GH-2006-03 Dorpssamenleving, omgangsvormen, sociaal of asociaal
Simon van Wetten
Het dorpsleven, of het nu om de dagelijkse sleur of extreem spannende tijden ging, licht duidelijk uit de schepenprotocollen op. Zo waren de Gemertenaren gedurende het jaar 1512 zeer beducht dat ze het voorrecht “in vrijheid te zitten en geen oorlog te ondervinden” zouden verliezen. Dat privilege was verleend door de paus, door de hertog van Brabant, door de hertog van Gelre en meer goede heren. Maar na de slag bij Woerden (hét wapenfeit van de Brabants-Gelrese oorlogen) werd het dorpsbestuur vanuit Venlo of het land van Gelre ontboden. Daarom werd in het dorp geld ingezameld om daarmee op voorhand de tegenpartij milder te stemmen. Ruim vijftig jaar later werd een oud-Gemertenaar, Gerardt Fabri, benoemd tot pensionaris van den platten landen der Meierij van Den Bosch, en hij kwam speciaal naar Gemert terug om daar aan schepenen, gezworenen en het merendeel der nageburen te beloven het dorp niet tot contributie of mede-onderhoud der voorschreven Meierij te dwingen, maar het paeysselick en in vrede in haar privileges te laten.31 Ja, ja, pais en vree, al millennia begeerd, maar zo zelden een feit. Ach, er zwierven vaak allerlei soldatenbendes door deze regio. Fransen en Hannoverianen, Spaanse soldaten en Crauwaten (Kroaten), Hessen, Staatse troepen, Lorrainen. Die sfeer van dreiging en onzekerheid die de gemiddelde dorpsbewoner destijds voelde, moeten we niet onderschatten! Je sliep er slecht van, zeker wanneer de ruiters in tijden van oorlog de veren uit je bed haalden en meenamen! 32 Misschien dat hier de reden te vinden is van het feit dat opmerkelijk veel Gemertenaren een roer, musket, pistool, snaphaan of ander schietijzer in huis hadden.
Sombere tijden waren ook de jaren na de Vrede van Miinster. De tot dan toe onomstreden positie van Gemert als commanderij van de Duitse Orde, niet horend bij het hertogdom Brabant en nu, na de beëindiging van de Tachtigjarige Oorlog in 1648, niet horend bij het generaliteitsland Brabant, wankelde. De Hoogmogende Heren van de Staten-Generaal in Den Haag dachten anders over de status van de vrije heerlijkheid Gemert en Staatse troepen waren vaak verdacht nabij en trokken soms zelfs Gemert binnen. Het ging de heren in Den Haag niet alleen om de wereldlijke macht, maar ook om de vestiging van het protestantse geloof. En dáár wilde de Gemertse bevolking niet aan. Predikanten dreigden van gesaboteerde preekstoelen te vallen of werden in hun preek overstemd door heftig klokgelui. Daar stond tegenover dat de katholieke eredienst slechts gehouden kon worden in een schuurkerk net over de Gemertse grens, op Boekels grondgebied, tussen Esdonk en de Mutshoek. De beroering ging niet aan de schepenbank voorbij.
Cornelis Berckers, van de gereformeerde religie zijnde, werd blijkbaar zo gepest dat hij op eigen verzoek door de schout van Gemert van zijn schepenfunctie ontheven werd. De schout van Peelland evenwel stelde hem onmiddellijk weer aan, maar Cornelis weigerde nog naar de vergaderingen te komen. Geraert Denis, ook schepen, maar van de Roomse religie, diende te verklaren “niet te paaps te zijn”. En Aert Geraerts, eveneens schepen van de Roomse religie, diende verscheidene malen een verzoekschrift in bij de commandeur om alsjeblieft geen schepen meer te hoeven zijn. Vorster Mattijs Joris tenslotte koos uitdrukkelijk partij en verklaarde voortaan alleen te gehoorzamen aan de mandaten en bevelen van de Hoogmogende Heren in Den Haag.33
Maar ach, alles went. In 1709 kocht Jacobus Hanewinckel, predikant der gereformeerde religie, een huis aan het Binderseind, bij de brug. Aan de koopprijs te zien ging het om een mooi pand: 1500 gulden was véél voor een huis zonder landerijen. Niemand deed moeilijk. De dominee betaalde 1000 gulden á contant, de rest zou hij in twee termijnen aflossen.
Dat het soevereiniteitsconflict nog minstens een eeuw nasudderde, blijkt uit het tevoorschijn halen van een extract uit het Register der Resolutiën van de Hoog Mog. Heeren Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden uit 1662, over de collatie van het kostersambt der Gereformeerde kerk van Gemert. Dat werd toen aan de landcommandeur overgelaten. Maar toen in maart 1750 koster Gijsbert van Ravensteijn overleed, had het de Raad van State behaagd om, onaangezien dat recht van de landcommandeur, ene Balthasar Pingeman te benoemen. Een extra reden voor de Duitse Orde om daar zeer boos over te zijn, was dat die Pingeman te Berlicum een delict had gepleegd tegen het echtreglement (bigamie of zo?). Dus onderstreepte de landcommandeur dat hij en niemand anders het recht van patronaatschap had en dat hij onverbindend de vacature naar zijn inzicht wenste in te vullen! 34
Een paar jaar na het soevereiniteitsconflict trof de schepenen weer andere rampspoed. Commandeur Virmundt bepaalde in 1673 dat de schepenen die als getuige optraden bij het passeren van een akte, eigenhandig hun naam onder die akte dienden te schrijven. Helaas was niet elke schepen de schrijfkunst machtig. Leonardt Peters bedacht een geniale oplossing. Hij schafte zich een stempeltje aan met zijn naam! LINDERT PETERS, staat er nadien pontificaal onder veel akten 35 De schepenen waren natuurlijk ook maar mensen en kwetsbaar. Goert van Cuijck trad in 1573 in zijn hoedanigheid als schepen op als getuige bij de overdracht van een huis, maar kon dat een week of wat later niet in de schepenbank bevestigen omdat hij inmiddels aan de pest was overleden. Het huis van Goert zal, na de begrafenis, wel zijn geschrobd, het equivalent van ons ontsmetten. Die schrobbers verdienden vanwege hun risicovolle baan een hoop geld; er zijn akten waarin de nabestaanden geld moesten lenen omdat zij anders de scrobbers niet konden betalen…36
Een ander aspect van het dagelijks leven komt naar voren in de regelmatige vermeldingen dat iemand zijn alde brief niet meer kon vinden. Door versumenijsse (verzuim) was dan het schriftelijk bewijs van een koop of lening die men in sijnre bewaernijsse had meegekregen, verdorven. Tja, als je niet kunt lezen en schrijven en je hebt geen mooie ordnermap… Het tegenovergestelde was óók mogelijk. Nicolaes Adams van Strijbosch toonde in 1673 een brief aan de schepenen, waarin zijn voorouders het recht werd gegeven om turf te steken. Die brief was gedateerd op St. Servaesavond 1481, en dus bijna tweehonderd jaar oud! 37
Verrassend modern is de afspraak uit 1505 dat “degene die de weg te slecht vindt of beter wil hebben, het gereedschap op die gemeijnt kan gaan halen om daarmee de weg te repareren”.” En al even modern komt de bepaling over dat van een zojuist aangekochte schaapskooi geen woning gemaakt mocht worden.39
Precies een half millennium vóór de gemeentelijke herindeling beloofden de twee zonen van Jan Alarts dat ze Jacop, misdadiger, niet meer lastig zouden vallen aangaande de misdaad door hem gepleegd, mits hij in Bakel of Milheeze ging wonen!! 40
Soms vertrok de dader zelf(s) maar vast naar het buitenland:
“Thonis, de zoon van Jan Vrancken, en Vranck, zijn broer, als broers van de overleden Andries, hebben door de passie van Ons Heeren Jesu Christi aan Goerdt die Becker vergeven de doodslag en het ongeval dat hij Andries heeft aangedaan. De broers begeren aan alle heren waar Goert komen mag, te water of te land, dat zij hem ongemolesteerd en ongehinderd aan zijn lijve en goed laten, want ze hebben hem de doodslag vergeven. Als Goerdt weer in het land komt wonen, wordt nog wel een pont groot van hem verwacht voor de kinderen van de overle-dene.” 41
Pijnlijk was de dood van Jan Goortsen. Midden in de onderhandelingen om te komen tot pacificatie met de weduwe van Anthonis Sijmons, die door to¬doen van Jan het leven had gelaten, overleed de dader zelf, in de kerker onder de Ridderzaal in het donjon van het kasteel 42
Opvallend veel inwoners van Gemert hadden een bijenstal en waren dus imker. Dat woord is overigens afgeleid van “ymen”, de naam waarmee de bijen van destijds door het leven en de Gemertse dreven zoemden. Men rekende in ‘stokken’ bijen.
Uiteraard waren er in 1500 al bouwvakkers, ook al werd een huis toen nog niet gebouwd maar “getimmerd”. Een voorwaarde van zo’n timmering tussen Jan Henrijcks en Heymerick Jan Tymmermans maakt een en ander duidelijk:
“De laatste belooft voor de eerste een huis te timmeren van vijf gebonden groot. Het hout wordt door Jan geleverd en Heymerick zal het huis opleveren rondom op zijn stock, met de utcameren tot de latten toe en tot de deuren toe, en Heymerick zal nog maken vijf ribben vooruitgebonden met drie cruysvensteren met het bijbehorende glas en een sijeldeur met twee gelaesgueten. Jan zal het timmerhout moeten doen zagen in de lengte, Heymerick in de breedte. Lengte: 60 voet met een overspronck en een topbalk. Heymken en zijn knecht krijgen de kost zolang het werk duurt, en 5 peter na oplevering.43
Het bouwsel dat uiteindelijk tot stand kwam, kon zonder problemen meegenomen worden naar elders. Marie Willems, weduwe van Jan Jansen, verkocht in 1706 haar huis in de Pandelaar, zonder de ondergrond, zodat het huis daarheen kon worden gebracht “waarheen de koper het zal believen.”
Een andere beroepsgroep was niet zo vaak thuis. Het betreft de huurling, de beroepssoldaat. Ook Gemertenaren verdienden op die manier de kost. Je ‘hoort’ in de schepenakten niet veel van ze, behalve wanneer hun vrouw nog in Gemert woonde. Een vaak voorkomend probleem was namelijk dat manlief de soldij niet kon of wilde doorsturen naar huis. Elske Sluijters moest er in 1675 van alles aan doen om aan geld voor haar en haar kind te komen, omdat haar man, Marcelis Cox, in dienst van de heer keurvorst van Brandenburg (het latere Pruisen), uitsluitend brieven, maar geen geld stuurde. Gelukkig stemde hij in één van die brieven in met het in belening uitgeven van hun stuk teulland op Esdonk.44
Waren er in dat oude Gemert eigenlijk winkels? Jazeker. De bakkers hadden allemaal wel een schapje of vensterbank waar de dorpelingen zonder een eigen broodoven hun broden konden uitzoeken.
De beenhouwer was trots op zijn winkelbank waarop de resultaten van de meest recente slachting nog lagen te dampen, en bij Mechteld de Jeger was textiel te koop. Haar winkelinventaris in 1691: achttien paar slaaplakens, eenentwintig pelle tafellakens, zevenentwintig pelle servetten en negen paar oorfluwijnen (kussenslopen). Verder was er tweeënzeventig pond teen (tin) op voorraad en had Mechteld ook nog wat andere winkelwaren in de aanbieding. Totale waarde: 210 gulden. Pelle? Dat is met figuren doorwerkt linnengoed. Mechteld ondervond wel geduchte concurrentie van Adriana Hornkens, en ja, eerlijk is eerlijk, Adriana had ook meer keus: katoen en calerninck, Vlaams linnen en greijn, neteldoek en Brugse strijpen, gestreepte krep en sargij de bots, Engelse stoffen en pover soldaet, garen, lint en band! 45
Jan van Berlo en zijn vrouw Maria van Caldenbach dreven een soort kruidenierswinkel, Gimmerse Negossie ten voeten uit. Je kon er medio 18e eeuw terecht voor ham, spek, reuzel, gerookt vlees, boter, Franse wijn, Moezelwijn, Rijnse wijn, bier, jenever, olie, brandewijn, anijs, koffiebonen, thee, rijst, broodsuiker, pruimen, stijfsel, zeep, peper, foelie, nootmuskaat, kaneel, amandelen, rozijnen, lakmoes, garen, kandijsuiker en touw. Verder waren er schoenmakers en kleermakers, koperslagers en zadelmakers, naaisters en brouwers, en bij Steven Willems in de verwerie mocht men tegen een kleine vergoeding vast wel uit de kuipen en de verfketel een eigen potje met verf vullen, en wie weet vonden Casper Driessen en zijn zoon Jan het ook wel leuk als je bij hén, in hun jeneverstokerij een potje kwam vullen.
Een rijkswegenregeling was er vroeger natuurlijk niet, maar de afspraak dat er over bepaalde wegen tussen Bamis (1 oktober) en maart gevaeren, dus met grote karren, paard en wagen gereden mocht worden, en de rest van het jaar slechts een kruiwagen was toegestaan, lijkt toch wel op de overheidsbemoeienis van anno nu. 46
Normen en waarden werden niet alleen door de overheid bewaakt, ook de inwoners zelf stelden hun eisen. Boeyken Wautghers bijvoorbeeld gaf in samenspraak met zijn vrouw Lisbet toestemming aan de buurman om een weg te gebruiken nabij de brug bij het Gasthuis in de Haageik, onder voorwaarde dat deze de belendende herbergen aan die weg niet bezocht, geen doet zou werpen noch enig ander spel doen, en ook niet zou drinken of gelag houden. 47
Aan de woordkeuze in een akte van 28 januari 1585 merk je dat het dorp geschokt én verbaasd was over het feit dat Jaspar, zoon van Aerts Jans, nog een jonggezelleken, 15 jaar, een jammerlijke en onnozele neerslach aan de persoon van Henrick Jaspars had gedaan, God hebbe zijn ziel.
De religieuze beleving, de vroomheid en de betrokkenheid bij de kerk vormen een vast gegeven in de oude geschriften. Zo werd in 1517 een jaarrente van 171/2 stuivers, eigenlijk geschonken aan de kerk om te bidden voor de zielen van Dirck van Gerwen en zijn vrouw Beatrijs, aangewend voor het herstel van het corpus, het grote kruisbeeld in de kerk. Dit overigens met instemming van de kinderen van het echtpaar.48 Heer Mathijs van Sittert liet 28 Carolusgulden na aan de Heilige Geest, waarvan dan elk jaar op 1 juni twaalf arme lieden mochten eten en bier drinken, en nog een stuiver toe kregen. Wel moesten zij in ruil de mis horen, voor de ziel van heer Mathijs bidden, en na het eten zijn graf bezoeken.
De koper van het huis genoemd de Steewech (in de huidige Nieuwstraat), nam automatisch ook de verplichting op zich om elke dag een arme van een maaltijd te voorzien, en met Allerheiligen 5 ellen goed wollen laken en 3 ellen vlaslaken, een paar nieuwe schoenen en twee kwarten wijn te schenken.49 Bij een stuk land op Milschot hoorde de verplichting om elk jaar 15 stuivers aan de Heilige Geest te schenken “tot het haringhspijzen”. 50 Lijske Thijs droeg haar man Luijcas van den Diepbeeck op haar sterfbed op om blootsvoets een bedevaart naar St. Ariaens te ondernemen. En daarna ook nog naar Handel, naar Gerwen, naar Cranenborch, naar Steensel en naar Breugel! 51 Géén mededeling over een paar stevige stappers. Barbara, de weduwe van Gerart Valcx, kranck van lichaam, regelde in 1578 in haar testament dat er voor de beelden van St. Anna en St. Lucia kleding zou worden gemaakt (!), en ze wilde in de kerk, voor het Onze Lieve Vrouwe-altaar begraven worden en – gelukkig maar – toegedekt worden met een zerksteen.
Verder wemelt het natuurlijk van akten die handelen over schenkingen aan de kerk.
“Op de 17e december 1549 heeft de eerzame joufrouwe, de weduwe van Hanrick Beckers, nog gaande en staande en met haar volle verstand, indachtig de woorden van de profeet IJsays (bereijt u huijs, want ghij moet sterven) haar testament gemaakt.
Joufrouwe Haijwich, de vrouw van de schout, krijgt haar beste rok. Jenneke, haar dochter, ontvangt haar grauwe bouven, haar dochter Belijke haar zwarte tabberd (met roewaensen gevoedert) en een platte houten koffer en haar beste mantel. Margriet Roeloffs zal hebben de rok die de weduwe dagelijks draagt, haar nicht Aleijt de oude koetsbedde, met hoofdpeluw en oorkussens en een paar slaaplakens, en de dagelijkse tabberd en een oude mantel. Hanske die Jeger krijgt de beste tenen schotels, Jutta in die Aldekerck twee nachtdoeken, Dierckske, haar nicht op de Haseldonk krijgt haar beste tabberd en een koralen paternoster. Verder begeert de weduwe, dat zolang Margriet in het huis blijft wonen, de meubels in d’n herd en onder de trap blijven staan, en wat overblijft na de dood van de weduwe is voor Margriet, om spek, vlees en brandstof van te kopen. Het Onze Lieve Vrouwe-altaar achter de preekstoel krijgt 2 gulden.”
Bedevaartsoord Handel stond in de 16e eeuw al op de kaart als een plaats waar schenkingen aan de kapel rente in het hiernamaals zouden kunnen opleveren. De bedienaar van de kapel, Henrick van den Nuwenhuijse, lag in 1573 doodziek op bed, maar wist nog wel op te sommen wat de kapel in zijn tijd, tussen 1542 en 1551, aan giften had ontvangen: héél wat malders en vaten en zelfs mudden rogge! 52 Het land recht achter de kapel, het huidige processiepark, werd in 1735 door de Duitse Orde aan een particulier verkocht. Nicolaes Aerts van Hout was de nieuwe eigenaar.
Bij de verdeling van de nalatenschap van vader en moeder werd het ouderlijk bezit eerst – na “tussenspreken” van goede, wijze mannen – in zo gelijk mogelijke kavels (dochten) verdeeld, bijvoorbeeld 1 het huis, 2 de schuur en het grootste deel van het land, 3 de uitstaande renten en wat eikenbomen, en 4 de vier veldjes die nog ergens in Beek en Donk lagen. Daarna bepaalde de worp van het lot wie welk kavel kreeg. Ontstond er vervolgens toch nog ruzie dan konden de wijze mannen als mindelijcke peijsmakers nogmaals hun goede diensten verlenen. Zeker als er voor- en nakinderen waren, was het maar te hopen dat de ouders bij het aangaan van het (tweede) huwelijk hadden vastgelegd dat de kinderen uit het eerste én uit het tweede huwelijk eene kijnder zullen wesen, dus gelijkelijk zouden delen bij de toekomstige erfdeling. Tegen sommige bepalingen in een laatste wil kon geen vredesstichter op. Henrixke, de dochter van Jan van Gemert, werd in het testament van haar vader onterfd omdat zij hem heeft veracht, versmaet ende in sijnen noot niet eens een schotel melcx heeft willen uitreijcken.53 Nog een graadje erger was de discussie die op 6 september 1606 tussen Lijntgen en haar man Wilbort Jans ontstond. Lijntgen lag nota bene op haar sterfbed, beloofde aan haar neven en nichten al haar goederen te Mierlo, maar daar was Wilbort het absoluut niet mee eens! Er ontstond een enorme ruzie met veel verwijten en wie welke geldbedragen bij hun trouwen had ingebracht, en veel welles-nietes over en weer. Het zegt misschien niet alleen iets over het huwelijk van die twee, het onderstreept ook nog eens de aloude volkswijsheid: geld is lelijk. 54
Ach ja, en als er geen testament is gemaakt en tante ligt op het bed waar ze nooit meer van op zal staan, dan zit er altijd wel wat volk rond het bed om te vragen: “Moije (tante), als ghij dit ewich rnaeckt, wat sullen uwe vrienden dan hebben?” Waarop tante, wel stervende maar niet gek, vrij vertaald zegt: “Van mij niets, ik ben hen toch veel meer schuldig dan dat ik ze ooit zou kunnen geven.” Ik mag die tante wel… ”
Iets over de onzekerheid van het bestaan komt naar voren als Lambert Noeijen en zijn vrouw Marij in 1546 hun testament opmaken. Marij ligt dan in haar kijnderbedde (kraambed), en één van de eerste bepalingen in het testament begint met de opmerking: “Als het kind blijft leven.” En dat was lang niet altijd het geval. Arnoldus, de zoon van wijlen rentmeester Cox kreeg op 3 mei 1718, ’s avonds tussen 8 en 9 uur, van zijn moeder het tochtrecht in de goederen van zijn ouders. Drie dagen later, op 6 mei, overleed evenwel Arnoldus zelf, ’s avonds tussen 10 en 11 uur.
Iets minder bestaansonzekerheid biedt de aanwezigheid van een goede dokter in het dorp. Gemert heeft het lange tijd zonder moeten doen, alhoewel er af en toe wel een chirurgijn in Gemert woonde, zoals meester Aerdt de With, die in zijn testament in 1629 liet opnemen dat zijn chirurgijnsgereedschap door neef Michiel zou worden geërfd.
In 1664 vestigde zich in Gemert de heer Marcelis Carolus van der Sluijsden van Heusden, doctor in de medicijnen. Hij kocht op 12 februari van dat jaar een huis aan het Binderseind. Het eerste spreekuur kon beginnen!
Een onwettig kind kon op voorhand meer obstakels op de levensweg verwachten dan een kind uit een wettig huwelijk. Dat bleek al uit het eerder genoemde recht van bastardije, maar wanneer zo’n kind, eenmaal volwassen, zelf wél een huwelijk wilde aangaan, dan kon dat de nodige moeilijkheden opleveren. Jan, de natuurlijke zoon van een priester (de eerwaarde heer Hanrick van Nuwenhuijs), moest eerst vernemen dat zijn aanstaande Lenartke, dochter van Jan van Zeeland, pas tot het jawoord was gekomen na het raadplegen van vrindenraedt, en de bisschop van Luik diende eerst toestemming aan heer Hanrick te verlenen om zijn zoon als huwelijksgeschenk en dan nog als pure aalmoes en om Godswil, 100 gulden te mogen geven.56
In het huwelijk treden kostte trouwens vroeger ook al geld. Kapelaan Claes Michiels beurde in 1555 een halve daalder voor het trouwen van Melchior van Beeck en Heijlke Moeijen.57 Als de vermoedelijke vader van een ‘onecht’ kind niet wilde toegeven dat hij de verwekker was, dan kon de moeder onder ede en met opgestoken (opgestreckte) vingers verklaren “geen vader te kennen tot haar kind, dan alleen ” (de naam mag u zelf invullen). De op deze wijze verworven eretitel ‘pa’ ging gepaard met de verplichting een deel van de kosten van kraam, onderhoud en opvoeding te betalen. En als de vader tijdens het opgroeien van zijn natuurlijke spruit haar of hem eens iets toe wilde stoppen, dan werd er veelal en haastig bijgezegd: “uit pure aalmoes”, zodat de nakomeling er verder geen rechten aan kon ontlenen.
Zelfs de dieren leer je door de notities der schepenen beter kennen. Van de twee paarden die Hansken van de Wielen in april 1568 in het Beekse Broek ophaalde, was er één rood-bruin met een wit stersken voor het hoofd, 5 jaar oud, de ander een rootscirnmel met een wit bleske op het hoofd, zijnde een oud paard. Gerit Jan Aerts van Schuijl had in de stal van zijn huis in de Haag naast een bruin ruinpaard een bloedrode koe, een rode koe met druipende colt, een rode koe met een coll voorhoofd en een gesproetelde koe. Kalveren werden niet opgefokt of vetgemest, maar “opgevoed”. En wat zou u zeggen van een wit ruijnperdt, een bonte blaerkoe en een zwart geruggelt maelke op uw gazonnetje?
Ruzies en processen over het vegen van sloten, over het wel of niet mogen houden van hoenderen, over de kwaliteit van een bed, hele verhandelingen over wie wat over een ander gezegd zou hebben (of zelfs over het hele dorp: Jan van Nouwenhuijs had beweerd dat Gemert wel cleijn Boemelt leek; een verwijzing naar de geuzen en het protestantisme 58, de mededeling dat begin oktober 1712 door een ongeluck van den wint vier bomen in het dorp waren omgewaaid, de vaststelling dat men er vroeger een ander dagritme op nahield, ’s morgens véél vroeger aan het werk ging en ’s avonds ook veel eerder de bedstee opzocht (de schepenen passeerden soms al akten om zes uur in de ochtend), de aanwezigheid van een aantal Broeders en Zusters van de Vergadering des Derden Regels van den Heiligen vader Franciscus binnen Gemert, de activiteiten van de Lieve Vrouwe Broeders, het bestaan van een Arme-Wezen-fundatie én van het Benificie van de Elfurenmis, de ouders van Jacobus Craijevelt die hun zoon vergaven dat hij hun vensters had stukgeslagen, dat hij zijn moeder een blauwe arm had bezorgd en zijn vader had uitgescholden voor weerwolf, en dat hij hen had bedreigd – hij zou hen de hals breken -, de bibliotheek van Rooms priester Albertus Verschout, met veel theologische werken maar ook met het boek getiteld “De verstandighen Hovenier”, de enorme bibliotheek van nota bene een timmerman, Antoon van Gemert, met boeken over meetkunde en de Latijnse taal, architectuur en de planeten, cijfer- en liedekensboekjes, de catechismus én “de konst der minnen”, de kleerkast van drossaard Gerard Donckers, met vijftien paar manchetten, zeven neteldoeken dassen, negen slaapmutsen, een rood-laken “carnate” mantel met gouden galonnen, een zwartgestreepte nachtrok, een hoed, twee pruiken, drie paar schoenen en een paar muilen, de leden van de familie Verhofstadt die al hun eigendommen merkten met hun initialen (“vier tinnen lepels gemerkt U.H. en vier dito lepels gemerkt J.F., vijf manshemden gemerkt G.V.H.”, enz. enz.) 59, de verkoop van 254 lopense (ruim 42 ha.) gemeentegrond – in 1793 – om aan geld te komen om een kerktoren te bouwen (wat uiteindelijk nog wel even zou duren), kortom al dat o zo menselijk doen en laten en hebben, completeren het beeld van de Brabantse dorpssamenleving van weleer.
Op de 13e januari van dit jaar en nog eens op de 30ste van die maand, is te Gemert met klokkenslag gezegd en vastgesteld, ter oorzake van de kerk- en de armenmeester, de goede reputatie van Walraven Corstens en Peter van den Eijnde. Hun administratie en rekening zijn nauwkeurig en getrouw bijgehouden. Iedereen die vanaf heden iets anders beweert, riskeert een boete van 100
gulden. 3 mei 1780
NOTEN
In het algemeen verwijs ik naar de drie artikelen met veel leuke krenten uit de protocollenpap die eerder in “Gemerts Heem” zijn verschenen, namelijk in jaargang 39 (1997), blz. 88-94 en blz. 131-140, en in jaargang 42 (2000), blz. 1-9.
31 R110-813
32 R129-7: In de nalatenschap van Jan Peters van Gemert wordt o.a. een slecht bed opgevoerd, slecht omdat soldaten de veren eruit hadden gehaald, 16 juni 1719.
33 R118-718
34 R144-183
35 Zie ook SvW, Stempeltje, in: Gemerts Heem, jg. 45, 2003, 29-30.
36 R110-106
37 R120-217
38 R99-534
39 R105-868
40 R99-178, december 1501
41 R109-105
42 R118-402/403
43 R98-29
44 R121-52
45 R134-37, inventaris opgemaakt d.d. 10 februari 1733.
46 R114-333
47 R97-408
48 R100-203
49 R107-348
50 R118-305
51 R104-267
52 R110-578
53 R111-950
54 R112-837
55 R11273
56 R106-460
57 R110-935
58 RI10-482
59 R128-345: ook nog een tinnen waterpot gemerkt M.L., een pint gemerkt J.W., een halfpint gemerkt M.J., een tinnen kommeke gemerkt M.L., een slaaplaken gemerkt M.P., zes servetten gemerkt G.C., “craneoogen” handdoeken gemerkt G.C., een pelle servet gemerkt M.L., een handdoek gemerkt F.V.H., twee slaaplakens gemerkt G.V.H., een paar oorfluwijnen gemerkt M.L., schotels gemerkt met C.S.S., V.H.G.C. en met J.J..W.G., drie tinnen telloorkens gemerkt W.J. en een tinnen zoutvat, boven gemerkt met M. en onder met U.H.