GH-2003-03 Cultuurhistorische aspecten van wijstgronden

CULTUURHISTORISCHE ASPECTEN VAN WIJSTGRONDEN

Jan Timmers

De peelrandbreuk is een breuk in de ondergrond. Ter hoogte van breuklijnen verschuiven aardlagen in verticale richting ten opzichte van elkaar. Oostelijk van de peelrandbreuk stijgt het oppervlak, westelijk van de breuk daalt het juist. Eén van de effecten van de peelrandbreuk is dat het grondwater, dat van hoog naar laag en dus van oost naar west wil stromen, door de peelrandbreuk wordt tegengehouden. Het grondwater kan de breuk moeilijk passeren en door de hydrostatische druk wordt het grondwater ter hoogte van breuk omhoog gestuwd. Dit kwelverschijnsel is langs de peelrandbreuk op veel plaatsen aanwezig en veroorzaakt daar natte, moerassige stroken grond, die in de volksmond wijstgronden worden genoemd1.

Het begrip wijst komt al in de middeleeuwen voor. In 1444 komt in de zogenaamde Bossche Protocollen aangaande Nistelrode de plaatsaanduiding voor: “op Delst aen die wijst” en elders lezen we “lant aen die wijst”. Duidelijk wordt dat de naam “wijst” al in de middeleeuwen in gebruik was, en bovendien blijkt dat in de onmiddellijke nabijheid ervan al grond in cultuur was gebracht. Of de naam wijst overal langs de peelrandbreuk een even oude geschiedenis heeft is moeilijk vast te stellen. Opvallend is dat in het noordelijk gedeelte (van Heesch tot Uden) de naam ook terugkomt in veldnamen en de namen van nederzettingen (o.a. Hoge en Lage Wijst in Heesch) en familienamen (van der Wijst en Verwijst). Van een Udense familie Van der Wijst is bekend dat de eerste die de naam Van der Wijst droeg woonachtig was op de wijstgronden bij Hoenderbosch. De middeleeuwse vermeldingen van het woord “wijst” hebben in het algemeen ook betrekking op de plaatsen Uden, Nistelrode en Heesch. In het zuidelijk deel van de peelrandbreuk zijn geen middeleeuwse vermeldingen bekend 2. Opvallend is daar wel het voorkomen van de namen Sprenk (ten zuiden van De Mortel) en Sprèng tussen Esp en Geneneind in Bakel. Beide liggen op wijstgebied. De naam refereert duidelijk aan de kwel van water. Elders komt de naam Spreng voor in combinatie met de bron van een beek, de plaats waar een beek ont-“springt”. In het meer recente verleden komt het begrip ‘wijst’ overal langs de peelrandbreuk voor.

Dat wijstgronden voor de bewoners iets onverklaarbaars en intrigerends hadden blijkt uit verhalen van oudere mensen, die er van overtuigd zijn dat de wijst een onderaardse rivier is. Dat wordt mede veroorzaakt door de ligging van de wijst langs de peelrandbreuk, waardoor een min of meer lijnvormig verschijnsel ontstaat. Dit werd kennelijk, bij gebrek aan een betere verklaring, direct vertaald in een onzichtbare en dus onderaardse rivier.

Effect op het verloop van beken

Oostelijk Noord-Brabant ligt op een hellend vlak. Het oppervlak helt globaal in zuidoostelijke richting. De beken lopen daarom, globaal genomen, in noordwestelijke richting. Op een overzichtskaartje constateer je dat alle beken naar Den Bosch lopen. De peelrandbreuk heeft een oriëntatie die nagenoeg hetzelfde is, maar niet helemaal. Gezien het natuurlijk reliëf lopen beken gemiddeld genomen nagenoeg parallel aan de peelrandbreuk, maar naderen deze langzaam vanuit oostelijke richting. Op het moment dat de beek de terreinhelling bereikt, die met de peelrandbreuk gepaard gaat, wijzigt het verloop van de beek abrupt. Hij neemt dan het grootste verval en draait recht naar de breuk toe. Als de beek de terreinhelling rond de breuk gepasseerd is, neemt hij zijn oorspronkelijke stroomrichting (noordwestelijk) vervolgens weer aan. Dit verloop is niet overal herkenbaar vanwege lokale “verstoringen” in het reliëf, maar is duidelijk aanwezig bij De Leygraaf in Uden en De Rips in Gemert. Bij de Esperloop in Bakel en de Vlier in Deurne is dat ook het geval, maar wat minder duidelijk. Bij kleinere beken komt het verschijnsel eveneens voor.

Een tweede punt dat aandacht verdient is dat wijstgronden heel vaak de plaatsen zijn, waar natuurlijke beken hun oorsprong vinden. Op moderne topografische kaarten is dat minder duidelijk, maar uit vergelijking met oude kaarten blijkt dat veel beken bij de peelontginning in oostelijke richting werden verlengd. Op oude kaarten is het oorspronkelijke beginpunt van de beken aangegeven. Voor de gemeente Gemert-Bakel zijn de natuurlijke beken samen met de peelrandbreuk(en) op kaart gezet. Opvallend is dan dat de bron van de meeste beken op de wijstgronden ligt.

Stuifduinen op wijstgronden

Er wordt wel beweerd dat stuifzand door de natte wijstgrond eerder wordt ingevangen en vastgehouden, zodat er ter hoogte van de breuk (en de wijstgrond) stuifgebied ontstaat. Als dat de plaats van de stuifduinen zou verklaren, dan mag je ervan uit gaan dat het stuifgebied zich ten oosten van de breuklijn bevindt, gezien de overheersende westenwinden. Het zand wordt dan op de wijst ingevangen en later kan het stuifgebied zich dan verder oostwaarts uitbreiden. Opvallend is echter dat op plaatsen waar stuifzandgebieden op of over de breuk liggen, steeds een belangrijk deel van zo’n stuifzandcomplex toch aan de westkant van de breuk ligt. Dat geldt bij alle stuifzandcomplexen bij de peelrandbreuk. Dat zijn achtereenvolgens van noord naar zuid: Holenberg (Schaijk), Achterstraat (Nistelrode); Slabroek en Bedafse Bergen (Uden), Vliegberg (Boekel), Hogen Aarle (Gemert), Zandse Berg (Bakel), Stippelberg (Milheeze), Hoberg (Bakel). Het lijkt me daarom moeilijk overeind te houden dat juist de wijstgronden oorzaak zijn voor het ontstaan van de stuifduinen ter plaatse.

In publicaties over het wijstverschijnsel op de Stippelberg kom je regelmatig de term “stippels”tegen, die betrekking zou hebben op de vorm van de stuifduintjes ter plaatse. Deze naamgeving is echter niet gebaseerd op onderzoek, maar lijkt bedacht op basis van het uiterlijk dat de stuifduintjes op een topografische kaart hebben gekregen. De Stippelberg is een oud toponiem dat oorspronkelijk verbonden was aan het noordwestelijk deel van het complex. In de middeleeuwen heette dat gebied de Stegeberg. De naam verbasterde via Stîberg tot Stippelberg en wordt nu toegekend aan het gehele complex, zelfs aan het meest oostelijke deel. Enig verband tussen de naam Stippelberg of Stegeberg met de stuifduintjes blijkt nergens uit. Ook de benaming “stippel” voor een dergelijk stuifduintje kan niet herleid worden tot een oorspronkelijke benaming.

Effect op wegen

Omdat wijstgronden, zeker plaatselijk, erg moerassige en venige eigenschappen hebben, zijn ze moeilijk toegankelijk. In de loop van de ontginning en inrichting van het cultuurland zijn relatief kleine percelen ontstaan, die ook nog eens gekenmerkt werden door bijzonder versnipperde eigendomsverhoudingen. Om de bereikbaarheid van percelen te realiseren ontstond een zeer fijnmazig netwerk van wegen en paden. Opvallend is nu dat bij de wijstgronden dit fijnmazige netwerk in het algemeen ook wel aanwezig was, maar dat die padenstructuur bijna nergens de peelrandbreuk kruiste. Zowel vanuit het oosten als vanuit het westen liepen allerlei paadjes naar de wijstgronden, maar ze passeerden de wijstgronden niet. Deze vormden kennelijk een te groot obstakel. Opvallend is dat bij de wijstgronden in Uden en Nistelrode-zuid (St Annabosch, Raktse beemden, Revennen). Op een afstand van hemelsbreed drie kilometer kruisen van oudsher slechts vijf paden de peelrandbreuk, terwijl elders op cultuurgronden bijna elke 100 meter wel een pad te vinden was.

De oude hoofdwegenstructuur is duidelijk door de peelrandbreuk beïnvloed. Dat is niet alleen sinds de middeleeuwen zo, maar al eerder. Een oude prehistorische route volgt aan de westelijke en dus “droge” kant de peelrandbreuk. Het tracé verloopt vanaf De Heitrak (doorgang door de Peel) tot aan Heesch, via Deurne, Bakel, Gemert, Nistelrode. Ter hoogte van Uden werd het tracé Kraanmeer, Duifhuis, Hoogstraat, Brakke gevolgd. Op sommige delen van het tracé is het opvallend dat de route de peelrandbreuk op minimale afstand volgt. Dat is bijvoorbeeld het geval vanaf Bakel tot voorbij Gemert (Neerstraat, Oude Bakelsedijk, Oudestraat, Koksedijk). Op deze plaatsen is er dus een directe relatie tussen de oude weg en de peelrandbreuk.

Effect op overige infrastructuur

Mensen hebben in de loop van de tijd zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de eigenschappen van de wijstgronden. Aan de ene kant vormden ze een barrière en waren het moeilijk ontginbare gebieden. Aan de andere kant leverde de wijst water op. Diverse beken en beekjes ontspringen op de wijst en verzamelen water dat bijvoorbeeld bruikbaar was voor het aandrijven van watermolens. Langs de grotere Brabantse beken zijn meerdere watermolens te vinden. Opvallend langs de peelrandbreuk is dat ook aan kleinere waterlopen watermolens functioneerden. In de nabijheid van de peelrandbreuk treffen we watermolens aan te Deurne op de Vlier, ten zuiden van Bakel aan de Kaweise Loop (Molenhof), ten oosten van Uden op de Leygraaf en in Gemert op De Rips. De watermolens van Deurne en Gemert liggen exact op de peelrandbreuk. Bij beiden was sprake van een spaarbekken, de vloet genaamd, gelegen vóór de molen op de wijst. In dit spaarbekken werd water verzameld. Als het peil hoog genoeg was kon vervolgens de molen gaan draaien. De wijstgronden zorgden ook in de zomer voor wateraanvoer.

Ook in verband met het voortdurend beschikbaar zijn van water werden aan het eind van de middeleeuwen in de gemeente Gemert-Bakel drie omgrachte boerderijen aangelegd in de onmiddellijke nabijheid van de wijstgronden, die in droge zomers nog voor wateraanvoer zorgde. Het gaat om de Commandeurshoeve op Esp in Bakel, de hoeve Ten Hogen Aarle in Gemert (Lagen Aarleseweg) en huize Lankvelt (ook genaamd Het Slotje) in de huidige dorpskom van Gemert. Het gaat om bezittingen van vooraanstaande families, die door de aanleg van een gracht de status van hun bezit wilden accentueren. Alle drie lagen op minder dan 100 meter afstand van de peelrandbreuk. Ook de situering van de omgrachte kastelen van Gemert en Deurne zullen een relatie hebben met de Peelrandbreuk, evenals de inmiddels verdwenen burcht van Uden (bij de watermolen op de Leygraaf).

Tenslotte is er een duidelijk relatie tussen het bedevaartsoord Handel en de wijstgronden. In Handel wordt Maria vereerd, maar wat bij die verering eveneens een rol speelt is het zogenaamde wonderbare putje van Handel, gelegen in het processiepark achter de kapel. Het wonderbare putje bevatte zelfs in de droogste perioden nog water. Het feit dat een dergelijk putje een rol gaat spelen in de religieuze beleving van mensen en dat men het putje als wonderbaarlijk bestempelde, geeft aan dat het wijstverschijnsel werd ervaren als een speciaal verschijnsel dat slechts verklaard kon worden als “wonder”. Dat het putje precies op de wijst ligt bij de storing van Handel-west zal voor de huidige lezer niet meer verrassend zijn.

NOTEN:

1. Voor een uitgebreidere beschrijving van de peelrandbreuk en het wijstverschijnsel zie bijvoorbeeld J. Timmers, De Wijst, Gemerts Heem 1986, nr 1 blz 15 e.v.

2. De vermeldingen in Nistelrode zijn ontleend aan: Rien van Berkom, Veldnamen, voorlopige lijst van toponymen in Nistelrode en Vorstenbosch van 1420-1455 en van 1800-1910, Nistelrode 1987. In “Van den Aabeemd tot de Zwijnsput, Toponiemen in de cijnskring Helmond vóór 1500 in naamkundig en nederzettingshistorisch perspectief van Henk Beijers en Geert-Jan van Bussel komt geen enkel wijst toponiem voor.