GH-2004-03 Holle wegen en de vorm van oude akkers

 

Jan Timmers

Oude akkers hebben als kenmerk dat ze in de loop van de eeuwen dat ze in gebruik zijn geweest, langzaam werden opgehoogd met allerlei vormen van organisch materiaal, veelal vermengd met zand. Deze manier van bemesten heeft er voor gezorgd dat een dikke zwartgrijze eerdlaag ontstond met een dikte van soms meer dan een meter. Langzaam groeide de akker omhoog, maar niet overal even veel.

De randen van oude akkercomplexen komen voor in verschillende vormen. De meest voorkomende vorm is dat de hoogte van de akker naar de rand toe langzaam minder wordt. Hierdoor ontstaat een bolle vorm. Dat is de reden dat oude akkers heel vaak bolle akkers worden genoemd. De randen van deze akkers kenmerken zich dus in feite door het ontbreken van een direct zichtbare grens. De akkerrand is even hoog als het aangrenzende wegdek.

Op andere plaatsen bestaat de rand van de akker uit een zogenaamde steilrand. Een zichtbare terreintrede die in het ene geval slechts een hoogte van nog geen halve meter heeft, maar in sommige gevallen meer dan 1 meter bedraagt. De akker is in de loop van de tijd verhoogd helemaal tot aan de rand van de akker toe. Tegelijkertijd werd vaak op het gebied dat juist aan de akker grensde jarenlang allerlei organisch materiaal verzameld voor de mestbereiding. Soms werd dat gebied zelfs afgeplagd. Daardoor is dat terrein steeds lager komen liggen. Door het verhogen van de akker en tegelijkertijd het verlagen van het aangrenzend gebied zijn de steilranden ontstaan.

Bij sommige akkercomplexen zien we beide vormen tegelijkertijd optreden. De akkers hebben in zijn geheel een bolle vorm, terwijl de randen soms gedeeltelijk bestaan uit steilranden.

De hogere steilranden waren begroeid met hakhout. Hierdoor werd het zand en daarmee de steilrand zelf op zijn plaats gehouden. Door de aanplant van het hakhout trad geen of nauwelijks erosie op. Juist hierdoor kon de steilrand aanzienlijke hoogten bereiken. Deze hakhoutranden zijn op diverse plaatsen in de gemeente Gemert-Bakel nog aanwezig. Het hakhout wordt niet meer onderhouden, dat wil zeggen, niet meer regelmatig gekapt, zodat de begroeiing nu is doorgegroeid tot bomen. De nog aanwezige stobben verraden echter de oorspronkelijke hakhoutfunctie. Soms is de begroeiing van de steilrand verdwenen, waardoor de laatste decennia alsnog erosie en soms zelfs egalisatie is opgetreden.

Holle wegen

Op sommige plaatsen, waar oude akkers in de directe nabijheid van elkaar liggen, resulteerde het bovenomschreven verschijnsel in het ontstaan van lager gelegen terreintjes en holle wegen tussen twee akkers. Bij een holle weg liggen aan weerszijden oude akkers, die langzaam hoger werden, terwijl de weg zelf door het afplaggen steeds lager kwam te liggen. Soms heeft alleen het beginstuk van een weg het karakter van een holle weg. De weg loopt dan langzaam omhoog tot op het akkerniveau en loopt dan verder over de akker door.

De Belgische historisch-geograaf Dussart bracht vlak na de tweede wereldoorlog een tijd in Bakel en Milheeze door en beschreef het landschap dat hij zag nauwkeurig. Hij geeft een bijzonder fraaie omschrijving van steilranden en holle wegen, op basis van wat hij in 1947 zelf zag en hoorde van de bewoners van Bakel. Citaat:1

“De wegen die langs de velden lopen – en soms ook die er dwars doorheen gaan – (zoals de Akkerweg in het zuiden van Milheeze) – zijn diep uitgehold, soms 2 à 3 meter lager liggend. Elders scheidt een merkbare onderbreking in de lichte helling de “akker” van de weilanden, welke zich op een lager niveau uitstrekken (Benthem).

Het hoog gelegen niveau van de akkers is het duidelijkst zichtbaar waar de bewoners de randen uitgegraven hebben en een verticale wand aanbrachten (bijv. op verschillende plaatsen in Milheeze). Daar hebben wij de buitengewone dikte van de grondlaag kunnen vaststellen: meer dan 60 cm en vaak nog dikker tot bijna 1 meter. De dikte van deze grondlaag heeft echter niets ongewoons. Men kent het oude systeem van bemesting dat in de zanderige gebieden van West-Europa in zwang was. Het strooisel in de stallen bestond hoofdzakelijk uit graskluiten uit de heide. Het doel hiervan was om zoveel mogelijk mest te verkrijgen, die zeer vruchtbaar was dankzij de plantaardige organische stoffen en de humus in de graskluiten.”

In een voetnoot voegt Dussart nog toe: “Men heeft ons verzekerd dat zij (de steilranden, JT) te wijten zijn aan het af en toe wegnemen van aarde, die vroeger als strooisel in de schaapskooi gebruikt werd.”

De steilranden ten zuiden van Milheeze en ook aan de zuidkant van Bakel zijn nagenoeg allemaal verdwenen. In Bakel kennen we nog steilranden op Geneneind, Nuyeneind en Benthem. In Gemert zien we een dergelijke steilrand als begrenzing van de akker van de middeleeuwse hoeve Nieuwenhuizen op Milschot.

Een gedetailleerde inventarisatie van nog aanwezige steilranden, maar ook van verdwenen steilranden zou wenselijk zijn. Sommige steilranden hebben een zodanige hoogte dat ze op de grootschalige topografische kaart van Nederland worden aangegeven. Voor de meeste geldt dat echter niet. Steilranden en holle wegen als begrenzing van oude akkers komen nauwelijks meer in Noord-Brabant voor. Ondanks het verdwijnen van steilranden en holle wegen, vormt Gemert, maar vooral Bakel een positieve uitzondering. Behoud en herstel van deze cultuurhistorisch zo waardevolle landschapselementen is noodzakelijk.

Afmeting van oude akkers

Over het ontstaan van oude akkers en hun voorgeschiedenis is in Gemerts Heem al eerder geschreven.2 De dikke zwarte eerdlaag (het esdek) die in de loop der tijd op een akker is opgebracht, blijkt niet overal even dik te zijn. Het oorspronkelijk oppervlak waarop de akkers destijd werden aangelegd, bezat veel meer reliëf dan nu zichtbaar is. De ophogingen van de akker hadden kennelijk niet alleen als doel om humusrijke grond aan te voeren, maar ook om voorkomende laagtes op te vullen en op die manier de akker als geheel te egaliseren.

In afbeelding 2 is schematisch aangegeven hoe grote akkercomplexen in de loop der eeuwen zijn gegroeid3. In de vroege Middeleeuwen werden de hoogste delen van het landschap bewoond en ontgonnen tot kleine akkers. In de late Middeleeuwen verdween de bewoning naar lager gelegen gronden en werden op de hoger gelegen delen de oudste nog relatief kleine akkers aangelegd. De percelen op de akkers waren niet omgeven met bomen of struiken, maar de akker als geheel wel, om te voorkomen dat loslopend vee en wild de oogst beschadigde. De oude akkers, omgeven door houtwallen, lagen soms dicht bij elkaar, slechts van elkaar gescheiden door een brede strook lager gelegen grond met vaak daarop een pad of weg. Aan de noordkant van Bakel op Geneneind treffen we nu nog een dergelijk patroon van relatief kleine akkers aan, elk afzonderlijk gekenmerkt door de bolle vorm of door een begrenzing in de vorm van begroeide steilranden.

Op andere plaatsen werden in de loop van de tijd ook de lagere delen tussen de afzonderlijke akkers opgehoogd en opgevuld. De begroeiing verdween en meerdere kleine akkers groeiden aan elkaar tot één groot akkercomplex. Ook op het uiteindelijke akkercomplex waren geen zichtbare perceelsscheidingen aanwezig in de vorm van sloten, heggen of houtwallen.

We komen tot de conclusie dat het ontstaan van de akkers niet zo’n constant en uniform ontwikkelingsproces is geweest dan tot voor kort werd verondersteld. Het “groeien” van de akker, zowel in hoogte als in omvang, is met horten en stoten tot stand gekomen. Net als bij zoveel andere historische ontwikkelingen is er sprake van een dynamisch proces dat door allerlei omstandigheden, afhankelijk van plaats en tijd, soms juist wel, anders juist niet werd gestimuleerd.

Een andere conclusie is dat oude akkers geen uniform uiterlijk hebben. Ze dragen de kenmerken van hun eigen ontstaansgeschiedenis met zich mee. Sommige akkers zijn bol, andere minder, sommige akkers zijn groot andere veel kleiner. Vaak worden juist de grote akkercomplexen gezien als het meest waardevol in cultuurhistorische zin. De kleinere akkers daarentegen, zeker als ze in elkaars nabijheid liggen, vertellen vaak meer over hun ontstaan en roepen meer dan de grote akkercomplexen het beeld op van het laat Middeleeuwse landschap.

NOTEN:

1. F. Dussart, Structure agraire et paysages ruraux dans la commune de Bakel (Brabant Septentrional), Luik 1947. Speciaal voor burgemeester en wethouders van de gemeente Bakel en Milheeze liet Dussart een vertaling uittypen, “met oprechte dank voor de verleende hulp”. Uit deze vertaling is geciteerd.

2. Jan Timmers, Cultuurhistorische en archeologische waarden van oude akkers, Gemerts Heem 1994, nr 3, blz 77-86

3. Chris de Bont, ‘…al het merkwaardige in bonte afwisseling…’, Een historische geografie van Midden- en Oost-Brabant, Bijdragen tot de geschiedenis van het Brabants Heem deel 36, Waalre, 1993, pagina 80.