werkverkeer van dorp naar stad gewoon wordt, zien we ook op de dopren compleet nieuwe wijken opgeleverd worden met woningen van nagenoeg allen dezelfde snit.

Vrij algemeen wordt de aanname van de Woningwet 1901 gezien als het begin van de overheidsbemoeienis op het gebied van wat heet “de sociale woningbouw”. Voortaan moest voor het bouwen van een woning bij de gemeente een bouwvergunning worden aangevraagd en van elke gemeente werd door de regering geeist dat ze een bouwveroderdening opstelde Tegelijkertijd werden van hogerhand de mogelijkheden verruimd toot onbewoonbaarverklaren en zelfs tot krotopruiming en onteigening in het belang van de volksgezondheid. De vrees dat al die maatregelen zouden leiden tot een gebrek aan woningen leidde ertoe dat er finaciele middelenwerden gereserveerd voor rijksvoorschotten tegen lage rente ten behoeve van wat men noemde de sociale woningbouw. Die rijksvoorschotten waren weliswaar bedoeld voor gemeenten, maar die konden op hun beurt die middelen doorsluizen naar in het leven te roepen zelfstandige “verenigingen of stichtingen uitsluitend werkzaam in het belang van de volkshuisvesting.

In een paar hoofdstukken nemen we heel beknopt de verschillende te onderscheiden fasen in de sociale woingbouw te Gemert in de periode 1900 tot 1960 onder de loep.

Gemeentewoningen onbewoonbaar

Vrijwel gelijktijdig met de Woningwet werd de Gezondheidswet aangenomen, die per regio gezondheidscommissies in het leven riep en woningen ging inspecteren. Gemert kwam in 1902 wel het allerslechtste uit de bus van de hele regio (1) De woningnood bleek er ook het grootst. De gemeente had slechts drie schamele woningen in eigendom aan de “Oliekelder”. Twee daarvan moesten worden afgebroken en de derde diende buiten gebruik te worden gestld, aldus de bevindingen van de commissie. Er was geen drinkwater, geen privaat, alles was er vochtig, nat en beschimmeld, en het “stikte” er van de wandluizen.

Het gemeentebestuur oordeelde echter dat het altijd nog beter was een slechte woning dan geen woning. Nog jaren werden de woningen gebruikt alvorens er twee werden gesloopt. Te oordelen naar het gemeenteversla van 1928 is de derde woning dan nog altijd in gebruik. Het is op dat moment de enige gemeentewoning. Gemeld wordt dat die ene woning gratis wordt bewoond door een armlastige.

De Geondheidscommissie beoordeelde niet alleen de gemeentewoningen maar ook particuliere woningen en ook daar had men zo zijn bedenkingen en aanmerkingen, maar uit het bovenstaande moge duidelijk zijn dat de gemeente tot 1929 op het gebied van de sociale woningbouw nog nauwelijks activiteiten ontplooide. Die ativiteit was er wel van particulieren al was dat strikt genomen niet altijd “sociale woningbouw”.

Wevershuizen en bakkersklanten

Van oudsher verhuurden weeffabrikanten als Prinzen en Van den Acker al woningen aan voor hen werkzame wevers. Opmerkelijk is zeker ook dat verschilende Gemertse bakkers rijtjeswoningen bouwden voor de verhuur.In de andeling werden die woningen wel de “bakkersklanten” genoemd. Een naam die niet zo vreemd iswanneer men bedenkt dat er in 1905 in Gemert door de plaatselijke arbeidersbond een onderzoek werd verricht naar gedwogen winkelnering en dat in 1914 bij een landelijk onderzoek bij drie Gemertse ondernemers (en tevens huizenbezitters) een vorm van winkeldwang werd geconstateerd. Als “bakkerklanten” kennen we het uit 1889 daterende woningrijtje-van-twee op het Hopveld (de nrs. 17-19), gebouwd door bakker van Asseldonk. Dan is er de rij van vier in de St. Severusstraat, die in 1907/1908 werd gebouw in opdracht van bakker Th. P. van den Acker. En voor de volledigheid noemen we hier ook nog de vrij late rij van “bakkersklanten” die bakker van Brussel in 1927 bouwde op de Molenakker, aan wat we nu kennen als Binnendoor (2) Opmerkelijk is dat deze “bakkersklanten” vandaag de dag in het Gmertse straatbeeld worden gewaardeerd als “beeldbepalende panden”.

Woningbouwvereniging “Uit Noodzaak”

In het voorgaande maakten we al gewag van de Woningwetv 1901 en van de daarmee in het vooruitzicht gestelde rijksvoorschotregelingen tegen gunstige renten voor gemeenten danwel woningstichtingen, Toch duurde het daarna nog tien jaar vooraleer met name woningbouwcorporaties van die mogelijkheden en dan nog heel schoorvoetend gebruik zouden of eigenlijk konden maken. Want de overheid had nogal wat belemmeringen opgeworpen. De Eindhovense Vereniging Volkshuisvesting is in 1911 pas de eerste woningbouwvereniging in Noord-Brabant. Het is een initiatief van Anton Philips en nog enkele fabrikanten. Gemert volgde niet eens zo heel veel later. Hier is het echter de in 1915 aangetreden pastoor Poell die al in het eerste jaar van zijn benoeming een boucommissie in het leven roept om de mogelijkheden van sociale woningbouw te bezien. Naast de pastoor zien we (heel opvallend) de belangrijkste opposant in de gemeenteraad, de bierbrouwer Pieter Bijvoet van Gemerts Belang, en verder de pas nieuwe gemeentesecretaris Moons (later burgemeetsre van Helmond) en de inde juist gereedgekomen Engelenburg woonachtige rijksontvanger Tonnaer. Zij reserveren alvast een bouwterrein. Juist buiten de bebouwde kom. Aan de Oudestraat, ietsje voorbij Keizersbosch aan de andere kant van de weg. Maar toch komen zij niet tot bouwen. Vanwege de Eerste Wereldoorlog stijgen de bouwprijzen met de dag en het lijkt raadzaam daarom met de woningbouw te wachten op betere tijden. Zeker wat betreft de sociale woningbouw. De oorlog blijft echter duren, de woningbouw komt in het hele land nagenoeg tot stilstand, en de woningnood wordt almaar nijpender.

In oktober 1918, een maand voor de wapenstilstand, kon Poell niet langer wachten en kwam het tot de oprichting van de R.K. Bouwvereniging “Uit Noodzaak”. Inmiddels had de pastoor aan zijn zijde de mede door zijn toedoen opgerichte R.K. Werkliedenvereniging St. Jozef, terwijl hij bovenmeester Vrijns bereid had gevonden als secretaris en penningmeester te fungeren. Bij Koninklijk Besluit van 28 februari 1919 werd de nieuwe woningbouwcorporatie toegelaten als “vereniging uitsluitend werkzaam in het belang van de volkshuisvesting”, waardoor zij in aanmerking kwam voor financiering van de bouw middels rijksvoorschotten.

Het bouwterrein aan de Oudestraat werd in eigendom verworven en de hoop werd uitgesproken om nog voor het eind van 1919 hier twaalf woningen te realiseren tegen een huurprijs van drie gulden per week. Rijk en gemeente zouden dan wel bij moeten springen met voorschotten.

 Maar het gemeentebestuur vond de bouwplannen te kostbaar en traineerde de plannen. In plaats van het gevraagde voorschot (alvast voor de helft van de bouwkosten) door te sturen naar Den Haag wilde men eerst het standpunt horen van de Gezondheidscommissie. Uiteindelijk ging de aanvraag voor het rijksvoorschot aps in juli 1920 de deur uit. Het zat de nieuwe corporatie niet mee. De prijzen en de lonen bleven almaar oplopen.

Maar… op 26 september 1920 kon dan toch de pastoor in zijn “Officieel Kerkbericht van de Kerken van Gemert (in de volksmond ’t Kerklokse) berichten “dat de kogel door de kerk was” en dat op 4 oktober daaraanvolgend in het Alcoholvrijlokaal de 12 nieuwe woningen zouden worden aanbesteed en dat de bestekken met tekeningen verkrijgbaar waren op de pastorie of bij architect L. Kooken in Eindhoven. Kooken was gemeentearchitect van Eindhoven, hij ontwierp er onder meer de eerste huizen van Philipsdorp (1909), en had juist een hele wijk ontworpen voor de bouwvereniging van de r.k. werkliedenvereniging aldaar, en bovendien kende men hem al in Gemert als de architect van de zuivelfabriek voor de R.K. Cooperatie De Eendracht (1915). (3) Al op 21 november 1920 kon de eerste steen worden gelegd voor drie typen woningen, waarvoor de huren zouden bedagen f. 3,90,f 4,15 en f 4,40 per week. Huurders met een inkomen boven de 40 gulden zouden tussen de 10 en 11 cent meer huur moeten gaan betalen voor elke gulden meer aan inkomen. In mei 1921 worden alle woningen betrokken en op zaterdag voor Pinksteren wordt het eerste “sociale” woningcomplex van Gemert plechting ingezegend met de wijding van het St. Jozefbeeld in de muurnis van het pand op de hoek van de verbindingsweg tussen Oudestraat en Heuvel. Deze weg waaraan twee van de twaalf woningen worden gebouwd krijgt tien jaar later de officiele straatnaam St. Jozephstraat. St. Jozef was de patroon van de Gemertse R.K. Werkliedenvereniging, die vanaf de ingebruikneming van de nieuwe woningen naast de pastoor met twee bestuursleden zitting neemt in het corporatiebestuur. Zij komen in de plaats van Henri Corsten en meester Vrins. Poell blijft voorzitter van “Uit Noodzaak”, Jan Smits wordt onder-voorzitter en Karel Schmidt secretaris-penningmeester. Laatstgenoede gaat ook elke week de huren ophalen. (4)

 Wachten op nieuw beleid van de overheid

In 1921 kreeg Gemert een elektrisch lichtnet en de sociale woningbouw aan de Oudestraat werd meteen van deze moderniteit voorzien. Het was alles vooruitgang wat de klok sloeg. Maar op het gebied van de sociale woningbouw was er in Gemert nog veel te doen. Poell had zich in weerwil van de stijgende bouwprijzen al eens verantwoord voor zijn ijveren op dat terrein, met te zeggen ‘dat de kippen in Gemert nog beter gehuisvest zijn dan sommige mensen’.5 Maar wat graag wilde hij met “Uit Noodzaak” nieuwe plannen uitwerken, maar ditmaal was het de regering die dat onmogelijk maakte. Wat betreft de woningproductie in Nederland was 1921 een topjaar. Er werden in totaal maar liefst 40.000 woningen gebouwd. De financiële steunmaatregelen hadden effect gesorteerd, maar daartegenover stond dat de bodem van de schatkist zichtbaar werd. De toestand dat bijna de hele woningproductie voor rekening van Rijk en gemeenten kwam, kon niet blijven duren. Bovendien dwong de buitensporige stijging van de bouwkosten – “het Rijk betaalt toch” – de regering tot een andere koers. Amper 14 dagen na de inzegening van de woningen aan Oudestraat-St.Jozefstraat stuurde de Minister aan alle gemeenten het regeringsbesluit tot een algehele stopzetting van de steunverlening voor nieuwbouw voor de duur van zeven maanden. Na die termijn werd bepaald dat alleen nog voor huizen met minder dan 225 m3 huursubsidie wordt verleend en dat de huur tenminste 70, een jaar later 90%, van de exploitatiekosten moet bedragen. Bouwcorporaties als Uit Noodzaak kunnen in feite geen nieuwe bouwplannen meer indienen en de woningproductie keert weer helemaal terug bij het particulier bedrijf. In 1924 worden geen huurbijdragen noch premies meer verleend en dankzij o.m. de algemene loonvermindering blijken dan de bouwkosten met de helft gedaald ten opzichte van 1921.6 “Uit Noodzaak” stond net als de meeste andere woningbouwcorporaties buitenspel. Poell moest erin berusten dat hij niet meer kon dan gemeente, huiseigenaars en ondernemers op te roepen om bestaande woningen op te knappen of nieuwe te bouwen, opdat er een einde zou komen aan de woningnood die zoveel woonellende veroorzaakte. Aan zijn oproep werd gevolg gegeven niet door de gemeente maar door ondernemers. Een mooi voorbeeld daarvan is de rij ‘Tien Geboden’ tegenover windmolen De Bijenkorf in de Deel. De Gemertse aannemer Klerks was daarvan in 1925 de initiatiefnemer. Vrijwel gelijktijdig bouwde aannemer Grard Hendriks in de Virmundtstraat en ook grossier, tabakskerver en koffiebrander Henri Corstens liet zich daar niet onbetuigd. Hij investeerde daar in 1928 in huurwoningen en later in de jaren dertig ook in de Schoolstraat en voor de duurdere categorie herenhuizen opnieuw in de Virmundtstraat. Tegen het eind van de jaren twintig kwam eindelijk ook de gemeente weer in beeld aan het front van de sociale woningbouw. Van 1885-1928, 42 jaar lang, was Frans Buskens burgemeester van Gemert. In die periode kwam het weliswaar tot de woningwetbouw aan de Oudestraat waarvoor de gemeente met het Rijk het exploitatietekort moest aanvullen, maar verder valt er niet veel op zijn conto te schrijven op het gebied van de volkshuisvesting. Integendeel. We zien bij de inkomende post slechts de steeds terugkerende klaagzang van de Gezondheidscommisie wat betreft het optreden van het gemeentebestuur op dat terrein.
Nadat op 15 januari 1929 de nieuwe burgemeester Jan Phaf is aangetreden wordt al gauw een nieuw en frisser beleid zichtbaar. Binnen enige maanden komt hij met een intergemeentelijk plan voor bouw- en woningtoezicht waarin zes gemeenten gaan samenwerken. Hij ontpopt zich als een warm pleitbezorger voor een streekdrinkwaterleiding, die binnen tien jaar wordt gerealiseerd. En in het eerste jaar van zijn burgemeesterschap vindt hij ook een oplossing voor de bestuurscrisis waarin woningbouwvereniging “Uit Noodzaak” terecht is gekomen. Volgens een nieuwe bisschoppelijke richtlijn mag pastoor Poell niet langer optreden als voorzitter van de corporatie en is de secretaris-penningmeester (Schmidt) naar een andere gemeente verhuisd. Voor beiden zijn geen opvolgers gevonden. Phaf stelt voor om het bezit en de woningexploitatie van de corporatie over te nemen. Per 1 januari 1930 verwierf de gemeente zo twaalf gemeentewoningen in een puike conditie. De corporatie werd vervolgens geliquideerd.7 Niet veel later stuurde Phaf een lijst van 93 adressen naar de Gezondheidscommissie om die te onderzoeken. Dat leidde een jaar later op advies van die commissie tot de onbewoonbaarverklaring van 14 woningen. Acht werden er ook daadwerkelijk ontruimd maar voor de rest moest bij de provincie voorlopig ontheffing worden gevraagd voor de geplande krotopruiming vanwege het gebrek aan woonruimte.

Woningen in de fabriek

Na weeffabrikanten, bakkers, aannemers en grossier Corstens, zien we in de jaren dertig zelfs boer De Louw (1930 Oudestraat 53-55 en 1934 Oudestraat 43 tm 51) in huurwoningen investeren. Maar die waren allen van een hogere prijsklasse. Een vermeldenswaard voorbeeld van woningbouw is zeker ook de verbouwing van de uit 1881 daterende stoomweverij van de Gebroeders Prinzen in De Hoef tegenover de kasteelboerderij. Prinzen legde zijn weverij al stil in 1910. In de periode van de Eerste Wereldoorlog werd de fabriek geëxploiteerd door Carp’s Garenfabrieken uit Helmond en in 1920 vestigde Piet de Wit uit Helmond er een filiaal van diens dekenweverij. Piet ging na een aantal jaren failliet en meer dan zeven jaar stond de fabriek leeg. Midden in de crisistijd van de jaren dertig durfde de Gemertse aannemer Frans van de Linden het aan, het fabriekspand te kopen en te verbouwen tot een rij van zes zogeheten middenstandswoningen. Bouwkosten beliepen in totaal 7245 gulden. De grote fabriekspoort in de voorgevel van dit curieuze wooncomplex op deze bijzondere locatie herinnert tot op de dag van vandaag aan de oorspronkelijke bestemming.8

Wilhelminalaan – Prins Hendriklaan

Hoe het ook zij de particuliere woningbouw bleef sterk achter bij de stijgende vraag naar goedkope maar goede huurwoningen. Eind 1936 stelde daarom burgemeester Phaf de gemeenteraad voor om op de Molenakker met rijkssteun 30 arbeiderswoningen voor grote gezinnen te bouwen. Dit was mede bedoeld om ‘huisjesmelkers’ de wind uit de zeilen te nemen, die zelfs voor krotwoningen een huur van twee gulden per week durfden vragen. Ter vergelijking diene dat de huur van de ruime en uitstekende woningwetwoningen aan de Oudestraat door de gemeente inmiddels waren verlaagd tot f 3,50, dat de gemeente ook had besloten tot een huurbijdrage voor werklozen, en dat het gemiddelde arbeidsloon werd getaxeerd op f 15,-. Gemeentearchitect Willem Claeren werd de opdracht gegeven tot het maken van een plan. De woningen zouden ontworpen moeten worden onder het devies ‘breng zon en licht in uwe woning’, ze zouden ruimte moeten bieden aan acht à tien personen, grote tuinen die ruimte lieten voor een moeshof voor eigen gerief en eventueel het vetmesten van een varken. Gedacht werd aan een huur van rond één rijksdaalder per week.9 In oktober 1937 besloot de gemeenteraad tot de bouw van het complex waarover duidelijk na was gedacht. Er waren 4 woningtypes. Twintig woningen van gemiddelde omvang werden uitgevoerd als twee-onder-één-kap met de voordeuren zover mogelijk van elkaar en 10 vrijstaande woningen die waren bedoeld voor de grootste gezinnen. De eerste met drie slaapkamers, de tweede met vier. Na goedkeuring door de provincie werd de bouw in februari 1938 aanbesteed voor 53.730 gulden. In oktober van dat jaar worden de straten genoemd naar koningin Wilhelmina en haar in 1934 overleden gemaal Prins Hendrik. De woningen werden in januari 1939 verhuurd tegen f 2,25 en f 2,50 per week. Jaren later verbaast de provinciale inspecteur van Volksgezondheid G. Bolsius zich nog over de lage bouwsom van dit goede en degelijke voorbeeld van sociale woningbouw. De achteraf berekende totale stichtingskosten komen uit op f 61.775,-. Een gemiddelde van 2059 gulden per huis.10 In de eerste raadsvergadering van 1939 – dat was ten tijde van het betrekken van de nieuwe woningen – kondigde Phaf aan dat bij het Rijk een nieuwe aanvraag voor sociale woningbouw zou worden ingediend. Aan dat tweede bouwplan kwam Gemert door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog echter niet meer toe. De woningnood bleef hoog en de ontheffingen voor het ontruimen van onbewoonbaar verklaarde woningen bleef op de agenda.

Woningbouw in de wederopbouw

In de periode 1940-1945 steeg het inwonertal van Gemert van 7768 naar 8732 inwoners. In diezelfde periode steeg het aantal woningen met welgeteld 2 stuks. In de oorlogsperiode had de bouw nagenoeg stil gelegen. Alleen al door de bevolkingsaanwas was er een tekort van 200 woningen dat nog met 125 moest worden vermeerderd ter vervanging van krotten, keten en door oorlogsgeweld vernielde huizen. Wat te doen met dat woningtekort van 325? Er was een strak van bovenaf opgelegd bouwbeleid. De complete woningbouw was gecontingenteerd. In 1946 kreeg Gemert met moeite vergunning voor het bouwen van 12 arbeiderswoningen.
Zes in De Haag en zes in de Deel. Het ontwerp was van gemeentearchitect Claeren, die door zijn plotselinge
overlijden in 1947 de oplevering niet meer mee zou maken. In 1947 deed zich een mogelijkheid voor om 4 Zweedse rondhouten woninkjes te bouwen; een particulier maakte daar gebruik van en de gemeente opteerde voor de drie resterende. Ze kwamen aan Den Dubbeldenweg (nu Prins Bernhardlaan), De Haag en twee stuks aan het Frans Brugske. Daarna kwam het aanbod van houten Oostenrijkse woningen. Oostenrijk exporteerde die pasklaar in een bouwpakket. In Gemert werden er negen in elkaar gezet. Drie in Gemert, vier langs de weg naar Handel, en drie in Elsendorp. Maar dat alles leek een druppel op de gloeiende plaat. In 1947 telde Gemert 252 samenwoningen en 113 krotwoningen. Voorwaar geen gering probleem.
Stad en land moest worden afgelopen om woningen te mogen bouwen en er moest veel voorbereidend werk geschieden om woningen te kunnen bouwen. Gronden moesten worden aangekocht met een altijd moeilijk doend Prijzenbureau als toeziend voogd. Terreinen moesten bouwrijp worden gemaakt. Uitbreidingsplannen moesten worden opgesteld (en weer herzien). Maar Lodewijk Spildoorn, de nieuwe directeur Gemeentewerken, ging er met een betrekkelijk jong stel ambtenaren tegenaan. De eerste ‘beloning’ was de toestemming tot de bouw van 76 arbeiders- en 9 middenstandswoningen, plus de burgemeesterswoning aan de Ruijschenberghstraat. Nog in 1947 kon worden begonnen. De arbeiderswoningen kwamen gespreid aan De Haag (7), kerkdorpen (12), Deel (15), en de meesten aan Den Dubbeldenweg (nu Kapelaanstraat-Prins Bernhardlaan) en Molenakker (samen 42). In Jezuïetenlaan en Oudestraat kwamen de middenstandswoningen. Vergeleken met andere gemeenten mocht Gemert niet mopperen met die toewijzing. Maar in 1948 kwam de minister plotseling met een BOUWSTOP! Er werd een rem gezet op de realisering van het voor dat jaar toegewezen bouwvolume. Een lelijke streep door de rekening, die een vlotte uitvoering van het woningbouwprogram in de weg stond. Maar er werd niet stilgezeten en toen het bouwvolume voor 1949 bekend werd kon aanstonds aan de slag worden gegaan. Dat gaf: 18 arbeiderswoningen (waarvan 13 op de Molenakker) en 13 middenstandswoningen (waarvan 10 in de Virmundtstraat). Eind 1949 waren er sedert de bevrijding een kleine 150 woningen gebouwd, niet gek, maar nog niet de helft van het benodigd aantal! In 1950 zou echter een flinke stap voorwaarts worden gezet in de Gemertse woningbouw. Minister In ’t Veld had een “goedkope-woningen-stunt” gelanceerd. En ook in Gemert werd op het
gemeentehuis getekend en gerekend en als eerste in Noordbrabant en als één der eersten in Nederland zag de gemeente haar speciale bouwplan goedgekeurd. Een extra toewijzing van 60 zgn. “goedkope” woningen (het ontwerp Spildoorn) was de beloning. Daarenboven werd ook het aantal kubieke meters van het normale bouwvolume 1950 voor de bouw van “goedkope” woningen besteed, en ook dat scheelde weer ’n paar huizen. In juni 1950 kon aan de bouw van 80 van deze woningen worden begonnen (Wassenaarstraat en Van Loëstraat).
Onder het motto ‘mens sana in corpore sane’ (een gezonde geest in een gezond lichaam) ontwierp directeur Spildoorn ‘meepesant’ ook een indrukwekkende sporthal en een Volksgezondheidsgebouw op de Molenakker. Hij was zijn tijd ver vooruit. De sporthal zou nog meer dan 15 jaar op zich laten wachten. En tegen het volksgezondheidsgebouw, met onder één dak huisvesting voor de brandweer, een consultatiebureau van het Wit Gele Kruis én een volksbadhuis, zouden drie ministeries tegelijk ‘ja’ moeten zeggen. ’t Was te mooi allemaal, en van ‘Den Haag’ echt teveel gevraagd. De gemeente ging niet bij de pakken neerzitten. Op 25 oktober 1950 werd een gemeentelijk draaiboek uitgebracht onder de titel: “Hoe Gemert groeit en bouwt aan zijn toekomst”. Het hoofdstuk over de woningbouw eindigde met de zinsnede: ‘en intussen gaat het gemeentebestuur verder met het naarstig zoeken naar een zo spoedig mogelijke algehele oplossing van het huisvestingsprobleem’.
Dat dat niet zomaar een uitspraak was werd al heel gauw duidelijk. Twee dagen na het verschijnen van het geciteerde draaiboek nam de Gemertse gemeenteraad een heel bijzonder en historisch besluit. Wanneer de regering daar ‘ja’ tegen had gezegd was de lange tijd zo achteroplopende gemeente Gemert als eerste gemeente
in Nederland verlost geweest van de naoorlogse woningnood. Maar Den Haag durfde niet.

Nieuw dorp op Berglaren: Bingo!

Omdat Gemert niet zover verwijderd lag van de militaire vliegbases Volkel en Eindhoven en ook de legerplaats Oirschot nog bereikbaar werd geacht, verzocht de Nederlandse regering het gemeentebestuur om medewerking voor de huisvesting van de repatriërende gezinnen van het ontbonden Koninklijk Nederlands Indisch Leger (het KNIL). Voor elke woning voor een knil-gezin mocht, volgens Haagse toezegging, minstens één woning voor een Gemerts gezin worden gebouwd. Burgemeester De Bekker schreef een geheime raadsvergadering uit op 27 oktober 1950. Hij legde daar uit dat Gemert zo’n 240 inwoningen telde terwijl er nog minstens 100 trouwlustigen waren. ‘Wanneer de raad kiest voor de opvang van 240 knilgezinnen dan mag de gemeente, als Den Haag zijn belofte gestand doet, maar liefst 480 (!) woningen bouwen!’ Door de knilgezinnen te helpen zou Gemert in één klap van de woningnood verlost worden. Je realiseert je pas wat dat betekende als je bedenkt dat het gemeentelijk bouwcontingent voor 1950 van hogerhand was bepaald op zegge en schrijve 20 woningen! Op de aanvraag voor 300 arbeiderswoningen en 100 grotere huizen had de Centrale Directie voor de Volkshuisvesting de gemeente doodleuk 28 woningen voor 1951 toegewezen. En alleen omdat ook zij de situatie in Gemert urgent vond. Dat schoot dus echt niet op. Maar dan komt de burgemeester met zijn Oost-Indische voorzet. Na bijna 60 jaar is het nog niet te geloven. De Bekker trok de hele gemeenteraad in één avond unaniem over de streep. Net als zijn directeur Gemeentewerken was hij zijn tijd ver vooruit. ‘We laten het geen asylatie maar assimilatie worden’, dat waren de woorden van de burgervader, en hij maakte er zich ook geen zorgen over dat een deel van de nieuwkomers niet katholiek zou zijn. Maar zoals gezegd Den Haag durfde er niet aan. Van hogerhand werd beslist dat er geen 240 maar 120 knil-gezinnen naar Gemert mochten gaan. De integratie zou gebaat zijn met wat meer spreiding over de provincie. De Bekker had geen tijd om bij die gedeeltelijke afwijzing erg lang stil te staan. Er was werk aan de winkel. De opvang van 120 gezinnen uit het voormalige Nederlands Oost-Indië was niet niks. ‘Gemert toevluchtsoord voor Indische ballingen’, en ‘Nieuw dorp bij Gemert’ kopten de kranten. In twee jaar tijds werden op Molenakker en Berglaren 252 woningen gebouwd, 120 voor de knilgezinnen, 120 voor de Gemertenaren en 12 woningen als extra beloning. Uit het oogpunt van integratie werden de woningen zo toegewezen dat elk knilgezin minstens één Gemertse buurman kreeg. Onder de Gemertse bevolking werd nog wel gemopperd toen bij de overkomst van de eerste knilgezinnen (februari 1951) de aanvankelijk aan Gemertenaren toegewezen woningen op de Molenakker nu voor het merendeel aan de nieuwkomers kwamen, maar nog hetzelfde jaar werd begonnen met de compleet nieuwe dorpsuitleg op Berglaren. Toen duurde het niet lang meer of iedereen werd het duidelijk dat het gemeentebestuur een heel bijzonder besluit had genomen dat in het voordeel was van alle woningzoekenden. Vanaf 1951 schaarde Gemert, mede dankzij de Indisch-Nederlandse aanwas, zich voortaan onder de middelgrote gemeenten van het land. Op 10 december 1951 werd de 10.000ste inwoner geboren.12 In 1953 wonen er al 127 gerepatrieerde gezinnen in Gemert. Er gaan er ook wel weg, maar het aantal neemt in de jaren vijftig en zestig nog gestaag toe.
De nieuwbouw op de Berglaren ligt aanvankelijk nog wat afzijdig van de oude bebouwde kom. Tussen beide locaties worden algemene voorzieningen gepland. Aan De Stroom verrijst de ene nieuwe school na de andere. De eerste was de witte naar witheer en boerenapostel Gerlacus van den Elsen genoemde Landbouwschool. Meteen daarop volgde de glasrijke St.Willibrordus-ULO, de Huishoudschool St.Anna, een school voor Bijzonder Lager Onderwijs genoemd naar Peerke Donders, en een apart gebouw voor gymnastiek. Een eind verderop aan het Frans Brugske werd in 1954 een nieuwe Lagere School geopend, de Pius X (nu: Pontenage). In de aula van deze school begon bouwpastoor Strijbosch de nieuwe Gerardusparochie. Op zondag 22 juni 1958 werd schuin tegenover, de eerste steen gelegd van de nieuwe kerk. Op 26 april 1959 werd de kerk ingewijd.
Intussen was daarnaast aan het Frans Brugske begonnen aan de bouw van een nieuwe Latijnse School. Terwijl het gemeentelijk woningbezit de mijlpaal van 500 woningen overschreed, groeide het ‘nieuwe dorp’ als nieuwe parochie vast aan de oude kern.

Oprichting Stichting Goed Wonen 1960

Toen in 1958 na vier kabinetten Drees het ministerie van wederopbouw niet werd gecontinueerd was de woningnood in Nederland nog allesbehalve opgelost. Ook niet in Gemert. De nieuwe regering koos voor een ombuiging op het gebied van het woningbouwbeleid. De mogelijkheid voor gemeenten om woningen te bouwen werd in een paar jaar tijd beperkt, terwijl de tot dan toe sterk van gemeenten afhankelijke woningbouwcorporaties nu juist steeds meer werden gezien als de daartoe meer geëigende instelling. Zowel wat betreft de door het Rijk gesubsidieerde woningwetbouw, alsook in andere sectoren o.a. in de premie- en de premie-vrije sector. Daarom werd de afhankelijkheid van de gemeente losgekoppeld en in 1962 werd de Woningwet gewijzigd. In Gemert was tijdig op die ontwikkeling ingespeeld, al was dat wel particulier initiatief. In maart 1960 formeerde zich een initiatiefgroep van vijf personen rond raadslid Ko van Breukelen en Hendrik Jan Ypenburg bedrijfsleider van de Kon. Textielfabriek Raymakers & Co. te Gemert. Natuurlijk kon daarbij Willy van de Ven, directeur Gemeentewerken niet gemist worden, en verder waren Piet van Stiphout (bestuurder textielvakbond; werkmeester Raymakers & Co.) en Jan Pennings (bestuurder bouwvak) van de partij. Statuten werden opgesteld in overleg met de Nationale Woningraad en bij Koninklijk Besluit van 9 september 1960 werd Stichting Goed Wonen toegelaten om uitsluitend werkzaam te zijn in het belang van de volkshuisvesting in de gemeente Gemert. In de bestuursvergadering een week later werd medegedeeld dat B&W van Gemert in de eerstvolgende raadsvergadering zouden voorstellen het hele gemeentelijk woningbezit aan ‘Goed Wonen’ over te dragen. Aan de rechten van de huurders ten aanzien van het kopen van een woning zou niet worden getornd en overtollig geworden gemeentepersoneel zou worden overgenomen met behoud van rechten. De gemeenteraad ging echter niet meteen akkoord en besloot tot een geleidelijke overdracht. Pas in 1966 kwam er een einde aan het gemeentelijk woonbedrijf. In totaal waren toen 656 woningen overgedragen. Intussen had Stichting Goed Wonen zelf al volop gebouwd met name in de nieuwe wijk Molenbroek. Daar werd in datzelfde jaar 1966 de exploitatie van de 1000ste woning bereikt, bij welke gelegenheid administrateur-beheerder Ko van Breukelen werd benoemd tot directeur. De sociale woningbouw in Gemert was definitief in een nieuwe fase beland al zouden nog heel lang de woningen van Stichting Goed Wonen beschouwd worden als zijnde ‘gemeentewoningen’.

NOTEN:
1. A.v.d.Kimmenade-Beekmans, Van pesthuis tot wijkgebouw, Gemert 1991 (5.1 Volkshuisvesting p. 42 e.v.)
2. Jeanne van Melis-Manders, Hopveld en Heuvelse Pad, 2006, p.38-39; Gemeentearchief Gemert-Bakel –
Bouwvergunningen
3. A.Otten, De Poort te Gemert, Gemerts Heem 1992, blz. 59-61.
4. Officieel Kerkbericht van de kerken van Gemert, nrs. 29.6.1919; 26.9.1919; 28.11.1920; 15.5.1921; 29.5.1921; zie ook: noot 1.
5. Officieel Kerkbericht 7.8.1920
6. Vgl. A.Otten, Philips’Woningbouw 1900-1990 (Zaltbommel 1991) p.91 e.v.
7. In een terugblik uit 1985 op de voorgeschiedenis van Stichting Goed Wonen, kwalificeert J.N. van Breukelen het bestuur van
“Uit Noodzaak” als ‘goedwillende maar incompetente bestuurders’. Dat is niet terecht. De exploitatietekorten van de corporatie ontstonden buiten hun schuld door regeringsbesluiten. Alle woningbouwcorporaties die uitsluitend in 1921 hebben kunnen bouwen werden met die tekorten opgezadeld.
8. Gemeentearchief Gemert-Bakel – Bouwvergunningen (op huidige adressen)
9. Vgl. A.v.d.Kimmenade-Beekmans, a.w., p.50-51.
10. G.Bolsius, Het Gemeentelijk woningcomplex te Gemert,
in: Tijdschrift voor Volkshuisvesting en Stedebouw, jrg.23 (1942) p.70-73.
11. Gegevens uit: Draaiboek “Hoe Gemert groeit en bouwt aan zijn toekomst” (oktober 1950)
12. Vgl. Rob de Haas, Enkele reis Indië-Gemert, Gemert 2001, p.61-89; A. Otten, Anekdotisch Bankboek, Gemert 2002, p.84-89.
13. Uit: Beleidsnota aangevuld met de geschiedenis van Stichting Goed Wonen uitgebracht ter gelegenheid van haar 25-jarig bestaan in 1985.

Bekijk PDF