GH-2020-03 Kostelijk kosterijboek

S i m o n  va n  We t t e n

In het archief van het Brabants Historisch Informatiecentrum ligt een dossier over beurzenstichtingen behorend bij de Latijnse school in Gemert. Het bevat wetenswaardigheden aangaande fundaties van beurzen en de bijbehorende stichters en onderpanden.

Zo lezen we dat in 1654 de schepenen van Gemert op uitdrukkelijke order van de edelgestrenge heer commandeur de hoeve genoemd De Haseldonck visiteren. “Wij hebben toen bevonden dat het nodig is dat de hoeve wordt gerepareerd. Immers, de voorbrug is vervallen en de kans lijkt groot om met wagen en paarden daarin te vallen. Ook het dak van de zolder is vervallen. Samen met de laat hebben wij uitgezocht welke bomen het meest geschikt zouden zijn om voor de reparatie te gebruiken.” Leuk verhaal. Maar het wordt nóg leuker, want dit beurzendossier bevat ook een aparte omslag: het kosterijboek. Koster Jan Hendrikx Bonenberchs deelt ons vanuit een ver verleden mee, dat hij de oude registers uit het archief van zijn voorganger Walraven Janssen heeft bestudeerd, “in wiens plaetse ick gekomen was, voor Kerstmisse 1636”. Een van de wetenswaardigheden die hij heeft aangetroffen, is een duidelijke band met Bakel: “De costerije is annex der costerije van Bakel, en de coster van Gemert settet eenen adjutorem (een helper) te Bakel, die aldaar sijne gerechtigheden treckt, ende hier de coster van Gemert de sijne…”

Arbeidsvoorwaarden

Koster Bonenberchs kent zijn rechten en plichten. Hij heeft kost en inwoning op het kasteel, in de pastoorskamer aldaar. Jaarlijks krijgt hij van de commandeur een nieuwe mantel, die vier en een halve gulden mag kosten. “Ik moet op de pastoor wachten, de klokken luiden, de kerk sluiten en ontsluiten, metter schellen te gaen, bij het zingen ook de koralenzang helpen te leren en de school helpen houden.” Een andere taak is om de binnenkinderen, dus de Gemertse jeugd, Duits (= Nederlands) en de kleine fondamenten aan te leren. Daarvoor mag hij 12 gulden per jaar putten uit de geïncorporeerde beneficiën. Bonenberchs mag om die reden geen loon aannemen van de Gemertse binnenjongens, maar die van buiten het dorp – met uitzondering van de zes portionisten – zullen jaarlijks een gulden betalen. En de koster deelt nog trots aan ons mee: “Dese 12 gulden heeft mijnheer commandeur van ’t land, namentlijck Ruijschenborgh als stichter der nieuwe schoole van Gemert, eerstmael der costerije toegelijt.” En hoe genoeglijk is de vervolgmededeling… Je ziet de koster bijna in zijn handen wrijven als hij in 1640 noteert dat die 12 gulden zijn veranderd in 14 gulden op last van de edele en gestrenge heer Caspar Ulrich, commandeur tot Gemert, en de eerwaarde heer Hendrick de Bije, persoon én pastoor te Geldrop. Een andere inkomstenbron is het uurwerk in het klokkentorentje vóór de kerk, aan de straatzijde dus. Om dat te stellen ontvangt koster Bonenberchs jaarlijks 4 gulden. En omwille van de juiste geschiedschrijving voegt hij er nog aan toe dat dit uurwerk zich aanvankelijk in het kasteel bevond en eerst anno 1571 op de kerk is ‘gedrongen’.

Méér inkomsten

Als ware het ’t heilig putje in Handel, zo wellen de neveninkomsten op. Koste(r)lijk! Van het lof te zingen: 3 gulden. De vigiliën en negen missen voor ene Goort van Wermt: 2 gulden. En in natura: “Ik heb wijn helpen drinken aan de H. Tafel.” En de 4 vaten rogge, waar de koster recht op heeft omdat hij de tempore pestis – het pestjaar 1636 was nog maar net achter de rug – heeft gezongen, leverden normaliter 38 stuivers op, maar vanwege de gevaarlijke tijden dit keer 2 gulden. Een malder rogge uit de Steenen Camer komt Bonenberchs toe omdat hij de H. Sacramentsmisse zingt, en de dekenen van Onze Lieve Vrouwe keren 3 gulden uit om de koster de zaterdagse misse en het lof te laten zingen. De dekenen van Sint-Anthonis blijven niet achter en overhandigen 12 stuivers “van ’t lof te zingen van Sint Antonis”. Een hoofdsom van 50 gulden kapitaal, waarover 3 gulden rente die de familie Van Nieuwenhuijs jaarlijks betaalt, staat onder druk omdat de bijbehorende akte kwijt is, maar Bonenberchs is niet alleen goed bij stem, hij heeft ook oplossend vermogen: “Anno 1639 heb ik de 50 gulden aan mijzelf genomen en behouden tot profijt der costerije, overmits de obligatie daarvan verloren was, en ik dezelve van doen hadde.” En we zijn er nog lang niet. Van iedere dode die gecommuniceerd heeft – uiteraard vóór zijn of haar overlijden – 4 stuivers, van een kind dat begraven wordt 1 stuiver, van een kraamvrouw een negenmanneken, en van een votiefmis die iemand laat doen 2 stuivers, helaas te delen met de vier koorleden.

Verder krijgt de koster regelmatig iets wat hem per testament nagelaten wordt, en – o, wat een feest – de paaseieren, ’s maandags en dinsdags na palmenzondag te halen, ‘rondom binnen Gemert’. Als de koster dan ook nog bereid is de dienaar van de commandeur te helpen met ‘opwachten’, de dis dekken en het koren te keren, dan deelt hij mee in het drinkgeld.

De Gemertse hoeven

Een lucratieve tocht door het buitengebied geeft het kostersbestaan nog meer cachet. En inkomsten. Alvorens hij vertrekt naar hoeve den Hoogen Aerlen, legt Bonenberchs ons uit: “Nog heeft de coster op de hoeven, daer de pastoor of sijnen capellaen die hij heeft, twee provenbrooden, usuael, niet min dan een coopbroot. En nog van iedere hoeve een vat rogge, het ene brood met nativitatis domini, het andere met Pasen, en de rogge te Lichtmisse. Kerstmis 1636 mijn eerste brood, en Lichtmissen 1637 mijn eerste vat rogge.” Het standaardtarief is twee broden en een vat rogge. Naast de Hoge Aarle zijn de Ordenhoeven Milschot en Nieuwenhuijs, de uitgegeven hoeve Ter Eijcken, Ten Broeck en De Haselbosch reisdoelen, net als het goed te Vossenberch, de uitgegeven hoeve Ter Inden, het goed tegenover Jan de Smit aan Boekent, het goed van Meth Noijen aan Boeckent, het goed aan de Dijkstraet, de uitgegeven hoeve Groenendael, het Schuijlengoed, de hoeve van Erp alias den Kieboom, het goed Aelken in de Pandelaer, de hoeve Cruijsdonck op Espdonck, Vogels’ hoeve op Espdonck, de hoeve op Strijbos, de Ordensche hoeve Haendel, de hoeve te Wou op de Doonheide, de hoeve Eenswinckel, de hoeve op den Beverdijck, de Ordensche hoeve Vogelsanck en het goed van Geeraert Verhoeven. Ja, ja, over karrensporen en langs tsjilpende vogels rijk beladen door de dreven te gaan, ach, hoe schoon is het kostersbestaan… Misschien zijn die tsjilpende vogels wat aan de vroege kant, want al in februari werd de ronde gedaan. “Om de rogge placht men gemeenlijk terstond na Lichtmis om te varen, als de pastoor om zijn pitantie om voer, welke men Zondags tevoren op den Stoel zeide: De pastoor zal omvaren om sijn pitantie, ende den coster om sijnen provenrogh, die hem gelden sullen hennen rogh vaerdich maken.” Die provenbroden brachten zij in de kerk op de hoogtijden en waren bedoeld voor uitdelingen aan de armen.

De klerkengerechtigheden

De klerken of zangers – waar de koster óók bij hoorde – hadden een oude gerechtigheid voor Vastelavont. Zij mochten dan op het kasteel komen en dan stonden er een halve ton bier, vijf broijkens, vijf scheuten mikken, elk van sessen, een stuk gezouten rundvlees en wat vet tot sop (soep) voor hen klaar. Bonenberchs schoof ook aan. En dan Witte Donderdag. Een feestdag. Het passiespel. Samen met dertien klerken al om acht uur een telloor soep, dan zijn de kelen goed gesmeerd en komt het lijdensverhaal van Christus er goed uit. De mannen kregen na afloop ieder twee mikken mee, een haring en een stuiver. Degene die bereid was de niet zo populaire rol van Judas te spelen, kreeg al het opgesomde dubbel! Als extra info krijgen u en ik mee: Ende is dit in de plaetse des voetwassens.

Renten voor de kost

“Volgen nu de renten welke mij mijn gestrenge heer Caspar Ulrich, commandeur tot Gemert, geassigneerd heeft voor den cost, waarvan op mij, Joannes Bonenberch, den eersten halve pacht vervallen is Lichtmisse 1637, omdat ik omtrent Kerstmis 1636 in mijn dienst was getreden, ende den eerste geheele pacht is op mij vervallen Lichtmisse 1638.” De rente uit diverse kapitalen, variërend van 50 tot 200 gulden, levert de koster in totaal 50 gulden en 10 stuivers per jaar op, plus ongeveer 15 vaten rogge. Het rentepercentage is steevast 5%. Degenen die moeten betalen worden, inclusief de bedragen en het onderpand, nauwkeurig in het kostersboek geregistreerd. Koster Joannes Bonenberchs had een leuke, afwisselende baan. Volgens mij was zijn eerste gedachte bij het ontwaken: Wat ga ik vandaag doen? Waar ga ik vandaag iets aan verdienen? Moet ik zingen? De klok stellen? Het paard inspannen en naar al die boerderijen dokkeren? Eieren ophalen? Op het kasteel helpen? Is vandaag niet de dag dat ik mij een nieuwe mantel mag laten aanmeten? Judas pesten misschien? Het is duidelijk: de koster gaat vóór de baat uit. Of erachteraan.

2020-03-Kostelijk-kosterijboek.pdf