GH-2006-03 Reconstructie

Simon van Wetten

De namen van huizen en hoeven en herbergen helpen ons om, gesteund door een creatieve combine tussen onze fantasie en onze kennis van het huidige stratenplan, door de zande¬rige, bij regen modderige straten van Gemert anno 1500 of 1650 of 1780 te kunnen wandelen. We herinneren ons dat de meeste huijsingen van hout en leem en vakwerk waren, dat een gemeentelijke reinigingsdienst nog geregeld diende te worden, dat het dorp absoluut niet dichtbebouwd was en dat de huizen voornamelijk waren gegroepeerd langs die lange, slingerende straat (Binderseind, Markt, Kerkstraat, Nieuwstraat, Haageik, Kruiseind, Pandelaar) en wat zijwegen (Heuvel, Molenstraat, Haag en Deel). Verder bestond Gemert uit een hele serie gehuchten en buurtschappen, waarvan er twee, de Mortel en Handel, uitgroeiden tot echte kernen. We slenteren op ons gemak wat rond en zien hoeve de Hazeldonk, hoeve de Wijnboem, een hoeve zonder naam, maar vlak bij de kerk (1514), en hoeve het Hofgoed (de huidige notariswoning op de hoek van de Ruijsschenbergstraat, in maart 1714 gekocht door de beroemde Gemertse orgelbouwer Mathijs Verhofstadt, waarbij dat Hofgoed als één van de vier vrije hoeven van Gemert werd omschreven, en ook als een “heerlijke, moderne huisinge, met twee doorgaande zolderingen en Engelse ramen, vier royale boven- en drie dito benedenkamers, een kelderkamer, een grote zomer- en een kleine winterkeuken, schuur, stalling, twee hoven en daaraan vast gelegen boerenwoning”). We passeren het huis genaamd het huis van Lanckvelt ook wel het Sleutje genoemd, en zien dan al ten Scepershoef in de Deel, de hoeve aan de Deelse boem, de hoeve ten Beverdijck, hoeve te Wauwe (op de Doonheide), hoeve ter Weijden, de Voortse hoeve, het huis op de Luijttenhoef, hoeve d’ell Morteli (!) in de Mortel in de Smacht (1519), hoeve de Hoegen Aerle (vanaf 1594 de Nieuwe hoeve ten Hogen Aerlen), en in de nabijheid daarvan hoeve den Kievitsbraeke en hoeve ter Helderdonck. Terug in Gemert wandelen we van de Haageik de Molenstraat in en komen dan langs hoeve ten Watermolen en de huizen geheten den Itterman en de Domhoff (beide in de omgeving van de watermolen), hoeve ten Vogelsanck (bij de Hellekensstege en de Sleutelbosch, en nota bene het geboortehuis van Laurens van den Bleeck, die als Laurentius Torrentinus furore maakte als de hofdrukker van Cosimo, hertog van Florence 60, en wat verderop langs een huis met de uitdagende naam de Schaepskeutel, op de Lodderdijk. Aan de andere kant van Gemert zien we de Stovenhoeve op de Heuvel (1529), hoeve de Kieboom, hoeve Keijsersbosch, hoeve Nouwenhuijs (op de grens van Tereiken en Milschot), hoeve Tereijcken, hoeve Milschot, hoeve ten Haselbosch, de hoeve ter linden, hoeve Ten Broeck, later de Ermerhoeve (Armehoeve), het goed ten Groenendael en het Schuijlsgoed. Een uitstapje naar Handel biedt zicht op de Commanderiehoeve, de hoeve op Strijbosch en het huis genaamd de Oude Cluijs (tegen Padua aan, nog net op Gemerts grondgebied). Een wijde bocht richting de Mortel leidt ons langs de Virmundtse hoeve (het huidige Mariahofke in Handel), de Roode hoeve met daarnaast het Schaijckehuijske (op de Rooihoefsedijk), het huis de Hemel en het huis den Hurck (allebei in de Mortel). Een sprong naar het noord-westen en we zien het Aahuijs (de Kokse hoeve), de hoeve op Espdonck (de koster die op al die hoeven de provenbroden ging ophalen zei van die hoeve: “Die lag nogal uuijt ten weck”), de Vogelse hoeve en de hoeve de Cruijsdonck, beide boerderijen ook op Esdonk. Dorstig geworden hebben we de keuze uit herberg de Herenerf, herberg die Alde kerck, herberg St. Joris aan de Merckt, herberg de Wildeman (ook aan de Merckt) en herberg de Ceulsche karre (voorheen de Gulden Cop) in de Nieuwstraat. We bezichtigen nog even het predikherenklooster aan het Binderseind (later de gereformeerde kerk), en meteen ook maar het huis genaamd ’t Moleke, net als “De Moriaen” even-eens aan het Binderseind (later is er ook sprake van “De Moriaen”, voorzien van schone zolders, aan de Pandelaar), en het huis genaamd het Brouhuijs (op de Boontuin). Om de blaren onder onze voeten op natuur-ijke wijze door te prikken lopen we nog naar het St.-Amandushuis, huisinge “Het Clooster” op Boekent in de Broekstraat, met een nisje waarin een beeld van St. Augustinus stond, het huis genoemd de Steewech, het huis ‘s-Hertogenbosch, naast ’t Wit Perdt (in de Kerkstraat tegenover thans “Dientje”), huis den Hoet en de huisinge genaamd Het Land van Belofte (idem), het huis den Rogier (waarin de kapelaan van de St. Danskerk woonde), het Hoog Stenen Huis in de Kerkstraat, het huis “daar de Valck uijthangt” (tegenover de kerk en de kerkboge, de poort naar het kerkhof), nóg een huis de Valck op de Boontuijn, een huis met stalling genaamd den Pellicaen (ook tegenover de kerk, de huidige Ridderhof), het Boterhuis (naast de kerk), herberg de Roode Leeuw en het huis genaamd de Fonteijne, nabij de Steenen brugge in de Haageik, huize d’n Hubert in het Schoolstraatje (nu de Ruijschenbergstraat), in 1714 door pastoor Gautius gekocht met de afspraak dat er een priester op dit goed moest blijven wonen om “de onwetenden in de Mortel en op Esdonk te catechiseren en op zaterdag na de middag de kinderkens van de Duitse school alhier”, het Cappellaenshuijske (aan het begin van de huidige Kapelaanstraat) met daar vlakbij het Armerhuijs, huis “De Engel aan de Sterre” op het Stereind, het huis de Sterre aan het Schilt, huize “De Spilkorf”, “In de Drie Swaenen” in de Haageik, huisinge De Hoepert in de Deel, een huisinge genaamd den Nieuwenschans (in de Pandelaar), het huis In die Drie Smeijhamers in de straat, het huis De Keijser, de Magdalenakapel, de kapel van Handel, het Heilig Huiske in de Deel, met daar tegenover een huis genaamd den Gijsenman, de Ellenboge in de Hage — je zal er maar achter wonen — en de Arcke van Noë, óók in de Haag, en natuurlijk de Latijnse school. In 1598 ontstond er commotie over de afwatering van de gracht om de school. Ooit had die gracht kunnen afwateren op het vlakbij stromende riviertje de Rips, en de oudeigenaar Frans Schenckels verklaarde dat het water in de kelder van het huis, nu de school, nooit hoger stond dan omtrent een hand hoog. Je kon er met je klompen aan gemakkelijk in lopen. De getuigen die werden opgeroepen, gaven een prachtig beeld van de omgeving van de school: bij de bocht van de gracht stond een perenboom, de slootkant was begroeid met gras, brem en dorenstruiken, er stond een geknotte elsenboom, de kinderen speelden er en zetten molekens in de gracht, in het nabij gelegen Bonenberchsvelt werden schapen gehoed en d’n Hubert, het andere stuk grond bij de gracht, was “in teulinge” bij Peter Gelaesmaekers.61
Ook over wat wij de buitengracht van het kasteel noemen, maar wat in die tijd werd gezien als een sloot, kan men zich een beeld vormen dankzij een ruzie over wie nu “de aarde met lover” uit het water diende te halen. Er stonden, volgens de getuigen in die kwestie, her en der elzen midden in de gracht, en bij het vegen werd de witte aarde weggevoerd en de zwarte aarde werd gestort “op het eind naast het kerkhof”. 62

Aangevuld met de vaste punten van de dorpsplattegrond, zoals de kerk, het kasteel, het Gasthuijs in de Haageik, de windmolens (één van die molens werd al in 1657 aangeduid als de oude oliemolen, één was de stenen, de andere de houten molen), de rosmolen (waar blijkbaar een flink hek omheen stond en die ooit is verplaatst van vooraan in de Molenstraat naar de Sleutelbos) 63 en de watermolen, wordt de informatie rijker en lijkt de virtuele wandeling in het Gemert van weleer niet meer zo onmogelijk. De omgeving van het laatstgenoemde bouwwerk werd nauwkeurig omschreven, met “s Heerenvloet” (het stuwmeerje stroomopwaarts van de watermolen), de Rijt (een loopje dat parallel aan Kruiseind en Pandelaar liep), de Rips en een ‘geer’ (een soort brugje) uitschietende op de sluis. 64 Kastanjebomen, dorenheggen of zelfs een krijseldoorenhegge (een heg van kruisbessenstruiken), een wijngaarde, een beelenboern aan de oever van de Rips in de Haag met nog een wilg daarbij, twee appelbomen bij de put en één vlak bij de achterdeur, het Vlierehecxke op de Molenakker, de eerste uitstekende kelderribbe naast de binnendeur van het oud huis, een dennenboom twee voet westwaarts daarvan, een pad dat vanaf de Pantelaerse ‘boem’ richting Boekel leidt (“de paeij die daar door den camp geet tot Bockel wart”), de houtwas rondom het Maria Magdalenahuiske, de Geborde Eijk (waarschijnlijk een soort opprikboom voor mededelingen) ergens op de Heuvel, waar iets verderop richting Beek ook een schutskooi voor het vee stond, dit soort mededelingen in duizendvoud helpen allemaal om een beeld van het Gemert van weleer voor ogen te krijgen. Die ‘boem’ in de Pandelaar was net als de Deelse boem (aan het heilig huiske, het kapelletje) of de Heuvelse boem of de Voortse boem (op de Lodderdijk) een hekwerk, bedoeld om het loslopende vee buiten de dorpskom te houden. Zo’n hek was voor het algemeen gemak vaak voorzien van een voetgangers-draaihekje.

Er waren twee bruggen in Gemert. De Steenen brugge over de Rips in de Haageik was een hoge, bolle brug. De buurtbewoners in de nabijheid van deze brug hadden een regeling getroffen om over elkanders erf water te mogen halen uit de Rips. De Rips die binnen de dorpsgrenzen 6 voet (1.80 m.) breed diende te blijven. De tweede brug (waarschijnlijk ook van steen) overspande de Beek – door de meeste Gemertenaren óók de Rips genoemd – tussen Merckt en Binderseind.
Op de 10e augustus 1780, te 3 uur namiddag, is in het eerste huis aan de linkerzijde van de brug brand ontstaan, waarna in korte tijd 64 huizen – de schuren niet meegeteld – in de as zijn gelegd. Men heeft de brand met veel moeite en arbeid kunnen stuiten aan het huis van juffrouw Douven, de weduwe van jan Dirck Melk, en het huis van de kinderen Henrick Schepers.
Voor de kerk stond een apart klokkenhuis, en aan de overzijde van de straat begon de Molensteeg, de huidige Bonengang.
Een oude route naar Erp in de 16e eeuw zien we opdoemen wanneer allen die tot den Zeris gerecht zijn, een optreck van de vijsserijen gunden aan Dierck Boerten, zodat die een weg kon gebruiken tot aan de gemeijnt van Erp, “anders dan de cloeft van Jan Vogels, die was uitgescheijden.” Wat wil zeggen dat de plek om te vissen werd verplaatst om Dierck ter wille te zijn. En dat Jan Vogels met zijn kloeft = zijn deel van het buurtschap, niet aan de geste meedeed. 65

Esdonk werd in vogelvlucht uitgetekend, toen Theodorus Borret, rentmeester dezer Commanderie, daar een boerenhuis kocht. Het levert ons een precieze beschrijving op van dennenbosjes en bijliggende leemkuilen, een heideveld waarin ‘nu’ elzen staan, een visvijver, de dijk, groesveldjes en stukjes akkerland, een beemd achter het huis, en natuurlijk de kapel. 66
De oudste vermelding van een van de wegkapelletjes, onze keskes, aan de Lodderdijk, dateert — althans voor wat betreft de protocollen — van 9 februari 1763: “… een nieuwveld aan het kasje neven de Handelsen dijck.”
Voer voor de archeologen: een akker daer dat huijs tot Ghemert op steet, bij Gherets Veraa. 67 En als je je afvraagt of daar het Hooghuis van de heren van Gemert of het kasteel van de Duitse Orde mee bedoeld is, kun je uitvissen waar die Gheret Veraa woonde. Die bleek een huis in de Haag te bezitten en dan weet je dat het om het Hooghuis ging. 68

Nog nauwkeuriger reconstrueren is via de protocollen óók nog mogelijk. Bij elke transportakte wordt namelijk de belending van huis of stuk grond vermeld. Met de klok mee, aan de linkerzijkant te beginnen, dan achter, dan de rechterzijde en tenslotte de voorzijde. Omdat de oppervlakte van de (onder)grond eveneens wordt genoemd, is het met stevig puzzelwerk en doorzettingsvermogen mogelijk de opeenvolgende huizen of percelen in een straat min of meer te herleiden! Gelukkig zijn heel veel oude namen en toponiemen in Gemert bewaard geble-en. Niettemin zijn er óók veel verdwenen. Een kleine impressie: de Boontuijn (het gebied in de vork van Binderseind en Kapelaanstraat), de Cnuijt (in de Mortel), de Faber (achter de Armenhoeve), Fellenoerde (ten noorden van het Kruiseind), de Goedencoop (in de Wind), de Heeretonne (op de Molenakker), de Heil (vooraan op het Molenbroek), het Hemelrijk (in de Mortel), de Hoerenpat (op de Mortelse Peij, lees het als Hoornpad, een pad voor de koeien), de Lasaruscamp, het Lindereijndt (Binderseind), d’n Leerwiel (in Goorswinkel), het Loo (in de Mortel), de Mussenbergh (in de Mortel), de Peerdtshemel (in de Pandelaar), de Polhoeck (nabij de Snelle Loop), de Posthoeve (op de Stroom), het Raepcoeck, de Rulle, de Riethoff (in de Pandelaar), Sint Nicolaesstock (aan de Oudestraat), de Verloren Kost, de Visscher (in de Pandelaar), de Vlaes (in de Mortel), de Vloeijendijck (de huidige Virmundtstraat), de Vondervoort (in de buurt van de Stinkert in de Broekstraat), de Voortboom (op de Lodderdijk), de Wachtendonck (toen nog op de Wind, links van de weg naar Boekel). De Lodderdijk is niet verdwenen, noch als naam, noch als weg. Een leuke theorie over hoe deze weg tussen Gemert en Handel aan haar naam is gekomen? Joest Aert Schenerts dien men noemt Joest die Lodder, woonde in 1552 in een huis en hof bij de Dijckstraet. En dertig jaar later staat er in de oude geschriften: het huis waarin Joost de Lodder bestorven is, aan de Lodderdijk.69
Mr. Gijsbert van Manen, molenmeester alhier, en Hendrick Scheij, molenaar van Bakel, hebben zich op verzoek van Peter Penninx en Peregrinus Verhofstadt, de oude en de nieuwe molenaar op de houten en stenen molens alhier, naar die molens begeven om via oculaire inspectie te taxeren de molenstenen en zeilen der genoemde molens. Van de houten molen zijn twee stenen en van de stenen molen de loopersteen gemeten. Samen zijn ze 281/2 duim dik, iedere duim 11 gulden, maakt 313 gl. + 10 st. De liggersteen van de stenen molen is 3 duim min een 6e kwartier dik, tegen 5 gulden per duim, de steen is namelijk versleten, maakt 14 gl. + 3 st. De vier zeilen van de houten molen zijn getaxeerd op 30 gl. en de vier zeilen van de stenen molen op 22 gl. Alles bijeen: 379 gl. + 13 st.

NOTEN

In het algemeen verwijs ik naar de drie artikelen met veel leuke krenten uit de protocollenpap die eerder in “Gemerts Heem” zijn verschenen, namelijk in jaargang 39 (1997), blz. 88-94 en blz. 131-140, en in jaargang 42 (2000), blz. 1-9.

60 Zie: Frans Slits, Laurentius Torrentinus, drukker van Cosimo, hertog van Florence (Gemert, 1995).
61 R111-816
61 R112-722
63 R132-62: …alhier in ’t Sleutelbosch neven de graeff neven de Rosmolen en het molenhuis…
64 R110-1155
65 R106-415
66 R153-229
67 R106-438
68 R106-289/290
69 De volledigheid gebiedt te vermelden dat er meerdere Dijkstraten in Gemert waren, bijvoorbeeld ook tussen Boekent en Heuvel (wellicht de huidige Broekstraat).