GH-2002-03 Torenhorologies in Gemert vanaf 1500

Ad Otten

2002-3 horologies1Op een kerktoren hoort een uurwerk maar je zou je af kunnen vragen sinds wanneer dat zo is. In een in 1636 aangelegd en tot 1647 bijgehouden ‘Register der Costerije van Gemert’ werd als één der taken van de koster opgetekend ‘het stellen vant urewerck’. 1 De kerkmeesters betaalden hem daarvoor jaarlijks vier gulden, welk gebruik dateerde van het jaar 1571 ’toen het urewerck op de kerck quam’. Daarmee lijkt dus meteen het jaar bekend sinds wanneer men in Gemert op de kerk kan zien hoe laat het is. Uit de achttiende eeuw zijn verder een paar etsen bekend die op het kleine torentje op het priesterkoor wijzerborden afbeelden. Verderop in dit artikel zullen we zien dat het uurwerk ‘op de kerk’ in eerste instantie niet in dit kerktorentje werd geplaatst, maar dat het in een houten huiske stond op de gewelfribben van het priesterkoor. En het kerkvolk werd ook niet ‘bij de tijd’ gehouden door wijzerplaten op het torentje maar door een stevig wijzerbord ‘van wagenschot’ boven op het priesterkoor, geplaatst in een soort dakkapel met uitzicht op het kerk(hof)pleintje aan de straat. Pas in de achttiende eeuw kwamen er aan het kleine torentje wijzerborden. Na de bouw van de kerktoren aan de westgevel in het midden van de negentiende eeuw waren de wijzerplaten op het kleine torentje niet meer nodig omdat er toen een nieuw uurwerk kwam in de veel hogere nieuwe kerktoren.
Maar zo’n drie eeuwen voor de bouw van die kerktoren was Gemert dus al ‘bij de tijd’. En dat was vrij vroeg voor een dorp. Dat althans kan geconcludeerd worden uit de literatuur over historische uurwerken.2 Bekend is dat de toren van het Binnenhof in Den Haag al in 1366 van een ‘uurklok’ was voorzien, dat ook een stad als Venlo eind veertiende eeuw al een torenuurwerk bezat, en dat er in 1513 voor de Sint Jan van Den Bosch zelfs 2002-3 horologies 1aal een opdracht werd verstrekt voor een opzienbarende speelklok die behalve de tijd ook het laatste oordeel in beeld moest brengen. Wat betreft het bestaan van publieke torenhorloges in dorpen lezen we in een recent proefschrift (P. Mestrom, Maastricht 1997) dat Limburgse dorpen die uurwerken veelal pas kregen vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw.3

Uurklok op kasteel Gemert vanaf 1500

Gemert was er in elk geval vroeger bij. Het uurwerk dat er in 1571 ‘op de kerk’ kwam blijkt hier bovendien niet het eerste en ook niet het enige buitenhorologie te zijn geweest. Dat uurwerk was namelijk een tweedehandsje. Want in het Register van de costerije van Gemert wordt geschreven dat ‘het horologie op de kerck eerst onderhouden wert op de commandery’. 1 Op het kasteel dus. 2002-3 horologies2Uitgaande van de veronderstelling dat het daar toch minstens enige decennia zal zijn gebruikt, leidt tot de slotsom dat ze in Gemert rond 1500 de klok al kenden.
Een prent van Valentijn Klotz uit 1675 geeft een prachtig ‘breedbeeldzicht’ op de voorgevel van de hoofdburcht van Gemerts kasteel en de oppervlakkige beschouwer ontgaat het in eerste instantie wellicht, maar hoog in de middenpartij van de voorgevel is onmiskenbaar een wijzerbord van een uurwerk en een grote en een kleine luidklok zichtbaar. Daar zit dus een torenuurwerk met slagwerk. De locatie boven de entree van de hoofdburcht ligt zo voor de hand dat het aannemelijk maakt dat dit ook de plaats geweest moet zijn waar vandaan in 1571 ‘een uurklok’ naar het priesterkoor van de kerk verhuisde.
Het lijkt alsof het uurwerk ‘van Klotz’ zowel een uurwijzer als een minuutwijzer heeft die in elkaars verlengde staan. Maar Gerard van Lankveld die ik de prent liet zien en met die gedachte confronteerde reageerde direct met ‘dat denk ik juist niet!’ 2002-3 horologies3en meteen kreeg ik de hele geschiedenis van het uurwerk om m’n oren. Minuutwijzers werden pas aangebracht na de uitvinding van het slingeruurwerk door Christiaan Huygens in 1656/1657. Pas toen werd de tijdmeting nauwkeurig genoeg om minuten aan te wijzen. Op buitenuurwerken werd echter, aldus Gerard, nog heel lang met alleen de uurwijzer volstaan. Gerard overtuigde me er verder van dat een tot in details zo nauwkeurig tekenaar als Valentijn Klotz, als er al een afzonderlijke minuutwijzer was geweest, dat hij die dan zeker niet in één lijn zou hebben gezet met de uurwijzer.
De verklaring voor de lange uurwijzer op de prent van Klotz zit hem in het feit dat oude uurwijzers allemaal zo lang waren omdat die (aldus Gerard) een contragewicht nodig 2002-3 horologies4hadden. Dergelijke wijzers wezen met een pijl of een hand naar de uren terwijl die aan de andere kant vaak voorzien waren van zoiets als een halve maan. ‘Hedde gin platjes van aaw klokken?’, vroeg Gerard.
Vanalles-en-nogwa heb ik sindsdien bekeken en geraadpleegd. Ergens las ik dat 2002-3 horologies5de Westertoren in Amsterdam weliswaar in 1668 al een minuutwijzer kreeg maar, dat was dan ook één van de eerstelingen en die Westertoren gold bovendien als één der meest aansprekende kerktorens van het land. We kunnen er dus gerust vanuit gaan dat Gerard gelijk heeft en dat het uurwerk in de hoofdburcht van Gemerts kasteel in 1675 alleen de uren aanwees.

 

Uurklok op donjon Anno 1760

Bij de tussen 1735 en 1745 uitgevoerde algehele renovatie van de hoofdburcht werd de middenpartij uit de voorgevel gesloopt om meer licht en ruimte te krijgen op de binnenplaats van het kasteel. Toen verdween hier dus ‘het kasteelhorologie’. Lang hebben de kasteelbewoners hun horologie echter niet hoeven te missen. Immers, van het hoektorentje van de donjon dat uitkijkt op de binnenkoer tussen hoofd- en voorburcht, kennen we toch tot vandaag de dag een uurwerk met een in de hoeken van de wijzerplaat aangebrachte tekst ‘AN-NO 17-60′! Spijtig genoeg is dit uurwerk rond 1960 uit het torentje gesloopt en vervangen door een nieuwerwets exemplaar. En Gerard van Lankveld, ’toen die nog ’n jungske waar’, vond het antieke origineel ’tussen de pikkers’ in een hoek van de ommuurde moeshof van het kasteel. Allemaal tandwielen en assen in een kubusvormig frame. Duidelijk een uurwerk met gaan- en slagwerk. En ook al was het dan niet compleet meer, Gerardje kon het daar toch zomaar niet laten liggen… Wel dan? Met de hulp van Rinie Kandelaars sjouwde hij het naar huis op ’t Stereind. En daar stond moeder Van Lankveld: ‘Wor hédde dé ewèg gehald jongen? Baj de paoters?? Maar jongen toch! Breng ’t mar gauw terug vur de pliesie kumt. Veuraojt veuraojt veuraojt!!’ Nee het ging echt niet van harte maar Gerard zeulde toen alles weer terug naar de pikkers… waar letterlijk en figuurlijk uiteindelijk alles verging wat er nog restte van het antieke horologie uit de kasteeldonjon. En wie zal het zeggen misschien bevatte dat uurwerk uit 1760 ook nog onderdelen van het kasteelhorologie uit 1571, want vroeger gooide men nooit iets weg wat nog ergens voor kon dienen. Ja ‘wan zeund toch aajgelek’ dat Gerards moeder niet even was gaan praten met de paters.
2002-3 horologies6Jammer temeer omdat het hier wellicht handelde om een uurwerk van Gemerts fabrikaat oknogok oknog! Want suggereerde Wiro van Heugten eerder in Gemerts Heem4 niet, dat Gemert in de achttiende eeuw naast een centrum van orgelbouw ook de plaats was waar horlogemakers gevestigd waren die in de hele regio torenuurwerken bouwden 2002-3 horologies7of in elk geval onderhielden. Uit de zeventiende en de achttiende eeuw noemde hij een drietal Gemertse (toren)uurwerkmakers die elkaar in dat ambacht opvolgden. De oudst hem bekende was meester Jacob de Jongh, daarna ene meester Hendrik de Jongh en vervolgens zekere Benedictus van den Bergh. De laatste installeerde in 1738 een uurwerk in de Deurnese kerktoren waarvan in het Deurnese gemeentearchief nota bene de ontwerptekening bewaard zou zijn gebleven. Redenen genoeg dus om eens wat uitgebreider onderzoek te verrichten naar die uurwerkmakers van Gemert.

Jacob de Jonghe, Magister Horologiarius

Wiro van Heugten kon in 1990 nog niet het bewijs leveren dat meester Jacob de Jongh ook inderdaad van Gemert kwam. Maar hij meende dat af te kunnen leiden uit het feit dat rond 1700 het onderhoud van diverse torenuurwerken in de regio werd overgenomen door meester Hendrick de Jongh, een naamgenoot die in Bakel bekend stond als ‘de horologiemeester van Gemert’. Wiro ging er vanuit dat rond 1700, of kort nadien, de ‘oude meester de Jongh’ was komen te overlijden en dat diens bedrijf daarna was voortgezet door een zoon of een verwant. Het bleek niet moeilijk om de naam van ‘de oude meester’ te traceren in Gemertse archivalia. Op 12 april 1713 werd ‘onze Jacob’ door pastoor Gautius ingeschreven in het begraafregister als zijnde overleden. De pastoor gaf hem daarbij als extraatje de niet mis te verstane kwalificatie mee van ‘Magister Horologiarius’. Een titel die er om leek te vragen op zoek te gaan naar de meesterwerken van deze Gemertenaar.
Maar dat kostte aanmerkelijk meer tijd. De borgemeestersrekeningen van een plaats zijn daarvoor de aangewezen bronnen maar in Gemerts gemeentearchief zijn daar vele dozen en dozen vol van. Dat werd dus een kwestie van heel veel oud nieuws doorspitten. Boeiende stuf, ik kan ’t iedereen aanbevelen, maar … ik was dus op zoek naar horologies van ene magister horologiarius… En jawel hoor na vele uren en uren bladeren en snuffelen had ik beet.

Jacob bouwde in 1668 ‘een nije oorlos’

Het was in de borgemeestersrekeningen van 1668 dat ik opeens las van ene ‘Jacop de Jonge, den uurgewerckemaecker’. Op 22 december van dat jaar werd hem tachtig gulden betaald als zijnde één van de termijnen voor “de nijen oorlos” die hij maakte in opdracht van de gemeente Gemert.5 Jacob de Jonghe woonde toen nog niet 2002-3 horologies8in Gemert maar bleek afkomstig uit Megen. In een paar rekeningen wordt hij tenminste genoemd als ‘meester Jacob van Megen’. En wanneer de voerman betaald moet worden voor het bezorgen van ‘het nije uurgewerck’ dan blijkt ook dát uit Megen te zijn aangevoerd.
De vervoerskosten beliepen een rijksdaalder. Heel wat duurder was het verblijf te Gemert van de horologiemaker in de tijd dat hij het uurwerk op de gewelven van het priesterkoor installeerde. Met de regeerders van Gemert was afgesproken dat hij hier op kosten van de gemeente kon verblijven. En dat deed meester Jacob hier ‘op stand’. Een horologiemaker was per slot van rekening niet de eerste de beste. Van 22 september tot 9 october 1668 was magister Jacob de Jonghe in de kost bij schout Otto de Visschere. In diens declaratie ‘van de verteringhe in cost ende dranck van den meester horologiemaecker’ lopen de onkosten op tot 25 gulden en 13 stuiver.6 Dat is echter lang niet alles. Bij de installatie van een nieuw uurwerk kwam echt nog wel wat meer kijken. Al bij de aanbesteding had de gemeente aan meester Jacob toegezegd voor de nodige vaklieden te zullen zorgen die bij de installatie moesten assisteren. Zo dienden ook een meester-timmerman (Dierck van Gemert) en een loodgieter (Jacob Gielens) een declaratie in voor arbeidsloon en gebruikt bouwmateriaal, terwijl brandwacht Claes van Puyfelick tien stuivers kreeg voor het zorgvuldig waken bij een naar het zich laat aanzien op de gewelven ten behoeve van de horlogemeester gestookt vuurtje…5
Uit de opeenvolging van borgemeestersposten wordt ook duidelijk hoe de oplevering en betaling van een publiek uurwerk in zijn werk ging. Het begint allemaal met het (publiek) aanbesteden en vervolgens het gunnen van de opdracht. In ‘comparisies’ van meester Jacop met de regeerders van Gemert werden toen al de nodige guldens aan dranck en maeltijden geconsumeerd. Het uurwerk werd vervolgens gemaakt in de werkplaats van de uurwerkmaker, daarna ter plaatse bezorgd en dan zien we dat meester Jacop er hier in Gemert zo’n zeventien dagen werk mee had om het uurwerk op de daartoe bestemde plaats te installeren. Om ‘het uurgewerck’ werd in diezelfde tijd een huiske getimmerd, die het kostbare horloge moest vrijwaren van bijvoorbeeld nesten en mest van vogels. Dan volgt de inwerkingstelling en het ‘proefdraaien’ gedurende drie maanden. Van 12 tot 17 december 1668 is meester Jacob weer bij schout de Visschere in pension ‘om de foulten te maecken ende sijn iersten termijn te haelen’.6 Pas dan krijgt hij dus het eerste deel van de aanneemsom betaald. Op 27 en 28 october 1669, dus zeg maar een jaar na de oplevering van het uurwerk is meester Jacob weer in Gemert en hij int dan het laatste termijnbedrag. De geldsom die daarmee gemoeid was, is in de maar fragmentarisch bewaard gebleven borgemeeesterrekeningen van dat jaar niet aangetroffen. Maar dat Jacob de Jonghe weer een meesterwerk had opgeleverd weten we uit de declaratie van de schout voor zijn pensiongast ‘die de lesten partije vande sijn gelt quaem haelen van wegens het horologie’.6
Vanaf die jaren heeft meester Jacob de Jongh een band met Gemert. Elk jaar komt hij langs voor het onderhoud van het horloge op de kerk en het lijkt redelijk te veronderstellen dat hij ook het uurwerk op het kasteel onder zijn hoede zal hebben gekregen. De band met Gemert bevalt hem kennelijk zo goed dat hij zelfs naar Gemert verhuist. Vermoedelijk omdat hij hier een groter werkgebied kon bestrijken als in de uithoek van Megen aan de Maas. Dan duikt zijn naam ook op voor het onderhouden van bijvoorbeeld het uurwerk op de kerk in Aarle en wellicht is hij ook daarvan de maker. Bij het zorgvuldig doornemen van alle borgemeestersrekeningen zullen er naar mijn idee in de toekomst nog heel wat meesterwerken van ‘onze’ magister horologiarius boven water komen.

Meester Hendrik de Jonge horologiemaeker

Blijkens de rekeningen van de Aarlese borgemeesters ontving meester Jacob voor het onderhoud van het uurwerk in de periode van 1690 tot 1699 jaarlijks vier gulden.4 Na 1699 werd dit jaarlijkse onderhoud evenals in plaatsen als Bakel, Deurne, Lieshout en Beek en Donk overgenomen door meester Hendrik de Jongh, de zoon van Jacob. Er is zeker geen uitputtend onderzoek verricht naar het voorkomen van diens naam in de dorpsrekeningen uit de regio 2002-3 horologies9maar dit zijn de posten die min of meer toevallig zijn komen boven drijven. En het zal niet verbazen dat we zijn naam na enig zoekwerk ook aantreffen in de Gemertse gemeenterekeningen. Zo zien we hem in 1709 met de borgemeesters van Gemert overeenkomen dat hij te rekenen vanaf 1 januari 1710 voor negen gulden per jaar het jaarlijkse onderhoud op zich neemt wat betreft ‘het horologie op de kercke’, voor een periode van twaalf jaar ‘ofte soo langh als de Here belieft’. Dit contract en ook de uit latere jaren bewaard gebleven kwitanties tekent hij met ‘Hendrik de Jong horlogiemaker’.7 Zijn contract met de gemeente Gemert zal hij maar net vol kunnen maken want in de Gemertse begraafregisters komen we zijn naam tegen als zijnde begraven op 11 september 1723. Zo’n 25 jaar is hij dan in de regio als meester horlogemaker actief. Op 11 januari 1724 ondertekent Maria de Jongh, de moeder van Hendrik, nog een kwitantie waarmee zij bekend het jaargeld voor het onderhoud van het horologie te hebben ontvangen.8 Het jaar daarop meldt zich daarvoor een nieuwe naam: Benedictus van den Bergh.

Wie was Benedictus van den Bergh?

Benedictus was behalve ‘aannemer’ ook herbergier van ‘Het Wit Perd’, een herberg die we moeten situeren recht tegenover het huidige Hotel De Kroon in de Kerkstraat. In de achttiende eeuw was in Het Wit Perd het St.Antoniusgilde ’thuis’ en dat zegt genoeg over de klandizie van die herberg en het aanzien dat diens herbergier genoot. Maar onze Benedictus blijkt ook anderszins niet de minste te zijn geweest. In 1734 werd hij ‘geroepen’ tot het borgemeestersambt van Gemert, een ‘dienst’ die alleen aan vermogende ingezetenen toeviel. Of Benedictus ook van Gemert geboortig is niet bekend. Wel weten we dat zijn ouders hier in respectievelijk 1707 (vader Jacob) en 1731 (moeder Elisabeth) werden begraven. In 1744 komt Benedictus in de schepenbank van Gemert en van 1749 tot 1760 is hij zelfs president-schepen. Van hem achterhaalden we verder dat hij was getrouwd met zekere Maria van Luxemburg (ook wel geschreven als Litzemborgh) en blijkens de Gemertse doopregisters kregen de beide echtelieden hier twee zonen en vijf dochters. Eén dochter stierf als baby en tenminste twee kinderen begaven zich in de geestelijke stand. De jongste zoon Henricus schreef zich als 19-jarige rond 1750 in als student aan de universiteit te Leuven. Dochter Hendrina trad in een zustersklooster.
Benedictus van den Bergh werd in Gemert begraven op 10 januari 1779. Hij was toen al ruim tien jaar weduwnaar. Zoon Henricus blijkt dan te zijn opgeklommen tot het pastoorsambt van ‘Calmschooten’.

Benedictus van den Bergh als uurwerkmaker

V2002-3 horologies10an Benedictus bestaat een prachtig zilveren schutsschild waarop een uurwerk als bekroning van zijn wapen is afgebeeld. Het schild liet hij vervaardigen bij gelegenheid van het feit dat hij zich in 1742 tot Coninck schoot bij het Gilde van St. Antonius en St. Sebastianus. Het op het schild afgebeelde wapen laat op de onderste helft een berg zien dat duidt op zijn familienaam en op de bovenste helft een passer en timmergereedschap dat duidt op zijn beroep. Het prachtige uurwerk dat het wapen als helmteken wordt meegegeven duidt op het gegeven dat Benedictus ‘dat’ toch wel als zijn ‘meesterwerk’ beschouwde al is het timmergereedschap daar nu niet direct een aanwijzing voor. Hoe het ook zij in de regio was Benedictus van den Bergh als uurwerkmaker bekend en decennialang komen we zijn naam ook tegen in de Gemertse borgemeestersrekeningen als de man die ‘het horologie’ op de kerk onderhoudt. De oudst bewaard gebleven kwitantie die hij tekent voor de ontvangst van negen gulden voor het jaarlijks onderhoud van de ‘allosie of horologie’ dateert van 1725. Kennelijk had Benedictus een vast contract met de gemeente Gemert want bijna veertig jaar later komen we hem nog steeds in de rekeningen tegen voor dezelfde post en hetzelfde bedrag. Inflatie bestond in die jaren niet. Uit alles blijkt dat met die openbare gemeenteklok het uurwerk op het Gemertse priesterkoor werd bedoeld. Uit de 2002-3 horologies11borgemeestersrekeningen van 1759 citeren we: ‘betaelt aen Benedictus van den Bergh voor het onderhouden van het horologie staende op het Coor van de Gemertse Kerck de somme van 9=0=0’ en in 1761 heet het ‘voor het onderhouden van het horologie op de Gemertse kerck de somme van negen gulden alle jaer aen Benedictus van den Bergh’. 9
Wiro van Heugten attendeerde ons in zijn artikel in Gemerts Heem ook op een werktekening van een uurwerk dat Benedictus van den Bergh in 1738 installeerde in de kerktoren van Deurne.10 Het had gestormd en de hele Deurnese torenspits met het uurwerk was verwoest. Er volgde een openbare aanbesteding van zowel de torenspits als het uurwerk. Benedictus van den Bergh uit Gemert was de laagste inschrijver voor het herstellen van het uurwerk.
En hij moet er zin hebben gekregen want wanneer een jaar later ook ‘een verbouwing’ van het Gemertse uurwerk op de kerk op de agenda komt is Benedictus opnieuw de laagste inschrijver.

En of het met Benedictus van den Bergh met de specifieke uurwerkmakerij van Gemert is afgelopen is nog maar de 2002-3 horologies13vraag. Zo maakte Willy Ivits me nog attent op zekere Dingeman Buys met beroep ‘horlogiemaker’ die op 18 november 1817 te Gemert in het huwelijk treedt met Lucia Peters van den Berg… Wie zal het zeggen misschien worden er in de toekomst nog wel meer Gemertse horologiemakers aan de vergetelheid ontrukt.

Spijtig ondertussen…

En spijtig is het toch ook dat de Rijksmonumentenzorg in de jaren zeventig van de vorige eeuw besloot om de dakkapel van het priesterkoor te slopen. Zo’n markant punt boven het kerkhofpleintje. Daar was Gemert al vanaf 1571 bij de tijd….

NOTEN:

1. Uit lezing van Gerlacus van den Elsen gepubliceerd in ‘Handelingen van het Provinciaal Genootschap tussen 1890-1909’. (Heemkamer Gemert, VARIA IX p.25-26)
2. P.T.R. Mestrom, Uurwerken en uurwerkmakers in Limburg, 1367-1850 (Leeuwarden/Mechelen, 1997); C. Spierdijk, Klokken & Klokkenmakers – Zes eeuwen uurwerk 1300-1900, 5e druk, Amsterdam 1976 (blz. 54, 60-61).
3. In een recensie in de Maasgouw Jrg. 117 (1998) maakt M. Flokstra meteen gewag van een aantal dorpen die zeker al in de zestiende eeuw over een buitenuurwerk beschikten (Venray, Swolgen, Grubbenvorst, Horst)
4. Wiro van Heugten, Uurwerkmakers van Gemert, Gemerts Heem 1990, blz.85-89.
5. Gemeentearchief Gemert [GAG] 1407-1794 invnr. 494 (borgemeestersrekeningen 1668)
6. GAG 1407-1794 invnr. 602-1
7. GAG 1407-1794 invnr. 625-2; 627-40; 629-23
8. GAG 1407-1794 invnr. 635-18

9. Gemeentearchief Gemert 1407-1794 invnr. 637-13 (bijl. borgemrsrek.) invnr. 531 (borgemrsrek. 1732), invnr. 552 (idem 1759), invnr. 672 (bijl. borgemrsrek. 1761)
10. Streekarchief Peelland – Deurne; OAA Deurne invnr.1678

Bekijk PDF