GH-2005-01 De Peperbus herleeft

DE PEPERBUS HERLEEFT

Rob de Haas

Tussen de achtertuinen van de woningen aan de St.-Annastraat en de Alde Biezenstraat in Gemert loopt een pad, dat al een halve eeuw een anoniem bestaan leidt. Binnenkort ondergaat de Molenakker een grondige facelift en wordt het steegje opgewaardeerd tot straat met de straatnaam “Peperbus”. De naam herinnert aan de windgraanmolen die er van 1877 tot 1937 heeft gestaan. Vanwege zijn uiterlijke vorm werd de molen in de volksmond “De Peperbus” genoemd.

Marinus van der Velden en Peter van den Elsen hebben al eerder over de Gemertse molens geschreven. Ook, zij het summier, over graanmolen “De peperbus”. De nieuwe naamgeving is een mooie aanleiding om eens in de archieven te duiken en zegslieden te raadplegen. Jacques van der Velden, Wim van den Vossenberg en Peter van den Wijngaard bedank ik graag bij deze voor hun informatie.

1e molenaars van de Peperbus

Antonius Claassen en Catharina Claassen – Stuckstedde

De eerste eigenaar is molenaar Antonius Franciscus Claassen. Molenaar Claassen is in 1871 vanuit Heesch naar Gemert gekomen. Hij woont vijf jaar met twee zusters, een zwager en een knecht in de Molenstraat B 169 (nu St.-Annastraat nabij De Eendracht) en huurt er het molenhuis “De Beer” van de familie Van Riemsdijk, toenmalig eigenaresse van het kasteel. In juni 1876 trouwt Antonie Claassen met zijn Gemertse bruid Catharina Stuckstedde. De jonggehuwden verhuizen meteen naar Aarle-Rixtel, waar ze een water-, graan- en oliemolen met woonhuis hebben gekocht. Nog geen jaar later keert het echtpaar naar Gemert terug. Met reden, want de gemeente Gemert heeft aan Antonie op 24 april 1877 vergunning verleend tot het oprichten van een nieuwe windgraanmolen aan de Molenstraat, mits die maar minstens vijftig meter van de weg komt te staan. Van bouwman (boer) Peter van de Nieuwenhof koopt Antonie Claassen de benodigde grond voor een woonhuis (nu St-Annastraat 7) en een graanmolen (nu erf St.-Annastraat 5).

Of het hem voor de wind is gegaan, weten we niet. Wel weten we, dat de molen een keer is afgebrand. De regionale krant “De Zuid-Willemsvaart” maakt er namelijk op dinsdag 21 oktober 1890 melding van: “In den nacht van Vrijdag op Zaterdag werd de graanmolen van den heer A. Claassen alhier door brand vernield. Oorzaak onbekend.”

In deze twee korte zinnetjes schuilt ongetwijfeld veel leed. Maar molenaar Claassen is niet bij de meelzakken neer gaan zitten. Hij herbouwt de molen en maalt nog jarenlang met alle winden mee. Tot aan zijn dood op 24 januari 1892. Antonie laat een weduwe achter, 44 jaar oud, en een 11-jarige zoon plus nog twee dochters van respectievelijk 13 en 14 jaar. Catharina Claassen – Stuckstedde zet er de krachtige schouders onder en maalt voort. Er moet immers brood op de plank. De molenaarster houdt het nog bijna tien jaar vol tot ze in 1901 de boel laat veilen.

2e molenaar van de Peperbus

Martinus van der Velden

Notaris M.G. van Kemenade is belast met de openbare verkoop van de “Peperbus”. Hij organiseert twee zittingen in de herberg van weduwe Jan van Doornik. In een advertentie prijst hij de molen aan als ‘een bijna nieuw goed beklanten steenen en goed onderhouden windgraanmolen’, gunstig gelegen nabij de dorpstraat te Gemert’ en het woonhuis is ‘nieuw gebouwd en zeer doelmatig ingericht’.

Er zijn inderdaad enkele belangstellenden. Molenaar Willem van den Boomen van de “Volksvriend” in de Oudestraat zet 3.110 gulden in op de Peperbus en landbouwer Francis van Dijk uit Gemert biedt 1.610 gulden voor het woonhuis. Een derde, Antoon Swinkels, molenaar te Lieshout, heeft voor huis en molen tezamen 5.330 gulden over.

In de tweede zitting verhoogt ene Martinus van der Velden, molenaar te Breugel, het bod van Swinkels met maar liefst 835 gulden. De notaris telt traag tot tien. De spanning is te snijden. Niemand echter doet een hoger bod dan de 6.135 gulden van Van der Velden. Hij wordt dus de trotse bezitter van de molen en Gemert krijgt een nieuwe molenaar.

Van knecht tot molenaar

Martinus van der Velden, Tinuske wordt hij meestal genoemd, is in Nistelrode geboren, maar heeft zijn jeugdjaren doorgebracht in Aarle vlakbij de watermolen in een zijarm van de Aa aan de Gemertse kant van het kanaal. Niet ver van de huidige ophaalbrug. Wellicht is daar zijn belangstelling voor het molenaarsvak ontstaan. Niet van thuis, want zijn vader was een eenvoudige boer.

Tinuske leert het molenaarsbedrijf van dichtbij kennen in zijn tienerjaren, als hij als dienstbode gaat werken op de molen in Bakel en in Gemert bij de Van de Boomens in de Oudestraat, die daar de Volksvriend exploiteren. Als hij in 1893 in Aarle-Rixtel is teruggekeerd, wordt hij bij de gemeente ingeschreven als molenaarsknecht. Hij bekwaamt zich verder in het molenaarsvak en werkt achtereenvolgens als knecht op molens in Tongelre, Wanssum, Boekel en Breugel.

Martinus is inmiddels 37 als zich in Gemert een uitgelezen kans voordoet om voor zichzelf te beginnen. Het moet toch voor elke rechtgeaarde molenaarsknecht de ultieme droom zijn een eigen molen te beheren. In het kleine molenaarswereldje zal men hem wel hebben getipt over de op handen zijnde veiling van een graanmolen in Gemert en Tinuske doet met succes een bod. Een nieuwe toekomst ligt voor hem open.

In juni 1901 komt Martinus van der Velden naar Gemert. Niet voor het eerst, zoals we hebben gezien, maar nu wel als zelfstandig ondernemer. Hij neemt samen met zijn hoogzwangere vrouw Elisabeth van den Boomen (geen familie van de eigenaar van de molen in de Oudestraat) zijn intrek in het huis aan de Molenstraat. In augustus wordt hun eerste zoon geboren, de later bekende meester Van der Velden, oud-voorzitter van onze heemkundekring.

Tinuske de mulder maalt dat het een lieve lust is en hij handelt in meel, granen en aanverwante artikelen. Als de wind maar wil waaien, jagen de wieken elkaar op volle toeren achterna. Helaas, waait het ook vaak niet. Je kunt dan wel je tijd nuttig besteden met het aanbrengen van scherpsel op de molenstenen of het smeren van de raderen, maar geproduceerd wordt er niet en daar gaat het toch uiteindelijk om.

Houtzagerij

Al snel doet Martinus van der Velden een kapitale investering om minder afhankelijk te zijn van het weer. Hij schaft in 1905 een zuiggasmotor van 16 paardenkracht aan, die in windstille tijden de maalderij kan aandrijven. Hij bouwt daarvoor half in de belt een machinekamer. De Peperbus is namelijk een zogenaamde beltmolen. Hij staat op een heuvel, een belt. Voordeel is dat de molen hoger staat. Gunstig voor de windvang, maar ook makkelijk om de zeilen op de wieken te kunnen spannen en om de molen te verkruien, dat wil zeggen de kap zo te draaien dat de wieken optimaal de wind vangen. Op hoogtijdagen kan de molen vanaf de belt gemakkelijk worden opgetuigd met vlaggen, zoals op muldersdag en bij familiefeesten. Bij molenaarsfamilies is het vaak de gewoonte om de molen feestelijk te versieren als kinderen trouwen. Wellicht heeft Tinuske dat ook gedaan toen zijn zoon Marinus in augustus 1932 trouwde met Helena Manders. Traditioneel zijn in elk geval de wiekenstanden bij vreugde en rouw, bij langdurige en korte rust en als oproep om naar de molen te komen.

In 1908 breidt Van der Velden zijn molenbedrijf nog verder uit. Donkere wolken pakken samen boven het molenaarsvak. Nieuwe krachtbronnen als stoom, kolen en elektriciteit doen meer en meer hun intrede. Martinus zelf is er met zijn zuiggasmotor een voorbeeld van. Steeds meer molens worden stil gelegd, maar de mulder heeft er iets op gevonden. Hij begint in 1908 een houtzagerij naast de molen. De aandrijfmotor heeft hij immers al. Desondanks breken moeilijke tijden aan voor de Gemertse molenaar, want in datzelfde jaar komt er een concurrent bij in de Deel waar “De Bijenkorf” wordt gebouwd. Hij snoept klanten van Martinus af, waardoor hij in economisch zwaar weer terechtkomt. Ook zijn handel in allerlei graanproducten en veevoer, waaronder raapkoeken, komt onder druk te staan door de oprichting van de Landbouwbond. De boeren organiseren zich en sommigen zien dit als een zeker zo belangrijke factor voor de teloorgang van het molenbedrijf dan de mechanisatie. Voor de eigenaar van de Peperbus leidt dit alles in 1913 tot een faillissement. Dankzij een vergelijk met zijn schuldeisers weet Martinus een doorstart te maken en oefent het molenaarsvak nog ruim twintig jaar uit tot aan zijn dood in 1936.

Kuiperij “St. Joseph”

Anny van de Kimmenade schrijft in het eerste nummer van Gemerts Heem 2001 over de langdurige stakingen bij kuiperij Groeneweg in 1916. Martinus van der Velden is daar zijdelings nog bij betrokken geweest. Dat zit namelijk zo.

Begin 1916 sluiten 41 van de ongeveer 54 arbeiders van de ‘Stoomhoutzagerij, Machinale Kuiperij en Kistenfabriek’ van J.B. Groeneweg & Zonen zich aan bij de nieuw opgerichte R.K. Houtbewerkersbond “St. Joseph”. Zeer tegen de zin van directeur Groeneweg. Na enige verwikkelingen ontstaat een conflict, waarbij enkele werknemers worden ontslagen. Daarop breekt een langdurige staking uit onder het personeel. Allen houden hun poot stijf. De fabrikant neemt Belgen in dienst, hetgeen niet alleen met lede ogen wordt aangezien. Er vallen ook rake klappen. Ze worden voor onderkruipers uitgemaakt. Pastoor Poell, een uitgesproken voorstander van een werknemersvakbond, doet verwoede pogingen de partijen bij elkaar te brengen. Hij spreekt de firmant aan op diens katholiciteit en schrijft hem dat hij ‘moet opkomen tegen openlijke verkrachting van het Katholiek beginsel, dat de Geestelijkheid is opgedragen het Katholiek vereenigingsleven vooruit te zetten, het te verdedigen natuurlijk ook, en dus er in het openbaar voor te getuigen’.

Hij vraagt Groeneweg om te verklaren ‘dat U de Katholieke Vakvereeniging onder Uw werkvolk erkennen wilt, en terug wilt nemen diegenen, welke ter wille van hun lidmaatschap dier organisatie buiten werk staan.’

Poell lijkt te vechten tegen een windmolen. De directie is onvermurwbaar. De staking duurt voort en de nood stijgt. Uiteindelijk wordt besloten om zelf een nieuwe kuiperij op te richten. “De Zuid-Willemsvaart” meldt dat die wordt ondergebracht in de stoomzagerij van den heer Van der Velden. Het regionaal nieuwsblad doet ook verslag van de plechtige inzegening van de kuiperij op maandag 18 september 1916 door pastoor Poell. “Met vlag en groen was de nieuwe werkplaats in de Molenstraat versierd; door enkele veranderingen was het gebouw tot een beste werkplaats ingericht en de werktuigen wachtten op de handen, die gretig naar werk waren, maar geen werk meer gekregen hadden omdat het handen van R.K. georganiseerden waren. In optocht ging men met het eerst gemaakte vaatje van de werkplaats af naar het patronaat.” De staking heeft bijna 25 weken geduurd. Hoelang kuiperij “St. Joseph” in de “Peperbus” heeft bestaan, is niet bekend. Volgens buurtgenoot Willem Vos sr. niet lang wegens gebrek aan financiën.

Op 21 januari 1936 een week voor zijn 72ste verjaardag overlijdt Martinus van der Velden plotseling in zijn huis aan de Molenstraat. Zijn hart heeft het begeven. Hij is dan 30 jaar weduwnaar, want zijn vrouw Elisabeth is hem al in 1906 voorgegaan. In een In Memoriam in het vakblad “De Molenaar” wordt de overledene omschreven als een ‘Vurig strijder voor zijn vak en stand. Iemand die zijn woorden met korte nijdige vuistslagjes kracht wist bij te zetten, technisch goed ontwikkeld en zijn grondige vakkennis was alom bekend’.

3e molenaar van de “Peperbus”

Huub van de Eertwegh

De Peperbus wordt verkocht aan molenaar Huub van den Eertwegh. Omdat het voormalig molenaarshuis aan anderen is verkocht, woont hij in bij F. van Eupen in de Molenstraat. Van den Eertwegh heeft echter niet lang plezier van de molen.

Roemloos einde van de “Peperbus”

In zijn brandrapport aan de burgemeester meldt opperbrandmeester W.J.M. Kemenade dat in de nacht van 2 april 1937 de graanmolen voorheen van M. van der Velden door brand is verwoest. ‘Toen wij bij den brand kwamen bleek dat den molen geheel in brand stond alleen de er naast liggende maalderij bleek ongeschonden. Daar echter de wieken juist boven deze maalderij hongen durfde ik die niet te laten naderen en evenmin te laten bespuiten. Toen de wieken vielen zijn we nog terstond gaan zien of er gevaar was voor de maalderij. Ofschoon er een zwaren vonkenregen juist boven dit gebouwtje viel bleek ons dat er geen ernstig gevaar dreigde en hebben wij dan ook niet gespoten. Om half 3 konden wij inrukken. Alles is verzekerd. Oorzaak onbekend. De spuit werd gehaald en thuis gebracht door C vd Elzen Haag.’

Huub van den Eertwegh bouwt in Elsendorp een nieuwe molen, waarvoor hij vooral onderdelen van een molen uit Beek en Donk gebruikt en nog wat bruikbaar materiaal van de Peperbus. De houtzagerij in de Molenstraat houdt hij nog wel aan tot die ook in de jaren vijftig worden afgebroken.

Opmerkelijk

Het Peperbuspad is ontstaan in de beginjaren 1951-1952. Op de open vlakte van de Molenakker bouwt de gemeente de eerste naoorlogse wijk bestaande uit 80 kleine arbeiderswoningen. De Alde Biezenstraat wordt doorgetrokken naar de Cortenbachstraat en de nieuwe woningen aan deze straat krijgen een paadje achterom. Het bewuste pad dus.

Opmerkelijk is nu, – gelovigen noemen het ‘de voorzienigheid’ of voorbestemming, ongelovigen houden het liever op ‘gewoon toeval’ -, dat op het erf van de Peperbus Indische families komen wonen. Families uit voormalig Nederlands-Indië waar eeuwenlang de specerij vandaan zijn gehaald. En op de plek waar eens de Peperbus maalde, groeien kinderen op uit het land van de peper. Bij het spelegraven en de aanleg van een moestuin komt er nog puin uit de grond, waarvan wordt gezegd dat dit van de molen is. Sterker nog. Tinuske de mulder zou het nooit hebben kunnen bevroeden. Een van die kinderen is vele jaren later getrouwd met zijn jongste kleindochter. Ik noem dat de ‘Stille Kracht van Peper’.

BRONNEN:

• Gemeentearchief Gemert – Bakel

• Archief Heemkundekring “De Kommanderij Gemert”

• Regionale krant “De Zuid-Willemsvaart”

• “Gemertsche Courant”

• Particulier archief van J.B. van der Velden

• “Molens in Peelland” door W. en W. van Heugten, 1982

• “De Brabantse Molens” door S.H.A.M. Zoetmulder, 1974

• “Windmolens in Gemert” door M. van der Velden, GH 1962

• “Historische benadering van de Gemertse molens” door P. van den Elsen, GH 1976/1977

• “Stakingen bij kuiperij Groeneweg” door A. van de Kimmenade – Beekmans, GH 2001