GH-2005-04 De ondergrondse vluchtgang

Simon van Wetten

Wanneer je uit twee culturen voortkomt, behoor je dan bij geen van beide? Nou, ik hoorde bij allebei! Ik was net zo goed het Amsterdams straatschoffie als de Gimmerse dorpsjongen. Mijn vader was een Gemertenaar, maar trouwde met een Amsterdamse, mijn moeder – ja, dat had u al begrepen. We woonden in Amsterdam, maar kwamen met het openbaar vervoer héél dikwijls naar Gemert en logeerden dan bij mijn opa en oma. Toen ik acht jaar werd, achtte mijn vader de tijd rijp om mij zelfstandig van Amsterdam naar Gemert te laten reizen, hij zette mij op Amsterdam CS op de trein (perron 1a). Ik wist op het juiste moment uit te stappen, namelijk in ‘s-Hertogenbosch, en in bus 58 een plaats te bemachtigen voor de lange, lange rit naar Gemert. Mijn oma kreeg bij mijn geheel ouderloze aankomst bijkans een beroerte en pleegde het enige telefoongesprek dat ze in haar leven heeft gevoerd om op die wijze haar zoon, mijn vader, in het verre Amsterdam eens goed de worrent te zeggen. Zo’n menneke van acht, waor zit oew verstand? Maar vanaf dat moment bracht ik veel weekenden en alle schoolvakanties door in het dorp dat van meet af aan mijn hart had gestolen.

In Gemert kon ik de blits maken met mijn ooggetuigeverslag van de tocht die de Beatles met een rondvaartboot hadden gemaakt door de Amsterdamse grachten, en dat Boudewijn de Groot – en toen dat niet meer aansloeg: Wallie Tax – bij ons in de buurt woonde.

In Amsterdam verbaasde ik mijn makkers uit de Derde Looiersdwarsstraat met het feit dat je in Gemert gewoon op straat kon voetballen en dat er nog geen drie auto’s in het uur voorbij kwamen. Ook de mededeling dat een ‘patatje’ in het zuiden een ‘frietje’ heette en dat je er de aardappels zomaar met een riek (“Dat is een hooivork”, moest ik dan uitleggen) uit de grond omhoog kon woelen, deed het goed in de buurt waar ik woonde, de Jordaan, waar je de aardappels bij groenteman Lindeman in de Hazenstraat moest kopen en waar blijkbaar niemand zich afvroeg waar dat dagelijkse voedsel nou eigenlijk vandaan kwamen of hoe het groeide.

 

In Gemert vertelde ik over de hippies op de Dam en de taferelen die je op de Oudezijds Achterburgwal voorgeschoteld kreeg, en hoe druk het was in de Kalverstraat. Ik wees op het hogere deel van mijn enkels als ik wilde markeren hoe diep je in het tapijt van de vermaarde Tuschinski-bioscoop wegzakte, en stond uitgebreid stil bij de Zwarte Pieten die in de Sinterklaastijd in de mooiste Bijenkorf van Nederland – die op de Dam – alsmaar omhoog en omlaag klommen. Maar dat laatste werd als minder interessant ervaren en de ongeduldigen onder de dorpsjeugd onderbraken mijn verhaal en wilden met name meer informatie over die Oudezijds Achterburgwal.

In Amsterdam bracht ik de toehoorders een gebouw onder de aandacht dat we daar – Rijksmuseum en Paleis op de Dam en Olympisch Stadion ten spijt – absoluut niet hadden, maar in Gemert wél! Het kasteel! En als ik dan beschreef hoe het eruit zag, dan was de finishing touch dat het kasteel ook een ondergrondse vluchtgang had. Jazeker! En dat je die gang nog helemaal door kon wandelen, en als je uiteindelijk bovenkwam, dat je dan in de kamer van de directeur van de melkfabriek zo maar ongemerkt een dure sigaar uit diens kistje kon bietsen. Aangemoedigd door de verbaasde gezichten om me heen begon ik vervolgens de honderden ratten van meer dan gemiddeld formaat te beschrijven die je tijdens de barre tocht door de tunnel tegenkwam. Vooral als je per ongeluk op hun kale staarten ging staan werden ze ronduit agressief! En dan het vallende puin als er net boven je hoofd een zware vrachtwagen of bus 58 voorbijreed. En natuurlijk kon je ook vermelden dat je af en toe over de botten en schedels heen moest stappen van de ongelukkigen die dezelfde tocht met minder succes hadden afgelegd.

“Waar die gang begon?” “Nou, net buiten het kasteel, onder de kiosk.”

“Een kiosk? Zo’n ding als op de appeltjesmarkt naast de bloemenkraam van Van Bommel?”

In de Amsterdamse beeldvorming was een kiosk een klein, losstaand, meestal houten winkeltje waar een meneer of mevrouw noodgedwongen geheel bewegingloos tussen enorme stapels kranten en tijdschriften zat te wachten op leeslustige klanten.

Maar als ik dan die typische Gemertse kiosk zo goed mogelijk beschreven had, dat het veel groter was dan dat keetje op de appeltjesmarkt en “dat de muziek en de drumband er speelden”, dan begrepen mijn toehoorders het. “O, net zoiets als in het Vondelpark!”

Jawel, net zoiets. En toch: anders. Héél anders!

Vreemd genoeg leidde het toegenomen begrip over wat voor een gebouwtje ik nu eigenlijk bedoelde er nooit toe dat iemand vroeg naar iets dat ikzelf pas later begreep: als zo’n vluchtgang pas buiten het kasteel begint, wat hadden de toenmalige bewoners en ridders er dan aan? Moesten ze soms eerst aan de belegeraars vragen of ze er even door mochten, omdat ze gebruik wensten te maken van de vluchtgang?

Jeugdherinneringen kun je nu eenmaal lang niet altijd gelijk stellen aan historische feiten.

Vluchtgangen ook niet.

Minder fantasie, meer feiten

Een markant gebouw, daar op de hoek van ’t Mertveld! Een halfronde achterwand, sierlijke belijning, driehoekige omlijsting, een trapje ter linker- en een trapje ter rechterzijde die toegang gaven tot het verhoog waarop en waarmee de harmonie en andere muziekgezelschappen het podium kregen dat ze ongetwijfeld verdienden, met tegenover zich het dankbaar Gemerts publiek.

Natuurlijk was er wel enige concurrentie van de fameuze bioscoop “Luxor” die de kop van de dorpse Molenstraat op de dagen dat er een voorstelling was omtoverde in het Gemertse Broadway, en ook waren er een paar café’s die trots konden wijzen op een zaaltje mét toneel. Toch, met wat goede wil, zou je voor wat betreft de periode eind jaren ’30 tot eind jaren ’50 de kiosk het culturele centrum van Gemert kunnen noemen.

Gebouwd in het voorjaar van 1936 – burgemeester Phaf legde de eerste steen en deed dat volgens het krantenbericht van 30 mei van dat jaar zo “dat zelfs de aannemer het niet verbeteren kon”, heeft dit eigenaardige en toch zo vertrouwde gebouw haar plaats in het dorpsleven ingenomen. Vertrouwd? Jawel, kijk maar eens naar de populaire Philips-luidsprekers uit die tijd. De kiosk was ook een luidspreker, met genoeg bereik voor het hele Mertveld.

En och, de dorpsjeugd van weleer had ook zo haar reden om deze kleine cultuurtempel regelmatig met een bezoek te vereren. Je kon er schuilen voor een stevige regenbui, op een hete, zomerse dag was het er lekker koel, maar het allerbelangrijkste was toch wel het ijzeren deurtje dat onder, aan de linkerzijkant van het gebouw, toegang gaf tot de catacomben van de kiosk. Daar werden de stoeltjes voor de muzikanten opgeslagen en dáár was ook de toegang tot de eeuwenoude vluchtgang van het kasteel – dacht de jeugd, en trouwens ook menig volwassene. Wat vallend puin en wegschietende ratten ontwijkend, zou je zó naar de Eendracht, de melkfabriek een kilometer verderop kunnen wandelen. Met een goeie lantaarn, en stevig bukkend, dat wel, want het was maar een laag en donker “genkske”.

Ergens eind 1967, begin 1968 werd de kiosk afgebroken. Waarom? Hield het de vooruitgang tegen? Had het zijn functie verloren? Maar welke functie dan, het was toch multifunctioneel?

Vraag maar aan de 50-plussers onder de Gemertenaren. Die vinden het nog steeds “zeunt”. “’t Waor in èlk geval skonner as dien bras die t’r naw stí”, is het besliste eindoordeel van iedere autochtoon die de kiosk uit eigen herinnering voor ogen kan toveren. Hoe dan ook, vluchten kan niet meer.

GH-2005-04-De-ondergrondse-vluchtgang.pdf