GH-2002-04 Gemerts Landboek 1717-1816: Voorloper van het Kadaster

Jan Timmers

In de inventaris van het archief van de gemeente Gemert is het Landboek opgenomen onder
inventarisnummer 414 en ondergebracht onder het kopje “verponding”. Het Landboek werd in 1717 inderdaad aangelegd als basis voor de inning van grondbelasting. Alle grondeigenaren werden in principe aangeslagen naarmate de oppervlakte van de gronden die ze in hun bezit hadden. In het Landboek vindt je echter alleen bij hoge uitzondering geldbedragen genoemd die als grondbelasting betaald moesten worden. Het Landboek bevat “slechts” alle percelen grond die particulieren in eigendom hadden met daarbij de vermelding van de oppervlakte van die percelen. In de volgorde, waarin de grondpercelen werden bezocht, kregen die percelen een nummer. Verder werd de naam van de eigenaar vermeld en tenslotte de oppervlakte van het perceel. In tabel 1 is opgenomen op welke datums er werd gewerkt en welke perceelsnummers werden “afgewerkt”.
Na afronding van deze inventarisatie was de basis voor de inning van de grondbelasting gelegd. Naast het Landboek werd, overigens meteen daarna, een ander register aangelegd, waarin de grondeigenaren werden genoteerd met daarbij alle nummers van de percelen waarvan zij eigenaar waren. Dit register heeft inventarisnummer 415 in het gemeentearchief en wij zullen het hier het Grondeigenarenregister noemen. Op basis hiervan kon worden bepaald welk geldbedrag elke grondeigenaar schuldig was.1

Het samenstellen van het Landboek

Vanaf 1 augustus tot en met 10 december van het jaar 1717 werden alle percelen bezocht en opgemeten. De samenstellers gingen met enige regelmaat met elkaar op stap, soms gedurende een dag, soms een halve dag. Jan Hes, president-schepen van Gemert, is de enige betrokken persoon die in het Landboek zelf wordt vermeld. Hij zal van alle percelen grond geweten hebben wie de eigenaar precies was. Bovendien was hij kennelijk betrouwbaar genoeg om dit werk goed te doen. De andere personen worden in het Landboek niet met name vermeld.

Opnamen in het landboek in 1717

datum

(allen in 1717)

eerste nummer op die dag

laatste nummer op die dag

Aantal nummers op die dag

1-aug

1

106

106

12-aug

107

172

66

13-aug

173

251

79

14-aug

252

363

112

20-aug

364

473

110

27-aug

474

520

47

28-aug

521

603

83

1-sep

604

668

65

2-sep

669

689

21

3-sep

690

793

104

4-sep

794

827

34

6-sep

828

969

142

9-sep

970

1050

81

10-sep

1051

1141

91

11-sep

1142

1186

45

13-sep

1187

1361

175

15-sep

1362

1448

87

16-sep

1449

1541

93

17-sep

1542

1594

53

18-sep

1595

1668

74

21-sep

1669

1774

106

24-sep

1775

1834

60

25-sep

1835

2012

178

27-sep

2013

2119

107

30-sep

2120

2226

107

4-okt

2227

2329

103

4-nov

2330

2432

103

15-nov

2433

2526

94

6-dec

2527

2652

126

8-dec

2653

2773

121

10-dec

2774

2827

54

totaal aantal nummers

2827

Gemiddeld op een dag

91,2

In de rekening van het dorpsbestuur van 1717, de zogenaamde borgemeestersrekening, komen we die namen wel tegen. Jan Hes diende de volgende rekening in:2

Spesivicasie Dicatie van den jare 1717

Tot laste van Walraven van den Else, borghemeester com suus.

Item door versoeck van mijn heer drossaert en schepene ben ick gegaen met Peter Oldesee, lantmeter, om hem te helpen en aen te wijsen soo veele als mij moogelijck was de landereijen in Gemert en ider int particolier aen te meeten wie het begherden sonder dat iemandt int paerticolier daer van soude hoeven te betalen en die dat niet gedaen en woude hebben het selve aen te schrijven volghens het vorigh lantboeck.

Met gegaen naer mijnen beste weete 36 daghen

volghens sijn rechenin dico 36 daghen

om naerderhandt daer redelijck van te betalen alles op mijn eijghe cost en tot een pint bier toe en de daghen staen genoemt op Oldesee sijn rechen(in)c.

Borgemeester Walraven van den Elsen schreef daar nog onder:

Dese duitte met heern schepene geachordert met de somma van vijfenveertich gulden dito 45-0-0

Uit deze rekening blijkt inderdaad dat Jan Hes de persoon was die de percelen en de bijbehorende eigenaren kende en dat bij de samenstelling van het Landboek ook landmeter Peter Oldensee was betrokken. De rekening van de landmeter is jammergenoeg niet bewaard gebleven, althans hij is (nog) niet aangetroffen. Overigens is het niet verwonderlijk dat Peter Oldensee werd ingeschakeld. Hij was als landmeter in Gemert vaker actief, zoals in 1703 toen hij een kaart van het Binderseind en Schoorswinkel heeft samengesteld. In 1718 diende hij een rekening in bij de borgemeesters voor het inmeten van “eenigh nuew lant en vande Peel”.3 Peter Oldensee was ook in naburige dorpen actief. Zo tekende hij in 1720 een kaart van Aarle-Rixtel.4 Jammergenoeg werd bij het Landboek geen bijbehorende kaart getekend.

Peter Oldensee was beëdigd landmeter. Voor de Raad van Brabant werd hij als zodanig geadmitteerd op 1 december 1698 als Pieter van Oldenzeel, wonende in Deurne.5 Wanneer hij naar Gemert is verhuisd is niet exact bekend, maar van 1708 tot 1714 had hij hier in elk geval zitting in de schepenbank en in het Gemertse register van het hoofdgeld van het jaar 1709 zien we Peter Oldensee opgenomen als bewoner van de Haageijk.6

Uit de rekening van Jan Hes blijkt verder, dat aan het opmeten van de percelen geen kosten voor de grondeigenaar waren verbonden en dat zij niet werden verplicht om toestemming te verlenen. Echter als ze niet wilden, dan werd de oppervlakte uit het vorige landboek overgenomen. Kennelijk was het Landboek van 1717 niet het eerste. In het gemeentearchief treffen we onder inventarisnummer 413 een register van grondeigenaren aan. Of dat het bedoelde voorgaande landboek betreft lijkt echter twijfelachtig.7

Uit de borgemeesterrekeningen kunnen we voorts opmaken dat Peter Oldensee en Jan Hes niet de enige betrokken personen waren. In de rekening van 1717 treffen we nog de volgende onkostenpost aan:8

Item betaelt aen Jan Peter Huybers voor dat sijnen soon 32 dagen met den lantmetter heeft gegaen, de somme van 11-4-0, blijck bij ordinantie.

De zoon van Jan Peter Huybers was kennelijk het hulpje van de landmeter, zodat die niet zelf hoefde te sjouwen met de meetkettingen. Opvallend is dat in het landboek 31 dagen worden genoemd, waarop aan het landboek werd gewerkt, terwijl voor de knecht 32 dagen worden gedeclareerd en Jan Hes voor zichzelf uitkomt op 36 dagen. Het eerste verschil kan als een fout bij het schrijfwerk worden gezien, echter met de vier extra dagen van Jan Hes lijkt iets anders aan de hand. Was dat een declaratiefout of heeft Jan Hes extra dagen besteed.

Waarschijnlijk was dat laatste het geval en heeft Jan Hes het schrijfwerk voor zijn rekening genomen. De gegevens die voor het landboek werden verzameld werden namelijk netjes in een dik register, het eigenlijke landboek, opgenomen. Dat werk zal niet “in het veld” zijn uitgevoerd. Soms werd voor dit schrijfwerk een speciale schrijver ingehuurd of moest de secretaris van het dorpsbestuur dat voor zijn rekening nemen. Echter een rekening van de schrijver is niet aangetroffen. Daarnaast blijkt uit het vergelijken van handschriften dat de eerste inschrijvingen in het Landboek niet zijn geschreven door Adam van Alphen, die secretaris van het dorpsbestuur was van 1694 tot 1721. Daarvoor wijkt het handschrift te veel af. Dat geldt ook voor de landmeter Peter Oldensee. Ook die blijkt een behoorlijk afwijkend handschrift te hebben. Echter de gelijkenis van het handschrift van Jan Hes, dat we kennen van diverse ondertekeningen van stukken en uit de ingediende rekening, met het handschrift van de schrijver van het Landboek is opvallend groot. Het lijkt er op dat Jan Hes de daadwerkelijke schrijver van het Landboek was.

Het bijwerken van het Landboek

In de loop van de 18de eeuw werd het Landboek bijgewerkt. Dat betekent dat nieuw ontgonnen percelen werden toegevoegd. Daarnaast werd per perceel bijgehouden wie achtereenvolgens eigenaar was. Dat laatste gebeurde echter niet echt structureel. Niet bij alle percelen zijn de achtereenvolgende eigenaren opgenomen. De reden daarvan is niet bekend. Het is bovendien jammer dat in de meeste gevallen niet werd aangegeven in welk jaar het perceel van eigenaar wisselde. Dat geldt overigens wel voor toevoegingen in de 19de eeuw. Jan Francis Aelders, die het Landboek toen bijhield, vermeldde vaak wel de datum van de transacties.9 De laatst genoemde transactie in het Landboek is van 1816.

De nieuwe eigenaar van een perceel werd niet onder, maar juist boven de vorige eigenaar bijgeschreven. Een manier van werken die overigens zeer gebruikelijk was in dit soort registers, ook buiten Gemert. Omdat deze manier van noteren bij ons wat onnatuurlijk overkomt is bij de bewerking van het Landboek de volgorde omgedraaid en de nieuwe eigenaar onderaan toegevoegd. Van boven naar beneden zien we dan de achtereenvolgende eigenaren in de tijd. Soms wordt de naam van een nieuwe eigenaar voorafgegaan door het Latijnse woord “modo”. Dit woord kan het beste worden vertaald door zoiets als “vanaf nu”.

De naam “Landboek”

Het register dat wij de naam Landboek geven heeft geen omslag met daarop een titel of een aanduiding wie het register heeft aangelegd, wat de inhoud ervan is en waar het voor diende. In de Gemertse schepenprotocollen, waarin nagenoeg alle grondtransacties in Gemert staan opgenomen, wordt regelmatig vermeld dat het gaat om een bepaald nummer in Het Landboek. Bij controle blijkt dan dat het gaat om een verwijzing naar dit grondregister, dat dus kennelijk bekend stond onder de naam Landboek. Dat is dus de reden om die naam te gebruiken. In het register zelf komt deze naam nergens voor.

Bijzondere grondeigenaren en de belastingplicht

Het landboek is aangelegd ten behoeve van de grondbelasting. Dat betekent dat in het Landboek alleen grondeigenaren zijn opgenomen die ook grondbelasting moesten betalen. Particuliere eigenaren zullen om die reden allemaal opgenomen zijn. Opvallend is echter dat de Duitse Orde, die veel grond in eigendom had, nergens als eigenaar staat genoemd. Kennelijk zijn de eigendommen die de Duitse Orde in bezit had, niet opgenomen, omdat de orde geen belasting hoefde te betalen. Wel wordt van een aantal percelen in het Landboek vermeld dat zij naast het Herenland of de Herenbeemd lagen. Dat blijken verwijzingen te zijn naar het bezit van de Duitse Orde.

De kerk van Gemert komen we wel tegen als grondeigenaar, echter niet alle eigendommen worden vermeld. De Armenhoeve is ook in de 18de eeuw eigendom van de Gemertse kerk, maar komt in het Landboek niet voor. Zo komen we ook de School als eigenaar tegen. Ongetwijfeld is daarmee de Latijnse School bedoeld, die ook eigenaar was van de hoeve Hazeldonk. Deze hoeve komt echter in het Landboek niet voor. De kapel van Handel wordt op diverse plaatsen als grondeigenaar vermeld, zoals van een boerderij op de Verreheide. In de kern van Handel bezat de kapel ook een paar boerderijen, die echter in het Landboek niet voorkomen. Kennelijk zijn er bezittingen die vrijgesteld zijn van grondbelasting, maar om welke percelen en goederen het daarbij gaat is bijzonder moeilijk te achterhalen. Of er om de reden van belastingvrijstelling nog meer grondeigenaren en goederen ontbreken is niet direct duidelijk.

Behalve de al genoemde instellingen komen we als bijzondere eigenaren nog tegen de pastorie van Gemert, de kapel van De Mortel, de kloosters van Coudewater, Binderen, Soeterbeek en de Predikheren, het armbestuur, de weeskinderen van Gemert, de Acht Uren Mis, de Cortenbachse renten en de Onze Lieve Vrouwen Broederschap van Gemert. Of voor deze instellingen ook gedeeltelijke belastingvrijstelling gold is niet bekend. Vooralsnog gaan we er van uit dat voor particuliere eigenaren geen belastingvrijstelling gold. Het is echter mogelijk dat de belastingvrijstelling niet zozeer aan de eigenaar was gebonden, maar aan de eigendommen zelf. Als dat zo is dan komen ook particulieren in aanmerking voor belastingvrijstelling. Door deze complicatie is het helaas niet duidelijk hoe compleet het Landboek feitelijk is.

De oppervlaktematen

Als voorbeeld hieronder een klein fragment van het Landboek. Elke vermelding begint met het nummer dat het betreffende perceel heeft gekregen. Achter het nummer staat de eigenaar vermeld met soms daarachter een nadere aanduiding waar het perceel ligt (soms is dat een veldnaam). Tenslotte staat de oppervlakte van het perceel vermeld met behulp van 3 getallen, waartussen streepjes zijn gezet. Het eerste getal geeft het aantal lopense aan, het tweede staat voor het aantal roeden en het derde voor het aantal voeten.

56.          Nelis Jan Joordens neffens de Rips     1 – 3 – 10

modo Joannes Willems van den Elsen voor 2/3 parten en Joannes Adriaens van Gemert voor 1/3 derde parte

Perceel nummer 56 was in 1717 eigendom van Nelis Jan Joordens. Het perceel lag langs het riviertje De Rips en had een oppervlakte van 1 lopense, 3 roeden, 10 voeten. Het perceel is later kennelijk gesplitst in twee delen met elk een afzonderlijke eigenaar. Jan Willem van den Elsen werd eigenaar van 2/3 deel van het oorspronkelijke perceel. Jan Adriaens van Gemert werd eigenaar van de rest. Wie daarna eigenaar(s) waren staat niet vermeld.

Om de oppervlaktematen goed te kunnen interpreteren is het nodig om hun onderlinge verhouding te kennen:

1 lopense = 50 roeden; 1 roede = 20 voeten

Opvallend is dat het aantal voeten in het Landboek meestal nul is en soms 10. In feite betekent het dat er niet nauwkeuriger werd gemeten dan in hele of halve roeden. Omgerekend betekent dit een nauwkeurigheid van ongeveer 0,2 are.

De exacte oppervlakte van 1 lopense is moeilijk te achterhalen. In boeken over oude maten wordt doorgaans opgegeven dat 1 lopense overeenkomt met ruim 16 are. Omdat het gelukt is voor een deel van het Landboek een vergelijking te maken met het kadaster van 1832 is het mogelijk om dit getal te controleren. Bij nauwkeurig nameten op verschillende plaatsen blijkt dat voor het landboek de gemiddelde grootte van 1 lopense gelijk is aan 16,2 are. Daarmee kan de oppervlakte van de percelen worden omgerekend in moderne aren. We geven een voorbeeld van het omrekenen van de oppervlakte 2 – 16 – 10.

16 roeden en 10 voeten is hetzelfde als 16,5 roeden. Dat is op zijn beurt gelijk aan 16,5/50 = 0,33 lopense. De oppervlakte uitgedrukt in lopense is dus: 2,33 lopense. Uitgedrukt in aren is dat dan 2,33 X 16,2 = 37,746 are. Dat moeten we afronden op 37,7 are.

Een oppervlakte van 1 ha komt in oude maten overeen met 6 lopense en 18,5 roeden en dat werd dan genoteerd als 6 – 18 – 10. Vergelijking met de percelen in het Landboek levert op dat er maar weinig percelen waren met een oppervlakte die 1 ha of meer groot waren. De gemiddelde perceelsgrootte bedraagt slechts 42 are.

De grondeigenaren van 1717

Alle eerste inschrijvingen in het landboek geven gezamenlijk een overzicht van alle grondeigenaren in het jaar 1717, toen het landboek werd aangelegd. In het voorgaande is al vermeld dat het landboek niet een compleet overzicht geeft, omdat kennelijk bepaalde grondeigenaren of juist bepaalde percelen vrijgesteld waren van grondbelasting. Naar alle waarschijnlijkheid zijn alle particuliere grondbezitters wel opgenomen. Daarmee is het Landboek toch een waardevolle en betrouwbare bron. De eerste inschrijvingen geven een waardevolle momentopname van de eigendomsverhoudingen in 1717.

Zoals gezegd zijn alle percelen genummerd en van elk perceel werd de eigenaar genoteerd. De meeste eigenaren worden aangeduid met hun patroniem (vaders naam). In de praktijk blijkt dat de namen van de eigenaren niet in alle gevallen op dezelfde manier werd geschreven. Afwijkende spellingen komen voor, maar leveren op zichzelf geen problemen op. Het komt echter ook voor dat een afwijkend aantal patroniemen wordt vermeld of dat de ene keer wel een achternaam wordt toegevoegd en een volgende keer niet. Dat maakt het moeilijk om vast te stellen welke percelen allemaal eigendom waren van één persoon. Met behulp van het Grondeigenarenregister (GAG inv. nr. 415) kon dat probleem worden opgelost. In dat register staan immers de grondeigenaren vermeld met daarbij alle nummers waarvan ze eigenaar waren. Deze gegevens zijn gebruikt om alle oorspronkelijke grondeigenaren in het Landboek met een eenduidige naam aan te geven. Op deze manier is een lijst tot stand gekomen, waarbij het grootst aantal patroniemen dat voorkwam wordt vermeld en, als die voorkwamen, ook een achternaam. Vervolgens werden die gegevens gesorteerd op naam, zodat alle vermeldingen die betrekking hebben op dezelfde persoon bij elkaar staan. Daardoor is eigenlijk een belangrijk deel van het Grondeigenarenregister eveneens beschikbaar, namelijk alle eerste inschrijvingen met de percelen die men op dat moment (in 1717) in bezit had. Voor de wijzigingen na 1717 zal het Grondeigenarenregister zelf geraadpleegd moeten worden.

Uit de gegevens van de grondeigenaren van 1717 blijkt dat sommigen meerdere boerderijen in bezit hadden. Met de gegevens uit het Grondeigenarenregister kon in veel gevallen achterhaald worden welke percelen bij welke boerderij behoorden. De grondeigenarenlijst is nog verder bewerkt. Van alle eigenaren werd opgeteld hoeveel grond ze in totaal bezaten. Deze lijst is overigens ingedeeld in drie delen. Een lijst van huiseigenaren, een lijst van grondeigenaren die geen huis in hun bezit hadden en een derde lijst van alle grondeigenaren die buiten Gemert woonachtig waren (voorzover dat is aangegeven).

De eigenarenlijst levert behoorlijk wat extra gegevens op. Het aantal huizen of boerderijen dat iemand bezat en de totale grootte van een boerderij. Met die gegevens kan ook worden achterhaald wat de gemiddelde grootte van een boerderij is en wat het gemiddeld aantal percelen was dat daarbij hoort. Als we vervolgens de lijst van grondeigenaren vergelijken met de lijsten voor het hoofdgeld, waarop in principe alle gezinshoofden voorkomen, dan hebben we een indicatie welk percentage van de gezinshoofden ook eigenaar was van een huis of een stuk grond. De hoofdgeldlijsten uit het jaar 1709 zijn uitgeschreven. Dat is weliswaar niet hetzelfde jaar, maar de lijsten van 1717 zijn niet compleet bewaard gebleven, zodat een vergelijking onmogelijk is.

 

Aantallen

percentages van de gezinshoofden

Huiseigenaren

409

61 %

Landeigenaren zonder huis

111

17 %

Gezinshoofden zonder huis of land

150

22 %

Totaal aantal gezinshoofden (1709)

670

100 %

Totaal aantal huizen

525

 

Opvallend is dat ruim de helft (61 %) van de gezinshoofden ook huiseigenaar is. De andere gezinnen wonen kennelijk in gehuurde huizen. Het totale aantal huizen in het Landboek geeft een vertekend beeld, immers de huizen die eigendom zijn van de Duitse Orde zijn er niet in opgenomen. Dat aantal is echter niet zo groot. Daarnaast zal het personeel van het kasteel daar ook wel onderdak hebben gevonden. Maar alles bij elkaar zullen naar schatting meer dan honderd gezinnen hun huis hebben moeten delen met één of meer andere gezinnen.

De oppervlakte van percelen, erven en boerderijen
In het Landboek worden in 1717 in totaal 2832 percelen opgenomen. De gemiddelde oppervlakte van een perceel blijkt 42 are te zijn. Meerdere percelen gezamenlijk vormen een samenhangend eigendom, al dan niet met een bijbehorend huis. In onderstaande tabel zijn van die eigendommen wat kengetallen opgenomen.

 

Gemiddelde grote

gemiddeld aantal percelen

Grondbezit met een huis

2,19 ha

5,1

Grondbezit zonder huis

0,81 ha

2,3

 

 Het grondbezit met een huis kunnen we globaal in twee categoriën verdelen: boerenbedrijven en overige huizen en erven. In het Landboek wordt dat onderscheid niet aangegeven. We verwachten echter dat de oppervlakten van de “burgererven” kleiner zullen zijn dan de boerenbedrijven. Als we de grondeigendommen met bijbehorend huis op een rijtje zetten, blijkt echter niet dat er een groep kleine erven bestaat, naast een groep grotere bedrijven, die we dan als boerenbedrijf zouden mogen beschouwen. Het enige dat we zien is dat er een groot aantal kleine erven bestaat en dat naarmate het grondeigendom groter is de aantallen kleiner worden. Bekijken we echter de kleine erven wat nauwkeuriger dan constateren we dat die grondeigendommen doorgaans bestaan uit één enkel perceel (zie bijgaande tabel). Vanaf een oppervlakte van circa 40 are blijkt dat het grondeigendom nagenoeg steeds uit meer dan één perceel bestaat. We zullen daarom de grens tussen een “burgererf” en een (keuter)boer leggen bij 42 are, omdat dat de gemiddelde perceelsgrootte is in het Landboek. Als het grondeigendom meer dan 42 are bedraagt zullen we dat bezit dus beschouwen als een boerenbedrijf.

.

Aantal percelen bij klein grondbezit

categorie

Aantal

gemiddeld aantal percelen

0-10 are

67

1,0

10-20 are

25

1,2

20-30 are

21

1,2

30-40 are

18

1,7

40-50 are

18

1,9

50-60 are

19

1,9

60-70 are

17

2,2

70-80 are

11

3,2

Als we deze verdeling aanhouden blijkt dat er in 1717 in Gemert 389 boerenbedrijven zijn tegen 136 burgerwoningen. In onderstaande tabel zijn deze en andere getallen opgenomen

 

aantal

Gemiddelde oppervlakte

gemiddeld aantal percelen

 Boerenbedrijven

389

2,68 ha

5,9

 Burgerwoningen

136

16,1 are

1,2

De ene boerderij is de andere niet; er zijn grote boerenbedrijven en kleine keuterboeren, die naast hun bedrijf nog andere inkomsten zullen moeten verwerven. Een boerenbedrijf is in 1717 doorgaans niet groter dan 11 ha. Er zijn slechts twee bedrijven groter, een van 16,3 ha en een van maar liefst 23,6 ha. Nogmaals merken we hier op dat de boerderijen van de Duitse Orde hierin niet zijn meegenomen. Onderstaande tabel geeft de verdeling aan van de grootte van de boerenbedrijven.

oppervlakte boerderijen

aantal

< 1 ha

84

1-2 ha

112

2-3 ha

64

3-4 ha

53

4-5 ha

36

5-6 ha

17

6-7 ha

11

7-8 ha

3

8-9 ha

2

9-10 ha

3

10-11 ha

2

>15 ha

2

Verder onderzoek

Zoals uit het bovenstaande blijkt kan aan de gegevens uit het Landboek veel informatie ontleend worden. Uiteindelijk is het wellicht mogelijk om alle percelen van 1717 in hun geschiedenis te volgen tot aan de invoering van het kadaster in 1832. Als dat lukt zijn we nagenoeg in staat om de kadastrale situatie van 1717 in kaart te brengen. Dat dat niet helemaal onmogelijk is blijkt uit onderzoek hiervan voor een paar kleine gebieden. In veel gevallen blijken de perceelsgrenzen van 1832 in 1717 al te bestaan. Sommige percelen blijken identiek, soms zijn percelen na 1717 opgesplitst in meerdere percelen en er zijn helaas ook gevallen waarin de percelen en de grenzen na 1717 zijn veranderd. Juist dat maakt het onderzoek moeilijk. Er zal nog veel puzzelwerk moeten worden gedaan voordat het kadaster van 1717 klaar is.

De complete transcriptie van Het Gemerts Landboek zal binnenkort verschijnen als uitgave Nr. 3 in onze uitgavenreeks ‘Gemertse Bronnen’.

NOTEN

1. Het Landboek bevindt zich in het gemeentearchief van Gemert. Inventaris Archief van de gemeente Gemert (1271) 1407 – 1794, inv.nr 414. Het grondeigenarenregister heeft inv.nr 415 en is als verpondingskohier geregistreerd.

2. Bijlagen bij de borgemeestersrekening van 1717. Gemeentearchief Gemert inv. nr 631-7

3. Borgemeestersrekening van het jaar 1718. Gemeentearchief Gemert inv nr 518, f10.

4.        Jean Coenen, Van Ricstelle tot Aarle-Rixtel, Aarle-Rixtel 1992, blz 18.

5.        E.Muller en K.Zandvliet (red), Admissies als landmeter in Nederland voor 1811, Alphen a/d Rijn, 1987, blz 130 onder nummer 78.

6.        Gemeentearchief Gemert, inventarisnummer 419, lijsten van 1709. Zal verschijnen in de serie Gemertse Bronnen als deel 4a.

7.        In het gemeentearchief van Gemert bevindt zich een tweede legger van grondbezitters onder nummer 413, die echter de opzet heeft van een grondeigenarenregister zoals inv. nr. 415. Bovendien is de datering volgens de inventaris uit de 16de eeuw. Dat zal dus niet het “Landboek” zijn dat aan het hier besproken Landboek voorafgaat.

8.        Borgemeestersrekening van het jaar 1717. Gemeentearchief Gemert inv. nr. 517.

9.        Dat Jan Francis Aelders de laatste gebruiker van het Landboek was, wordt geconcludeerd uit het typische (kleine) handschrift dat uit andere bronnen bekend is als het handschrift van notaris Jan Francis Aelders.

 

Bekijk PDF