GH-2003-03 Gemert voor vijfhonderd jaar-I (Haageijk)

GEMERT VÓÓR VIJFHONDERD JAAR – I (HAAGEIJK)

Simon van Wetten

Een fors deel van het Gemerts schepenprotocol is inmiddels door de auteur van dit artikel getranscribeerd. De periode 1473-1690 is verwerkt, de periode 1790-1813 óók.1 Twintigduizend minuutakten vertellen elk een fragment van de Gemertse geschiedenis. Die fragmenten kunnen op verschillende manieren en in diverse combinaties aan elkaar worden geplakt. In een bij deze op te starten project wordt Gemert zoals het er een half millennium geleden ongeveer uit heeft gezien, in samenwerking met tekenaar Koos Brisco in beeld gebracht.

Het is goed om te benadrukken dat de volgorde van objecten, gebouwen en hun bewoners heel goed en dus waarheidsgetrouw uit de eeuwenoude mededelingen van de dorpsbestuurders is te destilleren, maar dat naar de vorm van die gebouwen en objecten en hun onderlinge verhouding en afstand slechts te gissen valt.

Deze eerste aflevering gaat over: De Haageijk

De naam Haageijk wordt pas op 3 februari 1505 voor het eerst in het protocol vermeld.2 Vóór die tijd werd het buurtschap aangeduid als “die Bruck”, “die Brug” en “die Brugge”, dat is de brug over de Rips, die de Haageijk op de T-splitsing Molenstraat/Nieuwstraat kruiste. De ligging van de nabije huizen in de (huidige) Nieuwstraat, Molenstraat en Haageijk werd dan omschreven als “aan” of “omtrent” de Brug. Dáár was de bebouwing het dichtst; verderop in de Haageijk – en trouwens ook in de Molenstraat en de Nieuwstraat – waren nog behoorlijk grote open plekken.3

Op de tekening kijken wij, als het ware met onze rug tegen de straatwand van de overgang tussen de Molenstraat en de Nieuwstraat staande, de Haageijk in. We zien op de voorgrond het bolronde van de brug (die immers ook wel de Hoge Brug werd genoemd), en concentreren ons voorlopig op de linkerzijde van de straat. Het eerste huis dat we daar zien, was de leerlooierij van Dirk Schut. Dirk was getrouwd met Lijsbet Melis Maessen, en het echtpaar was waarschijnlijk kinderloos, want in 1512 deed Dirk de looierij over aan zijn neef Jan Schut, onder de voorwaarde dat hij met Lijsbet in het huis mocht blijven wonen, in de “utcamer”, met nog een slaapkamer. Jan en zijn vrouw Katherine Anssems van Soersel zouden oom en tante dan ook verzorgen en om te beginnen een schoorsteen in die uitkamer laten aanbrengen. Op de tekening is de uitbouw, inclusief de extra schoorsteen, al aan de achterzijde van het huis aan’gebouwd’. Achter het huis was een boomgaard; Dirk mocht éénderde van het ooft uit die gaarde hebben.4

Naast Dirk Schut woonde aanvankelijk Hendrik van Lenen, die het huis door zijn huwelijk met Heijlwich, de dochter van Jacop van der Lijnden, had verworven. We zien van dit huis slechts een flinter van de voorgevel en een klein stukje van het dak. Na Hendrik was Art, zoon van wijlen Art Beckers de eigenaar. Hij verkocht, samen met zijn drie dochters, op 18 augustus 1503 het pand aan Haijwich, de dochter van Melijs Karlijs.5

Vervolgens, iets verder de Haageijk in – nog steeds aan de linkerzijde – zien we het pand dat wellicht al in die tijd verreweg het oudste huis van het buurtschap was: het Gasthuis.6

Dit gebouw was eigendom van de Armen Tafel van de Heilige Geest. Het bood onderdak aan zieken en gewonden, maar ook aan pelgrims en aan armen. De Gemertse armen die nog wel een eigen dak boven het hoofd hadden, konden op gezette tijden bij het Gasthuis hun aalmoes ophalen. Zij dienden een teken van hun armoede en van hun recht op bedeling op de kleding te dragen. Dat teken was een duifke.7 De vrouw op de tekening heeft blijkbaar net haar aalmoes geïnd.

Het laatste huisje dat we – ternauwernood – aan de linkerzijde waarnemen, is waarschijnlijk omstreeks deze ‘momentopname’ anno 1500 gebouwd. Een echte omschrijving van het huis treffen we pas in 1516 aan, maar het had toen al enige eigenaren versleten.8 Het was maar klein, met 12 roeijen (zo’n 240 m²) land er bij. Mogelijk was de bouwer de al genoemde Hendrik van Lenen, die ondanks de verkoop van het huis tussen de leerlooierij en het Gasthuis toch aan de Haageijk is blijven wonen.9 Op de vage gegevens omtrent dit pand en perceel kun je geen huis bouwen; daarom is het afgebeeld als zijnde in aanbouw.

Niet zichtbaar, maar vanaf nu voor u een weet is dat net om de hoek in de Haag een huis of hoeve stond waarin eerst Gerrit van Steyn en later zijn dochter Jenneke de scepter zwaaiden. Flinke stukken van de grond wat verder achter de huizen aan de linkerzijde van de Haageijk waren van de familie Van Steyn.10

We beginnen opnieuw, maar nu bekijken we de rechterzijde van de tekening. Het eerste deel is onbebouwd, de grote eik valt op.11 Die eik is wellicht de prieeleik, de boom die aanvankelijk de naamgever van deze plaats was, en tevens de logische voorloper van “de Haageijk”. In 1394 nog werden onder deze eik de rechtszittingen in Gemert gehouden. Daar was de oudste (?) dingbank, in de tijd dat het bestuurlijk centrum van Gemert nog werd gevormd door de lijn die te trekken valt tussen het mottekasteel en de watermolen. Toen de Duitse Orde steeds vastere voet én een kasteel in Gemert kreeg, werd in de loop van de 15e eeuw de dingbank verplaatst naar de Plaatse, het huidige Ridderplein.12 In de belending van de nabije huizen werd dit stukje onbebouwde grond omschreven als “erve der heren van Gemert”. Hier moet ook de wrijfmolen hebben gestaan die in de oude belendingen van het Goed Ter Watermolen wordt genoemd.13 Daarachter, richting watermolen, lag – voor ons dus buiten beeld – “die Vloet”, waarop de molenaar het water ten behoeve van de watermolen kon schutten.

De grote boerderij die het straatbeeld beheerste, was de (toen al minstens een eeuw oude) hoeve Ter Watermolen.14 Je kon namelijk, langs de hoeve lopend, naar de watermolen. In ‘onze’ tijd – we hebben het nog steeds over 1500 – was Hogart van den Ravenacker de hoevenaar van Ter Watermolen. Zoon Peter kocht in 1509 zijn drie broers en twee zusters uit:

De kinderen van Hogart van den Ravenecker, te weten Gherijt, Art, Hillegont, en ook de kinderen van Henrick Hogarts en met hen Art Steenbeckers als man van Geertruijt, hebben gezamenlijk overgegeven aan hun broer Peter hun deel van een huis, schuur en erfenis, geërfd van hun vader, gelegen aan den Brugge tussen erfenis Claes Goessens en erfenis der heren van Gemert en van die Roysp tot de gemeijnstraet. De cijns aan de Commanderije: 5 mud en 1 vat rogge, 4 vaten saets, 8 pond boter, 8 smael hoender, 100 eieren, 12 el vlaslaken en 4 voyer turf.15

Dankzij het bovenstaande citaat weet u ook wie de buurman van hoeve Ter Watermolen was: Claes Goessens, voluit Claes Goessens Oliestoters, die eerder in de Haag had gewoond. Claes’ vrouw heette Jenneke.

De buurman van Claes ter linkerzijde was Goert de Smet, maar waarschijnlijk stond diens woning een stuk verder van de straat af, omdat zijn huis ook vaak op de Fellenoerde werd gesitueerd, en dat toponiem moeten we zoeken in de rechthoek die wordt gevormd door de huidige Vondellaan, het Kruiseind en de Deel. “Op de Fellenoerde nabij die Rijtt” staat er heel vaak. De Rijt was de waterlaat die van de Rips naar de Kampen liep, ongeveer parallel met de Haageijk/Kruiseind/Pandelaar.16 De Rijt wordt ook veelal als de achtergrens van de percelen aan de oostzijde van de Haageijk genoemd. Veel “achterland” aan die zijde was van de familie Goert van Lancvelt. Hier lag ook ergens het huis en de schuur van Boeyke Wautghers en zijn vrouw Lijsbet, later van Haywig dochter van Peter Hermans. En verderop, ergens op de Fellenoerde, stond de “alde hostat” van Theuwen Denis. Deze had veel grond in de nabijheid van de Rijt en de Beverdijk.

Later, in 1524, werd het huis van Goert die Smet bewoond door ene Michiel Claessen, die heel goed een zoon van Claes Goessen die Oliestoter zou kunnen zijn.

Kijkt u nog maar eens goed naar de schets van Koos Brisco. En als u morgen bij het boodschappen doen door de Haageijk komt, dan gaan uw gedachten als vanzelf terug naar het aanzicht dat de tekening biedt. Op dat moment overbrugt u een periode van vijfhonderd jaar. Een heuse tijdreizig(st)er!

Vergeet uw boodschappen niet.

NOTEN:

1. Het oudste protocol in het Rechtelijk Archief (zo worden de boeken van de schepenen genoemd) dateert van 1473. In 1810 hield de schepenbank op te bestaan en werd vervangen door een vorm van gemeentebestuur zoals wij die nu nog kennen.

2. R99/485.

3. Er werden ook nog gewoon stukken land aan de Haageijk verhandeld, zoals in 1518 door de kinderen van Lucas Jan Gherijts van den Waterbeempt (R100/320).

4. Dirk had op zijn beurt het huis ooit van Thomas Pelgroms gekocht, en die had het weer van de Heiligegeestmeesters. Zie R99/963+964. Tegenwoordig bevindt zich op deze plaats het pand met de kapperszaken “Dorothé” en “Max”..

5. R99/406 en 407. Tegenwoordig staat op dit perceel de winkel van schilder Van den Heuvel.

Het lijkt er overigens op dat Hendrik van Lenen later aan de andere zijde van het Gasthuis een nieuw huis heeft gebouwd (R99/1032).

6. Niet te verwarren met het Gasthuis in de Nieuwstraat dat de wat oudere Gemertenaren nog zo goed hebben gekend. Tegenwoordig bevindt zich op deze plaats de meubelzaak Rooijackers.

7. Ad Otten, 100 jaar bejaardenzorg (Gemert 1977) 11-12.

8. R100/162.

9. R99/1032.

10. Zie bijvoorbeeld R102/242.

11. Hier ligt tegenwoordig het parkeerplaatsje in de vork van de Haageijk en de Molenstraat.

12. Ad Otten, ‘Haageijk: Gerecht in Prieeleik’, in: Gemerts Heem 43, nr. 3 (2001) 27-28.

Zie ook Alphons van den Bichelaer, Het notariaat in de Meierij van ‘s-Hertogenbosch in de late middeleeuwen, bijlage I.; RA ‘s-Hertogenbosch KADOG inv. nr. 1083.

13. Ad Otten, ‘De watermolen en zijn omgeving’, in: Gemerts Heem 40, nr. 4 (1998) 19-20.

14. Tegenwoordig staat hier apotheek Lindner.

15. R99/729. Peters weduwe Jenneke hertrouwde later met buurman Albert Maes Aerts van der Santfoert (die het huis van Claes Goessens Olistoters had gekocht) die op deze wijze zo’n beetje de hele oostzijde van de Haageijk in zijn bezit kreeg (R102/66, 474, 603).

16. Zie bijvoorbeeld R99/223, 611, 823.