GH-2001-01 Lieve Vrouw gevonden in Mechelen

Ad Otten

De Sint Romboutskathedraal in Mechelen geldt als één van de grote voorbeelden van de (middeleeuwse) Brabantse gothiek. En als je dan toch in Mechelen bent laat je een ommegang door zo’n monumentale kerk natuurlijk niet aan je neus voorbij gaan. ’t Is goed wandelen in oude kerken. Ze hebben ook allemaal iets unieks te bieden. Waar je ook komt, overal is het toch weer net iets anders.

Achter in een zijgang van de kathedraal zie ik al van ver een Mariakapel. Je kent het wel. Een Maria met het kind op de arm geplaatst op een troon met zo’n barok gouden verwulfsel. Moeder en kind dragen een gouden kroon. Om de schouders hangen met goud bestikte gewaden, de zomen afgezet met hermelijn. De kapel is afgescheiden van de gang door een langwerpige gesmede tafel met daarop een paar honderd brandende waxinelichtjes. Het schijnt een wonderdadig beeld… Ik loop naar het bordje van de Dienst voor het Toerisme en lees:

‘Onze Lieve Vrouw van de Rozenkrans. Het beeld heeft een bewogen geschiedenis achter de rug. Vóór 1629 werd het vereerd in het dominicanenklooster van ‘s-Hertogenbosch. Toen de stad werd veroverd door de Hollandse Troepen namen de kloosterlingen het op hun vlucht mee. Na vele omzwervingen konden de dominicanen omstreeks 1700 een nieuw klooster  bouwen in Mechelen waar het beeld van Onze Lieve Vrouw van de Rozenkrans boven het hoofdaltaar werd geplaatst. Na de opheffing van het klooster tijdens de Franse Revolutie bracht men het beeld in 1813 over naar de Sint Romboutskathedraal.’

‘Verrek,’ dacht ik, ‘als het waar is wat daar te lezen staat dan moet deez Maria tijdens die omzwervingen in de zeventiende eeuw zo’n jaar of tien in Gemert aan de Markt oftewel ‘het Mèrtvèld’ hebben gestaan. Want die Bossche predikheren (= andere naam voor dominicanen) die zijn toch via Boxtel, Stratum, Breda en Venlo uiteindelijk in Gemert pas tot rust gekomen? In ‘onze’ Vrije Heerlijkheid, vallend buiten het gezag der Hoogmogende Heren van Den Haag, konden zij opnieuw beginnen. Hun eerste bedehuis hier werd geopend in november 1639. Aanvankelijk zaten zij nog gehuurd. Maar het kwam weldra tot de stichting van een compleet nieuw klooster met uitzicht op de Markt van Gemert. Vooraan op het Binderseind kochten zij drie huizingen, een brouwerij, hof en boomgaard en in no-time verrees daar een kapel, een kloostergebouw met een noviciaat (sedert 1643) en een ziekhuis.
In de geschiedschrijving van ‘De Predikheeren van Den Bosch’ is daaraan volop aandacht besteed.1

De predikheren waren vanouds de propagandisten van de rozenkrans. Een opdracht van hun stichter de heilige Dominicus. En geen wonder dat men in een predikherenklooster altijd een Maria van de heilige rozenkrans aantreft… Tijdens de belegering van Den Bosch door Frederik Hendrik was het klooster in de stad flink beschadigd. Een ‘bommenregen’ beschadigde ook het predikherenklooster dusdanig dat de kloosterlingen genoodzaakt waren zich elders in de stad te huisvesten. Onder meer ook de kloosterkerk werd flink gehavend. Maar hun ‘Maria van de Rozenkrans’ bleef bij dat alles, aldus de kloosterkroniek, als door een wonder ongeschonden. Wij citeren: ‘Een bom viel tijdens het octaaf van O.L.Vr. Geboorte voor het  Mariabeeld, dat volgens oud gebruik in het midden der kloosterkerk geplaatst was, neder, ontplofte en verbrijzelde alles wat zich in den omtrek bevond, maar liet het beeld met de kaarsen en bloemen ongedeerd. Een voorval dat aller verwondering wekte.’2 Bij hun verplichte uittocht uit de stad, enige weken later, was de predikheren beloofd dat zij hun beelden, kerkelijk vaatwerk en kerkmeubelen mochten behouden. Veel van hun inventaris moest bij het overhaaste vertrek vooralsnog achterblijven. Maar gezien het voorgaande ligt het voor de hand dat zij de Maria van de Rozenkrans als één van hun meest dierbare bezittingen direct zullen hebben meegenomen. Een bevestiging daarvoor vinden we onder meer ook in het gegeven dat de predikheren op hun zwerftocht door de Meierij na het gedwongen vertrek uit Den Bosch, een spoor achterlieten in de vorm van op verschillende locaties gestichte rozenkransbroederschappen. Ook Gemert viel zo’n broederschap al ten deel in 1632 dus zo’n 7 jaar voordat zij zich definitief in Gemert vestigde. De kloosterkronikeurs maakten de aantekening dat de Gemertse bevolking de kloosterlingen goed was gezind. Die goede gezindheid werd nog duidelijker toen de stichting van het klooster in 1639 een feit werd. De Gemertse Rozenkransbroederschap moet toen zelfs direct zicht hebben gekregen op de Wonderbare Maria van de Rozenkrans die in de zomer van 1629 met glans een (g)heus bombardement had doorstaan…
Uit de te boek gestelde geschiedschrijving van de Bossche Predikheren citeren we: ‘Op de dag dat in Gemert de deur van het eenvoudig bedehuis van het nieuwe klooster zich ontsloot en er voor het eerst een plechtige Heilige Mis werd opgedragen stroomde eene dichte menigte naar de paters en verdrong zich bij de biechtstoelen, zoodat vijf of zes biechtvaders ternauwernood voldoende waren om allen te helpen.’3 Deze opening moet hebben plaatsgevonden in november 1639. In 1643 bestond het kloostercomplex uit kapel, drie huizingen, en een brouwerij met hof en boomgaard. In het laatste jaar werd van het provinciaal kapittel van de Dominicanen om jongelieden in de Orde op te nemen. ‘Vele studenten, uitmuntend van inborst en aanleg namen hier het kleed van den H.Dominicus aan en strekten later het klooster tot sieraad,’ zo schrijft de kloosterkronikeur P. de Jonghe.4 Eén van die jonge Gemertenaren was Vincent Staijackers die we later (in 1662) te Mechelen zien opgeklommen tot prior van het klooster aldaar.

De predikheren werden in 1649 door Staatse troepen uit Gemert verdreven, waarna zij nog hetzelfde jaar van de koning van Spanje toestemming kregen om zich in Mechelen te vestigen. Het beeld van Maria van de Rozenkrans moeten de kloosterlingen met zich hebben meegenomen. Het prijkt nu in de Sint Romboutskathedraal te Mechelen achter een blitse zee van waxinelichtjes. In het Gemertse predikherenklooster werd in 1662 de gereformeerde kerk en school van Gemert gevestigd en daar vonden ook de dominee en de gereformeerde schoolmeester met hun gezinnen onderdak. Het complex bleef overigens nog tot 1741 in eigendom van de predikheren van Mechelen. In laatstgenoemd jaar werd het complex gekocht door de gemeente Gemert die het vervolgens verhuurde aan de gereformeerde gemeenschap van Gemert. In de Franse Tijd ging de protestantse gemeente van Gemert ter ziele. De laatste dominee die er woonde was dominee Leonard Swildens. Sybille Engelburgs, diens weduwe, bleef met een van haar dochters nog heel lang op deze locatie wonen waardoor het voormalige kloostercomplex in de volksmond de naam kreeg van ‘den Engelenburcht’ … Opmerkenswaard is nog dat de kapel werd gesloopt in 1817 en dat in de overige gebouwen in 1828 een doofstommeninstituut werd gesticht dat in 1840 naar St. Michielsgestel verhuisde. Het voormalige Gemertse doofstommeninstituut werd toen verbouwd tot een riante woning. Tot in het begin van de twintigste eeuw woonde daar één der textielfabrikanten Prinzen. Omstreeks 1910 werd het pand gesloopt en werd de nu nog bestaande villarij gebouwd. De naam D’n Engelenburcht is tot op de dag van vandaag blijven herinneren aan de bijzondere geschiedenis van deze locatie. Dat eens hier ook ene Wonderbare Maria van de Rozenkrans stond is echter al sinds mensenheugnis vervlogen…

NOTEN:

1. G.A. Meijer, De Predikheeren te ‘s-Hertogenbosch 1296-1770; Eene bijdrage tot de geschiedenis van het katholieke Noord- Brabant, Nijmegen 1897, blz. 108-114.
2. idem, blz. 90-91.
3. idem, blz. 109.
4. idem, blz. 110.

Bekijk PDF