GH-2005-04 Berouwvolle zondaars in de file

Simon van Wetten

Stelt u zich voor. De gloednieuwe landcommandeur zit in de ridderzaal van het Gemerts kasteel. Aanvankelijk in een pose zoals we die kennen van “De Denker”, het beroemde beeld van Rodin, de kin gesteund door een licht gebalde rechtervuist, de linkeronderarm steunend op het dijbeen, de uitstraling intellectueel. Een paar uur later, dezelfde landcommandeur, het nieuwe lijkt er echter een beetje af. Hij zit nog steeds in de ridderzaal, maar nu verder voorovergebogen, met de handen voor de ogen geslagen, de pose die men waarneemt bij personen die een knerpende hoofdpijn hebben of in diepe wanhoop verkeren. Vanwaar deze veranderde houding, deze metamorfose?

We pakken een klapstoeltje en zetten ons neder op het mertveld, op 9 september 1698. We zien erebogen en linten en versieringen. De nieuwe landcommandeur, Hendrik van Wassenaer tot Warmondt, komt vandaag naar Gemert. Hem zal huldinge worden gedaan, hij wordt dus ingehuldigd als onze genadige heer tot Gemert. Wij, de onderzaten, gaan vandaag de eed van trouw afleggen, met “opgestreckte vingeren” en de rechterhand op de borst.

Wij, schout en schepenen, borgemeesters, kerkmeesters en Heiligegeestmeesters, en de gehele ondersaeten tot Gemert, geloven van deze dag aan houw ende getrouw te zijn aan heer Hendrick baron Van Wassenaer tot Warmondt, hennen erchsten te warten, hennen besten te raden, hennen proffijten te soecken ende voorts te helpen stellen, ende gehoorsaemheijt te leijsten, dat beloven wij ende sweeren wij, so ons Godt helpe ende alle sijne Heijligen.

En Van Wassenaer, wellicht wat ontroerd door deze schone eed, zal een tegenbelofte doen:

Ik beloof van deze dag aan de ondersaeten tot Gemert met hennen aenhanck in henne oude, goede recht te laten, ende alles te doen wat een goede heer sijnen ondersaeten schuldig is.

Tot zover het officiële deel. We pakken ons klapstoeltje op en zetten het drie dagen later neer bij het pad dat leidt van het poortgebouw van het kasteel naar de donjon, met daarin de ridderzaal, alwaar baron Van Wassenaer een soort receptie houdt. Het is druk op het pad, er staat een rij wachtenden. De nieuwe landcommandeur zal immers, dat is nu eenmaal een prettig gebruik bij een huldinge, gratie verlenen voor allerlei kleine vergrijpen.

Anthonis Gerits van Gerwen van Lieshout is aan de beurt, hij mag naar binnen. Door het open raam horen wij hoe hij aan de landcommandeur vertelt dat zijn zoon Jan drie jaar geleden “het ongeluk heeft gehad” Aerdt, de zoon van Anthonis Jan Ceelen uit Gemert, zodanig te verwonden dat deze twaalf dagen daarna is overleden. De vrienden van het slachtoffer hebben de dader reeds “gepardonneerd”, maar omdat de nieuwe landcommandeur nu ingehuldigd is, verzoekt Anthonis “met ootmoedige confidentie om de passie Christi” om gratie voor zijn zoon. Hij, Anthonis zelf, is al oud en heeft naar gedacht niet lang meer te leven; hij wil die paar resterende jaren graag met zijn zoon kunnen doorbrengen.

Teunis Jan Ceelen komt er bij, de vader van de overledene, en hij verklaart Joannes Anthonis van Gerwen te hebben vergeven, en ondersteunt zo dit verzoek.

En de landcommandeur – je wordt maar één keer in Gemert ingehuldigd – is in een goede bui, vergeet te vragen hoe en waarmee Jan Aerdt dan heeft verwond, en verleent gratie.

De volgende. Dat is Michiel Dirck Schoonens, inwoner alhier te Gemert, als vader en voogd van zijn zoon Francis, en hij verzoekt nederig om gratie voor zijn zoon. Deze heeft, “door den dronck onnoselijck”, een ruzie met Adriaen Daniëls van den Broek, ook een Gemertenaar, met het mes beslecht. De verwonding viel mee, Adriaen raakte slechts geblesseerd aan zijn hand, maar Francis heeft nu eenmaal het “placcaet” op het stuk van messentrekken overtreden. Vader Michiel belooft voortaan dagelijks voor de illustere Hoogwaarde Genade (de landcommandeur) te bidden.

Of het aan die laatste belofte ligt? De baron verleent Francis gratie.

De volgende. Anthonij, de zoon van Aerdt Jorissen Verperssen komt binnen. Samen met Albert, de zoon van Jan Mathijssen de timmerman, heeft hij acht of negen maanden geleden ruzie gehad met Willem, de zoon van Willem Staeijackers. Er werden messen getrokken en ze hebben Willem junior tot diens huisdeur achtervolgd…

De landcommandeur wordt wat ongerust, hij heeft die rij buiten ook gezien. Zouden ze allemaal…? Hij laat zich het plakkaat van 27 november 1691 brengen. Inderdaad, daar staat het. Het trekken en gebruiken van een ‘bloot’ mes is absoluut verboden.

Albert Jan Mathijssen sluit aan. Ja, ze hebben Willem met getrokken mes tot diens deur achtervolgd, en toen die net op tijd naar binnen glipte, hebben ze tegen de deur gestoten en op die manier de ruiten ingeslagen. Ook Jan verzoekt om genade.

De vader van Willem, ook een Willem, betreedt de ridderzaal. Hij vertelt hoe zijn zoon, des nachts op straat, in noodzakelijke defensie van zijn leven, gedwongen is geweest zijn mes te trekken.

De volgende. Peter Malsen, voorheen inwoner van Gemert, maar nu voortvluchtig (dat belet hem blijkbaar niet om zich desondanks op het kasteel te vervoegen), heeft omtrent een jaar geleden alhier twee of drie personen uit Mierlo ontmoet, en is door hen niet alleen beledigd, maar ook met een stuk hout overvallen, en zag zich daarom genoodzaakt zijn mes te trekken. Naar zijn inzicht heeft hij toen niemand ernstig…

De landcommandeur maakt een ongeduldig gebaar. Hij snapt het. Hij verleent gratie. Maar die rij buiten, dat schiet zo niet op. Hij krijgt een idee:

Om publijcke teeckenen van onse goedertierentheijt te geven, verclaeren wij welgenegen te wesen, omme bovens deghene die albereijts door ons genadelijck sijn gepardonneert, nog eenige te pardonneren, mits sij dat sulx binnen vier weecken na de publicatie deses bij geschrifte comen te versoecken. Insgelijx verclaeren wij het onse ernstige meeninge te wesen dat ons placcaet van 27 november 1691 tegens het trecken van messchen punctuelijck sal worden geobserveert!

Ach, wij snappen landcommandeur Hendrik wel. Zo snijdt het mes aan twee kanten. Hij zou al die messentrekkers het liefst een tijdje in de kerker mikken. Zo’n plakkaat is er potdomme toch niet voor niks? Maar hij heeft, in de veronderstelling dat het een eenmalige kwestie zou zijn, die eerste messentrekker gratie verleend. Kon hij weten dat ie hier te maken had met een lokaal volksgebruik, een vorm van zeden, een gebruikelijke manier van dialoog?

Zand erover. Hij heeft het eerlijk gespeeld. Eén gratie gegeven, dan allemaal gratie gegeven.

Nu is er tenminste tijd genoeg voor zaken waarbij je je echt de landcommandeur voelt, een bestuurder, en geen gratieverlener en gros.

Baron Hendrik van Wassenaer recht de rug, haalt zijn handen voor zijn ogen weg en ziet voor zich Erardus Cillis, pastoor van Geldrop en tevens rector van Handel, die komt klagen over het feit dat heel veel korenpachten niet meer te innen zijn. Het lukt niet om betaling af te dwingen, ook al door het afsterven van de rentgelders, waarna de onderpanden worden verdeeld, of “gespleeten” of verkocht. Daarom verzoekt de rector aan de landcommandeur een nieuw register te mogen aanleggen, waarbij de rentgelders gedwongen kunnen worden een onderpand aan te wijzen.

En daar zijn de armmeesters van Gemert. Zij wijzen op een inbreuk op de “costuijmen” van Gemert ten opzichte van vreemde inkomelingen. Wanneer man en vrouw beiden vreemdelingen zijn, dan moeten zij 6 gulden aan de schout, 6 gulden aan de borgemeesters en 6 gulden aan de armmeesters geven. Maar als alleen de man een vreemdeling is en de vrouw van Gemert geboortig, dan worden die bedragen gehalveerd, terwijl zowel de schout als de armmeesters zich wel borg moeten stellen voor de somma van 300 gulden per persoon. Die last wordt te zwaar en te onverdraaglijk voor de Tafel van de Heilige Geest.

Landcommandeur Hendrick van Wassenaer voelt zijn hoofdpijn zakken. Geen rij messentrekkers van hier tot Warmondt meer. Gewoon weer waken over de welstandt onser goede ingesetenen…

VERANTWOORDING

Ik weet het, ik weet het. Die rij messentrekkende spijtoptanten was misschien helemaal niet zo lang, de hoofdpijn van Van Wassenaer zal wel meegevallen zijn, en dat klapstoeltje klopt óók niet, en moet toegeschreven worden aan de fantasie – ik heb liever dat u het woord inlevingsvermogen gebruikt – van de auteur. Maar de rest is tot op het bot historisch verantwoord, alle genoemde gratieverzoekers, hun (mis)daden en de reacties van de nieuwe landcommandeur zijn beschreven in de akten 219 t/m 230 van nummer R124 van het Gemerts schepenprotocol.

GH-2005-04-Berouwvolle-zondaars-in-de-file.pdf