GH-2001-01 Stakingen bij kuiperij Groeneweg

Anny van de Kimmenade-Beekmans

In de vorige aflevering van Gemerts Heem heeft u kunnen lezen over de opkomst, groei en verval van de Gemertse, machinale kuiperij van Groeneweg. Daarin werd onder meer beschreven dat de steenrijke eigenaren van deze fabriek lange werkdagen paarden aan een uiterst sobere levensstijl. Kennelijk gingen ze ervan uit dat ze van hun werknemers – in ruil voor een karig loon – een zelfde arbeidsinzet mochten verwachten. Dat deze opvatting niet altijd strookte met die van de werknemers moge blijken uit het navolgende.

Op dinsdagmorgen 5 juni 1900 legden de machinewerkers bij Groeneweg het werk neer. Deze machinewerkers, die gemiddeld acht cent per uur verdienden, vonden dat ze in vergelijking met de handwerkers te weinig kregen betaald. De laatste groep, de kuipers kregen een uurloon van elf cent. Deze verschillende tarieven hanteerde Groeneweg ook wanneer de machine- en handwerkers van hun werk werden geroepen voor het verrichten van andere werkzaamheden, bijvoorbeeld het versjouwen van bomen. Om dit verschil in beloning te verminderen, eisten de machinewerkers een loonsverhoging van een cent per uur. Deze staking was slechts van korte duur. Enkele dagen later stond in de Zuidwillemsvaart te lezen dat de staking ‘een onbezonnen werk’ was. De schrijver prees ‘Jantje’ Groeneweg als patroon en achtte het verschil in beloning gerechtvaardigd. Immers, de kuipers, de mensen die een ambacht hadden geleerd, verdienden een weekloon tot tien gulden. De machinewerkers moesten zich tevreden stellen met een weekloon van zes gulden. Men oordeelde dat iedereen na een korte oefenperiode dit werk kon verrichten. ‘Enkele der stakers hebben elders werk gevonden, anderen loopen nog langs ‘s-Heeren wegen, allen hebben blijkbaar berouw over hun onberaden stap, maar geen hunner schijnt meer bij zijn vroegeren patroon werk te kunnen vinden’.1
Dat deze staking indertijd zo snel verliep, is gemakkelijk te verklaren. Hoewel de arbeidsomstandigheden vaak erbarmelijk waren, was het neerleggen van de arbeid – in een streven naar loonsverhoging, kortere arbeidsduur of bescherming van de gezondheid – in de ogen van velen een verderfelijk middel. Deze stakers konden (nog) niet op de steun van een vakorganisatie rekenen, want ook de kerkelijke partijen veroordeelden deze handelwijze. Sedert jaren hadden die alles in het werk gesteld om de gelovige arbeiders uit de greep van het socialisme te houden. Met het verstrijken der jaren werden ook de kerkelijke partijen gedwongen de ernst van het sociale vraagstuk te erkennen en beter te kijken naar de sociale noden van de arbeidende klasse. Voor het katholieke volksdeel was 1909 een beslissend jaar. In juni van dat jaar schreef het Nederlandse episcopaat de vorming van de vakorganisaties voor. De pauselijke encycliek Rerum Novarum (1891) gold hierbij als uitgangspunt. Dit besluit was van grote betekenis voor de groei van de katholieke vakbeweging in Nederland. Op den duur bracht het een omslag in het denken over stakingen en het oplossen van arbeidsconflicten met zich mee.
Ook in Gemert werd aan de wens van de bisschoppen gehoor gegeven. Bijvoorbeeld in datzelfde jaar werd daar de Katholieke Sigarenmakersbond opgericht. Geruggensteund door voornoemde vakbond, brak in 1911 bij de Gemertse sigarenfabriek Verbrugge een staking uit. Er verstreken weliswaar elf maanden voordat de partijen het eens waren, maar de sigarenmakers kwamen zegevierend uit de strijd.2
Mogelijk dat deze afloop de arbeiders bij Groeneweg heeft beïnvloed. Begin 1916 werd door het hoofdbestuur uit de leden van het RK Werkliedenvereniging – die werkten bij Groeneweg – de RK Houtbewerkersbond “St. Joseph” opgericht. Op dat moment had de kuiperij ongeveer 54 mensen in dienst en van dat aantal sloten 41 arbeiders zich aan. Een conflict kon niet uitblijven; Groeneweg erkende deze organisatie niet en wilde dus ook geen georganiseerde arbeiders in dienst hebben.
Op 29 maart brak er bij de kuiperij een staking uit. In totaal 39 georganiseerde arbeiders legden de arbeid neer. Ze eisten loonsverhoging of werktijdverkorting. Over de achtergronden vermeldde De Zuidwillemsvaart: “Ongeveer twee weken geleden had de firma voor haar werkvolk een ziekenfonds opgericht, maar het werkvolk, dat reeds voor een groot deel bij een RK Ziekenfonds was georganiseerd, weigerde toe te treden. Door de firma werd de druk op het werkvolk verhoogd. Pesterijen. Vier mensen, die dat werk nog nooit gedaan hadden, moesten bomen lossen. Toen het 8 uur sloeg, sluitingstijd, wilden deze vier arbeiders, die nog niet klaar waren met lossen, hiermee stoppen, maar ze werden gedwongen over te werken. Toen ze dat weigerden, omdat dat van tevoren niet was aangekondigd, volgde ontslag op staande voet. De firma was geen liefhebber van de bond. Nog meer mannen kregen vanwege hun organisatie ontslag. Het bondsbestuur trok zich deze kwestie aan, maar de firma wenste niet te onderhandelen, waarna men besloot over te gaan op een staking”.3
Mogelijk schatte het bondsbestuur de kansen op een succesvolle afronding hoog in. Immers, juist ten tijde van de Eerste Wereldoorlog – toen er vanwege de heersende metaalschaarste een grote vraag was naar houten kuip- en vaatwerk en er in de kuiperij geen arbeider kon worden gemist – kon men van de ondernemer een meer meegaande houding verwachten. Reeds na een week bleek dat het hoofdbestuur Groeneweg had onderschat. De firma wenste niet te onderhandelen en de krachtmeting begon. Inmiddels was het aantal stakers toegenomen tot 45 en van de overige arbeiders waren er nog achttien mensen aan het werk (inclusief drie voerlui en zes jongens). De Marechaussee hield toezicht op eventuele arbeid van schoolgaande kinderen.4
Ongeveer één week na het uitbreken van de staking ontving de burgemeester van Gemert een brief van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Deze instantie publiceerde in zijn Maandschrift een statistiek van werkstakingen en uitsluitingen. Bij het uitbreken van een geschil benaderde dit bureau beide partijen voor het inwinnen van informatie. Omdat bij hen geen adres bekend was van de werkman of werkliedenorganisatie die de arbeiders vertegenwoordigde, verzochten ze de burgemeester hierom. We mogen aannemen dat de burgemeester de gevraagde informatie heeft verstrekt. Op voornoemde brief stond met potlood geschreven: ‘Werkman Joh. van der Kruijssen, in de Molenstraat, Gemert’. Waarschijnlijk was deze Gemertenaar de plaatselijke voorzitter van de RK Houtbewerkersbond. 5
Opvallend in de verslaglegging zijn de cryptische omschrijvingen en de spaarzame vermelding van namen. Waarschijnlijk koos de redactie van de Zuidwillemsvaart deze aanpak om gevoeligheden te vermijden. Dit conflict speelde zich namelijk af in een periode dat de bovenlaag van Gemert politiek diepgaand was verdeeld. Oud-kapelaan Sicking noemde deze tijdspanne, die ruwweg van 1909 tot 1917 duurde ‘De Gemertse ruzie’. Tegenover de groep overwegend jongeren en progressief-liberalen vond men het meer conservatieve kamp.6 Laatstgenoemde groep – en daartoe behoorde de toenmalige Gemertse bestuurders – gruwde bijvoorbeeld van sociale veranderingen. Marinus Groeneweg, de toenmalige directeur van de firma, was lid van de gemeenteraad. De kloof tussen beide kampen werd mogelijk nog meer verdiept met de komst van Lambert Poell. In juli 1915 werd deze voormalige vakbondsman pastoor in Gemert. Poell droeg de katholieke vakbeweging een warm hart toe. Hij was voorstander van vergaande sociale vernieuwingen en moest behoedzaam laveren tussen beide partijen.
Op zich was het gemeentebestuur geen partij in dit geschil. In dat licht is het stilzwijgen van de bestuurders te verklaren. Opvallend is wel, dat de latere onrust en de verstoring van de openbare orde, geen enkele aandacht kreeg in de raads- of B&W-vergaderingen. Ook in het gemeentelijk jaarverslag van 1916 werd met geen woord over deze staking gerept.
Hoe dan ook, zoals eerder gezegd kon Groeneweg op dat moment geen arbeiders missen. Om dit probleem het hoofd te bieden, nam Groeneweg Belgen in dienst. Dat waren oorlogsvluchtelingen die in een speciaal daarvoor ingericht kamp in Uden verbleven. Volgens oudkapelaan Sicking had burgemeester Buskens hierin een actieve rol.7 Medio april meldde de Zuidwillemsvaart dat nog steeds vele Belgische oorlogsvluchtelingen bij Groeneweg ‘onderkruiper’ hadden gespeeld. J. Gielen, de voorzitter van de RK Houtbewerkersbond sprak de overste van het kamp hierop aan. Die verklaarde dat deze mensen zonder zijn medeweten het kamp hadden verlaten. Hij beloofde hiertegen aanstonds maatregelen te treffen. Die belofte bleek aanvankelijk doeltreffend, aan het einde van de week was er geen Belg meer verschenen, maar voor het overige was er geen positief nieuws te melden.8 Het conflict zat muurvast en naarmate de tijd verstreek, werd het gedrag van de stakers grimmiger. Op dinsdag 18 april deed zich een eerste incident voor. Een zekere Althuizen uit Boekel, die tot grote ergernis van de stakers sedert enige dagen werkzaam was bij Groeneweg, werd die avond rond zeven uur, ter hoogte van de Peelse Loop door een zestal stakers van de fiets geslagen. Naar zijn zeggen hadden ze hem flink toegetakeld. De rijkspolitie onderzocht een en ander en maakte proces-verbaal op tegen de zes stakers.9
Korte tijd later moest Frans Maas, weduwnaar en vader van vijf kinderen, het ontgelden. Omdat hij niet mee staakte, werd hij door de stakers herhaaldelijk van ‘onkatholiciteit’ beschuldigd. De pesterijen en dreigementen waren van zodanige aard, dat Maas de tussenkomst van de politie inriep. Veel hielp dat blijkbaar niet. Enkele weken later werden bij Maas de ruiten stukgegooid. Ook bij Bert van Berlo, die Belgische oorlogsvluchtelingen in de kost had die bij Groeneweg werkten, gingen de ruiten aan diggelen. Weer later, toen de Belgische arbeiders door hun kostbaas op straat werden gezet, kregen ze onderdak in een schuur van Groeneweg.10
Naarmate de situatie grimmiger werd, nam de kans op onvrede en verdeeldheid toe. Om de onderlinge solidariteit te bevorderen, liet Kapelaan A. Geurts – de geestelijke adviseur van de bond – een uitgebreide uiteenzetting over de staking op de voorpagina van de Zuidwillemsvaart plaatsen. Hij benadrukte ten overvloede dat het hier ging om een rechtvaardige staking. De firma Groeneweg had arbeiders ontslagen omdat ze georganiseerd waren en daarop proclameerde het hoofdbestuur een staking. “Immers het recht van de arbeider om zich te organiseren is door de Nederlandse wet erkend en door de Paus en de bisschoppen gewenst. Dit recht wordt door de firma verkracht. Ze wil niet onderhandelen. De staking duurt nu ruim 5 weken en er zijn 42 arbeiders werkloos. Is het niet beneden alle peil, dat, behalve een tweetal onderkruipers van naburige gemeentens, er thans een 10-tal Belgen uit het kamp te Uden, deze onderkruipersol elke week wederom komen aanvullen en daardoor aanleiding geven, om een aantal huisgezinnen mogelijk broodeloos te maken?” Met enige trots vermeldde hij dat niet één Gemertse werkman de rol van onderkruiper op zich nam. Nogmaals moest hem de ‘uitermate ondankbare houding’ van de Belgen van het hart, ‘die hier toch zo gastvrij onderdak vinden, tegen de oorlogsverschrikkingen in eigen land’.11
Op 12 juni – Tweede Pinksterdag – werd onder grote belangstelling een protestvergadering in het patronaatsgebouw gehouden. Dit was indertijd gehuisvest in een magazijn van de firma H. Corstens. Bij deze protestvergadering waren de heren C.J. Kuiper en Gielen aanwezig, respectievelijk secretaris en voorzitter van het RK Werkliedenverbond. Laatstgenoemde vroeg de aanwezigen om de nodige morele steun. Hij weersprak het verwijt als zou hij onvoldoende met Groeneweg in onderhandeling zijn getreden.12 De staking duurde onverminderd voort. Op maandagavond 26 juni ontstond er een vechtpartij tussen enkele stakers en Belgische arbeiders. Volgens de berichtgeving moesten verschillende ‘vechtlustigen’ zich met een bebloed hooft terugtrekken en verrichtte de politie twee arrestaties.13 Maar Groeneweg was op geen enkele wijze – ook niet door anderen – tot een vreedzaam vergelijk te bewegen. Zo werd de voorzitter van de RK Patroonsbond voor werkverschaffing aangezocht om Groeneweg over te halen tot een scheidsgerecht. Na drie pogingen van deze zijde was er geen enkele voortgang te melden. Ook de deur voor een collega-patroon bleef gesloten.
Eind juli – na achttien weken – verscheen in de Zuidwillemswaart het bericht dat de ‘RK Organisatie’ zegevierend uit de strijd kwam; een oplossing was in zicht. “Een man, wiens hart warm klopt voor de RK organisatie en voor het recht van de werkman, zag na alle mislukte pogingen maar een oplossing: de RK organisatie van Houtbewerkers in staat te stellen zelf een fabriek op te richten. Door zijn bemiddeling zal weldra in Gemert een tweede kuiperfabriek verrijzen, namelijk dat van de RK organisatie. En telkens, wanneer de neutrale stoomfluit van de fabriek de firma Groeneweg door de straten van Gemert zal klinken, om zijn Belgische onderkruipers c.a. te werk te roepen, dan zal straks telkens ook als een echo de stoomfluit der fabriek van de RK organisatie over de daken heen, triumphantelijk het luider uitstooten. Hoog de RK organisatie”.14
Medio september volgde de definitieve afronding. De nieuwe handkuiperij ‘St. Joseph’ werd voorlopig ingericht in de stoomzagerij van Marinus van de Velden in de Molenstraat.15 Deze stoomzagerij was in 1908 door molenaar Van de Velden opgericht en stond in de directe nabijheid van zijn graanmolen ‘De Peperbus’.16 Met deze nevenactiviteit hoopte hij de concurrentie van het toegenomen aantal graanmolens in Gemert op te kunnen vangen. Omdat de praktijk anders uitwees en de molenaar op dat moment in financiële problemen verkeerde, lag zijn stoomzagerij sedert enige tijd stil.17 Tijdens de voorbereidingsfase werkten in de nieuwe kuiperij acht arbeiders en naar men verwachtte zou het aantal geleidelijk toenemen.
Op ‘marktmaandag’ 18 september vond de plechtige inzegening en officiële ingebruikstelling van de nieuwe kuiperij van de RK Houtbewerkersbond plaats. Na een kerkdienst trokken arbeiders en genodigden naar de nieuwe, versierde werkplaats in de Molenstraat. “Zoodra had de inzegening niet plaats gehad, of de Herder, van wien wij allen weten welk deel hij had in den vooruitgang der Roomsche organisatie in ons Bisdom gedurende de laatste twintig jaren, nam ’t woord”. Het is duidelijk dat de verslaggever hier doelde op pastoor Poell. Hierna trokken de aanwezigen in optocht naar het patronaatsgebouw. Zegevierend werd het eerst gemaakte vaatje meegevoerd. Daar werd het einde van de staking gevierd, die bijna 25 weken had geduurd.18

In de nieuwe kuiperij werkten de arbeiders voortaan tegen stukloon. Niet alleen het loon, ook de werktijden waren verbeterd; de werkweek telde nog 58 uur en op zaterdag hoefde er nog maar acht uur te worden gewerkt. Hoe het met handkuiperij ‘St. Jozeph’ verder ging, is niet bekend. We mogen aannemen dat deze kuiperij niet lang heeft bestaan. Direct na de Eerste Wereldoorlog zakte de markt voor houten kuip- en vaatwerk ineen. Waarschijnlijk vonden de kuipers na verloop van tijd werk in andere bedrijfstakken. Zoveel is zeker, ook dit keer lukte het de stakers niet nog ooit een werkplek bij Groeneweg te vinden.19

NOTEN:

afkorting: Zuidwillemsvaart (ZWV)
1. Lathouwers, P. Gemerts Nieuws, Gemert 1981, blz.112-113
2. Otten, A. e.a. Aan de Arbeid, Gemert 1989, blz. 37 – 40
3. ZWV: 1 april 1916
4. ZWV: 8 april 1916
5. AG.003: Invnr. 3419
6. Gemerts Heem 1983, nr 1, blz. 20-32
7. Heemkamer: Varia 4: blz. 135
8. ZWV: 15 april7 1916
9. ZWV: 22 april 1916
10. ZWV: 26 april 1916, 13 mei 1916, 13 september 1916
11. ZWV: 20 mei 1916
12. ZWV: 14 juni 1916
13. Meierijsche Courant: 27 juni 1916
14. ZWV: 29 juli 1916
15. ZWV: 13 september 1916
16. AG.003: Invnr.: 2405
17. N. Rooderkerken sr. en J.v.d. Velden
18. ZWV: 13 en 19 september 1916
19. N. Rooderkerken sr.

Bekijk PDF