GH-2003-03 Betekenis enkele Gemerste woorden heroverwogen!

STRIEPPOLLENG EN MILKOERS

BETEKENIS ENKELE GEMERTSE WOORDEN HEROVERWOGEN I

Wim Vos

In Gemerts Heem, jg. 42, 2000, nr. 4, blz. 27 vroeg de Redactie (Ad Otten) de lezers welke vis bedoeld kon zijn met het woord strieppolleng n.a.v. een verhaal van Jan van de Laar. De redactie gaf zijn verhaal als volgt weer:

“In augustus 1932 brandde de oude boerderij Ploesterdonk aan de Wijnboomlaan vrijwel tot de grond toe af. De brandweer van Gemert was paraat maar stond machteloos. Jan van de Laar, de huidige bewoner van de (nieuwe) Ploesterdonk, weet zich te herinneren dat de brandweerlieden het bluswater betrokken uit de sloot aan de andere kant van de weg tegenover de boerderij. Met het slootwater zogen de spuitgasten indertijd ook nog iets anders de lucht in. Jan, toen een jaar of vijf-zes, vond het na de brand terug aan de andere kant van de verwoeste boerderij: Álleng hooëpe gerùkte strieppolleng! Wie kan ons vertellen welke vis er vroeger in de sloten van De Kampen kan hebben gezwommen die men de benaming strieppolleng meegaf?”

Welnu, het dialectwoord streeppaling, de vernederlandste vorm van strieppolleng komt voor in in het Woordenboek van de Brabantse Dialecten 1). Dr. Jos Swanenberg identificeert hierin deze vis als de grote modderkruiper of weeraal (Misgurnus fossilis) en beschrijft hem als volgt: “wordt 35 cm lang; een aalvormige vis met donkere overdwarse strepen en tien baarddraden om de bek; hij leeft in de modderige bodem van stilstaand water, sloten en vijvers; bij naderend onweer wordt de modderkruiper onrustig en gaat trilen; opvallend gedrag is ook de zogenaamde ‘accessoire darmademhaling’, in zuurstofarm water hapt hij naar lucht boven water, slikt die lucht in, haalt er in zijn spijsverteringsorganen zuurstof uit en stoot vervolgens de verbruikte lucht als ‘winden’ weer uit.”

Het dialectwoord streeppaling voor de grote modderkruiper wordt volgens Swanenberg gebruikt in Dinther en Nijnsel, evenals melkoors, melkaas, milkoors, die frequent voorkomen in Oost Noord-Brabant en ook in Weelde, andere varianten zijn meelkor in Knegsel en merkor in Moergestel en Luyksgestel.

Bij milkoors moest ik uiteraard onmiddellijk denken aan milkoers en mílkoors in het Gemerts Woordenboek 2). Daar heb ik geschreven dat de milkoers (mijn eigen uitspraak) of de mílkoors (de uitspraak van Martien van der Wijst 3)) o.a. in de Peelse Loop voorkwam, althans vóór de ruilverkaveling. Die mening was gebaseerd op een jeugdherinnering. Als jongens vingen wij daar namelijk tussen 1947-1950 een roestkleurig/ beige vis van ca. 12 cm met de hand tijdens het potjebaaje. In onze onkunde, naar nu blijkt, noemden wij die milkoers.

Toen in 1996 de Woordenlijst drastisch werd uitgebreid tot het Gemerts Woordenboek, definieerde ik de milkoers/mílkoors als de kleine modderkruiper (Cobitis taenia), op grond van a. de grootte van de kleine modderkruiper (12 cm) die overeenstemde met de vis die wij destijds milkoers noemden, b. de definitie van Van der Wijst (“een in modder levende vis” 3)) en c. de kleur van de kleine modderkruiper, die ook roestkleurig/beige was, net als de vis die wij als jongens met de hand vingen in de Peelse Loop.

Die identificatie blijkt fout te zijn geweest, omdat a. de Peelse Loop een sterke stroming had in die tijd en geen stilstaand water was, b. een gele zanderige bodem zonder modder had, c. Martien van der Wijst de mîlkoors (oude spelling) “een in modder levende vis” noemde, d. Dr. Jos Swanenberg, s.v. modderkruiper, de varianten melkoors, melkaas en milkoors en streeppaling noemt voor de grote modderkruiper en e. ook de beschrijving van mijn broer, Piet Vos, afweek van mijn herinne¬ring en meer overeenstemde met die van Swanenberg.

De conclusies van dit verhaal zijn:

a. Ik weet nog steeds niet hoe die beige visjes van ca. 12 cm heten die wij destijds in de Peelse Loop vingen (en die ook beslist niet leken op palingen, realiseer ik me achteraf).

b. In het Gemerts zijn strieppolleng en milkoers/mílkoors identiek en betekenen beide: grote modderkruiper (Misgurnus fossilis), die tot 35 cm lang kan worden en op paling lijkt en die heel goed in het stilstaande water van de Kampen kan hebben geleefd (en misschien nog wel leeft). Zie voor de verdere beschrijving van de milkoers/mílkoors/strieppolleng de derde alinea van dit artikel.

OPMERKINGEN:

A. Het tweede lid -koers/-koors zou ‘snorharen’ betekenen, als die van een kat; in Gennep wordt de grote modderkruiper dan ook mèrkat, mèrkétje genoemd; in Hoogstraten markat.

d. de grote modderkruiper (Misgurnus fossilis) wordt ook wel ‘donderaal’ of ‘weeraal’ genoemd in het Nederlands, omdat hij bij naderend onweer onrustig wordt en naar boven komt.

NOTEN:

1) Woordenboek van de Brabantse Dialecten, Deel III, sectie 4: De wereld tegenover de mens; Fauna, Aflevering 2 Overige dieren, Assen 2001 door Dr. J. Swanenberg, pp. 100-101, s.v. modderkruiper.

2) W.J. Vos en M.A. van der Wijst, Gemerts Woordenboek; Een keuze uit de woordenschat van het dialect van Gemert, Gemert, 1996, p. 110, s.v. mîlkoors.

3) M. A. van der Wijst, Gemertse Woordenlijst; Gemerts Heem, winter 1975-’76, nr. 61, p. 42, s.v. mîlkoors.